Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
‘Hetgeen door de raadslieden schriftelijk en mondeling naar voren is gebracht, is door de rechtbank getoetst aan voornoemd criterium, waarbij de rechtbank van oordeel is dat de vordering van het Openbaar Ministerie voldoende is onderbouwd en voorshands niet onaannemelijk is. Gelet hierop wijst de rechtbank de gedane verzoeken door de raadslieden af.’Een nadere toelichting of motivering is niet gegeven. Gelet op de overweging van de rechtbank is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechters ten aanzien van verzoeker een vooringenomenheid koesteren. Dit gezien het gebruik van de woorden “van oordeel zijn” en “ gelet hierop”. De rechtbank zegt dan namelijk dat gelet op het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de vordering van het Openbaar Ministerie (OM) voldoende is onderbouwd en voorshands niet onaannemelijk is, de verzoeken worden afgewezen. Het is dus tegenover het standpunt van het OM niet interessant om te vernemen van de betrokken partijen welke werkzaamheden er over welke periode hebben plaatsgevonden. Dit terwijl overigens ook het OM als subsidiair standpunt inneemt dat verzoeker wel degelijk uren heeft gewerkt en heeft mogen factureren, welke uren (althans omzet op basis van die uren) dus niet kunnen worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel. Nog los van het feit dat de overweging van de rechtbank onjuist is (het criterium wordt verkeerd toegepast, maar dat is iets voor de appelrechter) meent verzoeker dat onder de huidige omstandigheden ook rekening dient te worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid, die kan voortvloeien uit een niet (afdoende) gemotiveerde beslissing. In casu is minst genomen sprake van een niet (afdoende) gemotiveerde beslissing, waardoor er niet langer sprake is van goede, transparante rechtspleging. Verwezen wordt naar een uitspraak van de wrakingskamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 november 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4468).