ECLI:NL:RBNHO:2016:8193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/871967-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door afhaler op luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 2 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 40 kilogram cocaïne. De verdachte, die in opdracht van een ander handelde, kocht een vliegticket en haalde een fietskoffer met cocaïne af op de luchthaven Schiphol, met de intentie deze naar zijn opdrachtgever te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de invoer van verdovende middelen, wat gepaard gaat met ernstige vormen van criminaliteit. De rechtbank nam in haar overwegingen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, waaronder zijn financiële problemen en verslaving aan GHB. Ondanks de ernst van het feit, besloot de rechtbank af te wijken van de gebruikelijke straffen en legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 24 maanden, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de GGZ Reclassering Inforsa. De rechtbank benadrukte het belang van normhandhaving en preventie, maar ook de kans op rehabilitatie van de verdachte, die sinds het feit zijn leven probeert te beteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871967-15 (onderzoek Nabawa)
Uitspraakdatum: 2 september 2016
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van vrijdag 19 augustus 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Bertrand, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 40 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit met dien verstande dat sprake is van medeplegen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – op grond van een door hem overgelegde pleitnotitie waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd – op het standpunt gesteld, dat het aan verdachte ten laste gelegd feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en zich wat dat betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegde ter terechtzitting van 19 augustus 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevinding en overdracht van de Belastingdienst/Douane d.d. 29 augustus 2015 (zaaksdossier C.1, pagina 10);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) d.d. 30 augustus 2015 (zaaksdossier C.1, pagina 11-12);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de KMar d.d. 31 augustus 2015 (zaaksdossier C.1, pagina 13-14);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van analyse van de camerabeelden van de KMar d.d. 15 september 2015 (zaaksdossier C.1, pagina 45-65);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gevorderde gegevens van de KMar d.d. 17 januari 2016 (zaaksdossier C.1, pagina 17-20);
  • een tweetal schriftelijke bescheiden, te weten de uitdraai bevraging landelijke systemen en de uitdraai Gemeentelijke Basis Administratie (zaaksdossier C.1, pagina 21-28);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de KMar d.d. 1 september 2015 (zaaksdossier C.1, pagina 66-102);
  • een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 3 september 2015 opgesteld door drs. [deskundige], kenmerk 8291 X 15 (zaaksdossier C.1, pagina 103-105).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2015 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet ongeveer 40 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestig (60) maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – op grond van een door hem overgelegde pleitnotitie waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd – op het standpunt gesteld, dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte een lagere straf aan verdachte dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierentwintig (24) maanden waarvan twaalf (12) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren onder de bijzondere voorwaarden zoals opgesteld in het reclasseringsrapport.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het door GGZ Reclassering Inforsa in de persoon van de heer [reclasseringswerker], reclasseringswerker, uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 8 augustus 2016, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 40 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne door in opdracht van een ander een vliegticket te kopen en op airside van de luchthaven Schiphol een fietskoffer inhoudende voornoemde hoeveelheid cocaïne af te halen en te trachten deze naar landside te brengen met als doel deze naar zijn opdrachtgever te brengen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De zeer grote door verdachte ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat het niet anders kan zijn dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Door in opdracht van een ander als afhaler van voornoemde fietskoffer te fungeren met als doel deze naar zijn opdrachtgever te brengen heeft verdachte een belangrijke en substantiële bijdrage geleverd aan de invoer van de verdovende middelen.
Op grond van de aard en de ernst van het feit, waaronder de hoeveelheid ingevoerde cocaïne, is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 8 juli 2016 niet eerder ter zake van een bij de Opiumwet strafbaar gesteld feit is veroordeeld.
Gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het reclasseringsrapport alsmede het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgeweken van de straf zoals die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in andere gevallen pleegt te worden opgelegd en welke (duur van de straf) tevens door de officier van justitie bij requisitoir is geëist. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het plegen van voornoemd feit een grote financiële schuld had van 60.000 euro en voorts ernstig verslaafd was aan GHB, van welke kwetsbare positie door de opdrachtgever van verdachte ernstig misbruik is gemaakt. Tevens neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat sinds het bewezenverklaarde feit verdachte uit eigen beweging zijn leven weer op de rails tracht te krijgen en de reclassering, gelet op de huidige omstandigheden van verdachte, de kans op herhaling als laag inschat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam noodzakelijk. Voorwaarden met verplichtingen van die strekking zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ZESENDERTIG (36) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
DRIE (3) JAREN;
stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- verplicht wordt zich te houden aan een meldplicht tot het einde van de proeftijd, inhoudende dat veroordeelde zich uiterlijk vijf (5) werkdagen na het einde van zijn detentieperiode moet melden bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam op het adres (1017 EM) Amsterdam, Keizersgracht 572, en zich daarna zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht waarbij veroordeelde zich moet houden aan de afspraken en aanwijzingen vanuit de reclassering;
- verplicht wordt mee te werken aan een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, terugval in middelengebruik, stabilisatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven (7) weken, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Infrosa Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. J.M. ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 2 september 2016.
Mr. J.M. ten Voorde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.