Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
‘hetgeen door de raadslieden schriftelijk en mondeling naar voren is gebracht, is door de rechtbank getoetst aan voornoemd criterium, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de vordering van het openbaar ministerie voldoende is onderbouwd en voorshands niet onaannemelijk is. Gelet hierop wijst de rechtbank de gedane verzoeken door de raadslieden af.’Het bewijscriterium bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel is volgens de wetgever ‘de aannemelijkheid’. De bewoordingen van de rechtbank (waarbij ook nog eens amper een voorbehoud wordt gemaakt) ‘
voldoende onderbouwd’ en ‘
niet onaannemelijk’ betekenen net zoveel als ‘
aannemelijk’, waardoor de rechtbank er al in dit stadium blijk van geeft dat aan het vereiste van aannemelijkheid is voldaan voordat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten. Dus hoeven er ook geen getuigen meer gehoord te worden. De rechtbank vindt kennelijk nu al dat aan het bewijscriterium voldaan is en is dan ook niet geïnteresseerd in wat de getuige zou kunnen verklaren. De schijn van partijdigheid is bij verzoeker eens te meer versterkt door het ontbreken van een begrijpelijke motivering van de beslissing. Verwezen wordt naar een uitspraak van de wrakingskamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 november 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4468), volgens welke uitspraak de uiterlijke schijn van vooringenomenheid kan voortvloeien uit een niet (afdoende) gemotiveerde beslissing.