ECLI:NL:RBNHO:2016:8191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
15/700121-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarig kind door vader met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht

Op 4 oktober 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontucht met zijn vier weken oude kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 20 september 2016 bekend dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte op 29 en 27 november 2015 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarig kind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Bij deze voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verplichte ambulante behandeling. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft geen eerdere strafbare feiten gepleegd en werkt mee aan zijn behandeling. De rechtbank heeft besloten dat toezicht door de reclassering noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700121-16 (P)
Uitspraakdatum: 4 oktober 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. Woud, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 november 2015 te [pleegplaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , door (tijdens en/of na het voeden van die [slachtoffer] )
- zijn, verdachtes, (stijve) penis uit zijn verdachtes onderbroek te halen en/of
- ( vervolgens) de mond, althans het gezicht, van die [slachtoffer] richting zijn, verdachtes, (stijve) penis te bewegen/brengen en/of
- zijn, verdachtes, (stijve) penis bij de mond van die [slachtoffer] te houden;
2.
hij op of omstreeks 27 november 2015 te [pleegplaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , door
- zijn, verdachtes, (stijve) penis bij de mond van die [slachtoffer] te houden en/of het lichaam van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, (stijve) penis te brengen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met diens mond zijn, verdachtes, (stijve) penis (meermalen) doen aanraken en/of doen happen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsman is van mening dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder
1en
2ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor met nummer 2015284891 d.d. 10 december 2015 waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina's 30 t/m 33);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015284891-1 d.d. 18 februari 2016, inhoudende de verklaring van [aangeefster] (dossierpagina's 47 t/m 53);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte betreffende [slachtoffer] (dossierpagina 60).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1en
2ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 november 2015 te [pleegplaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , door
- zijn, verdachtes, stijve penis uit zijn, verdachtes, onderbroek te halen en
- vervolgens de mond, althans het gezicht, van die [slachtoffer] richting zijn, verdachtes, stijve penis te bewegen/brengen en
- zijn, verdachtes, stijve penis bij de mond van die [slachtoffer] te houden;
2.
hij op 27 november 2015 te [pleegplaats] , ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , door
- het lichaam van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, stijve penis te brengen en
- vervolgens die [slachtoffer] met diens mond zijn, verdachtes, stijve penis meermalen te doen aanraken en/of doen happen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 telkens:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van drie jaren, waaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en de verplichting inzage te geven in de afspraken die verdachte maakt met overige hulpverleningsinstanties.
6.2.
Standpunt van verdachte/de verdediging
Naar de mening van de raadsman kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De raadsman ziet geen toegevoegde waarde in het stellen van bijzondere voorwaarden, aangezien verdachte voldoende gemotiveerd is om in een vrijwillig kader mee te werken aan behandeling.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee keer, kort na elkaar, ontuchtige handelingen gepleegd met zijn eigen kind, een baby van vier weken oud. Met zijn grensoverschrijdend gedrag heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn zoontje. Bovendien heeft hij het vertrouwen van de overige gezinsleden in hem als echtgenoot en vader ernstig beschaamd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 augustus 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van enig misdrijf met de strafrechter in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 september 2016 van mevrouw G. Porte, reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Noord-West en van het briefrapport gedateerd 20 juli 2016 van de heer R. Roskam, GZ-psycholoog i.o. van de polikliniek Forensische Psychiatrie van de GGZ Noord-Holland Noord.
Uit genoemde stukken komt naar voren dat verdachte sinds december 2015, op diens eigen initiatief, onder behandeling is bij de GGZ Noord-Holland Noord. Hij is gediagnosticeerd met een stoornis in de impulsbeheersing NAO. Verdachte werkt goed mee aan de behandeling en heeft daarin vorderingen geboekt.
De reclassering schat het recidiverisico als laag in. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd om te werken aan zijn delictgedrag door mee te werken aan behandeling bij de GGZ. Er is tevens sprake van een steunend netwerk van familieleden, vrienden en hulpverleners. Een plan van aanpak in het kader van verplicht reclasseringscontact heeft daarom volgens de reclassering geen toegevoegde waarde in het kader van het voorkomen van recidive. Mocht de rechtbank toezicht door de reclassering wel noodzakelijk achten, dan is Reclassering Nederland bereid hieraan invulling te geven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht het met het oog op het voorkomen van recidive van belang dat verdachte de reeds aangevangen behandeling afmaakt. De rechtbank acht het verstandig de verantwoordelijkheid voor het bewaken van een goed verder verloop van de behandeling in handen te leggen van een onafhankelijke, professionele instantie, in casu de reclassering. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verbinden.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte de onder
1en
2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
meldplicht
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland aan de Drechterwaard 102 te Alkmaar zo frequent en zolang deze instelling dat nodig acht.
Behandelverplichting – ambulante behandeling
- zich zal (blijven) laten behandelen bij de GGZ Noord-Holland of een soortgelijke instelling voor ambulante forensisch zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
- inzage zal geven in de afspraken die hij maakt met overige hulpverleningsinstanties.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. A. Warmerdam, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2016.