ECLI:NL:RBNHO:2016:7910

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
15/800072-15 en 15/235524-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en verboden wapenbezit met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 22 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en verboden wapenbezit. De zaak werd behandeld onder de parketnummers 15/800072-15 en 15/235524-13. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van twee slachtoffers in Den Helder op 8 september 2013. De verdachte had dreigende woorden geuit tegen de slachtoffers, wat hen angst en onveiligheid bezorgde. Daarnaast had hij op 17 december 2013 een vuurwapen en munitie voorhanden gehad, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat de feiten oud waren en de verdachte in de afgelopen jaren minder in aanraking was gekomen met de politie. De rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die niet ten uitvoer zou worden gelegd, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting bij de GGZ en begeleiding door 's Heeren Loo. De rechtbank achtte de begeleiding en behandeling noodzakelijk om de kans op recidive te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800072-15 en 15/235524-13 (ttz. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 22 september 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 maart 2016 en 8 september 2016 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1]
.
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15/235524-13 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft in deze zaak een tussenvonnis gewezen op 31 maart 2016.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
15/800072-15
Feit 1:
hij op of omstreeks 10 februari 2015 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga nu een pistool halen en schiet een kogel door je kop en ik pak [naam 1] ook", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 08 januari 2015 tot en met 09 januari 2015 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Fiat), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, een of twee band(en) van die personenauto lek gestoken;
Feit 3:
parketnummer 15-210299-13 hij op of omstreeks 08 september 2013 te Den Helder [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood. Ik steek je neer." en/of "Ik maak je dood ik ga je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4:
hij op of omstreeks 08 september 2013 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een raam van de voordeur van een woning (gelegen aan de [adres 2] , aldaar), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers
heeft hij, verdachte, dat raam voornoemd (met kracht) ingeschopt en/of ingetrapt;
15/235524-13
hij op of omstreeks 17 december 2013 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Wlather P99, kaliber .380), en/of munitie van categorie III, te weten: acht scherpe kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder parketnummer 15/800072-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 15/800072-15 onder 3 en 4 en parketnummer 15/235524-13 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 15/800072-15 ten laste gelegde feiten en de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder parketnummer 15/235524-13 ten laste gelegde feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van parketnummer 15/800072-15, feiten 1 en 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder parketnummer 15/800072-15 onder 1 en 2 ten laste is gelegd en hij zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 15/800072-15, feit 4
De rechtbank zal verdachte tevens vrijspreken van het onder parketnummer 15/800072-15 onder 4 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor de rechtbank staat niet vast dat verdachte het raam van de voordeur van de woning aan de [adres 2] te Den Helder
opzettelijkheeft vernield.
Verdachte stelt dat hij door [slachtoffer 3] de woning uit werd geduwd en dat zij daarna de deur dicht gooide tegen zijn voet, waardoor het glas kapot ging. Verdachte ontkent tegen de deur te hebben getrapt. [slachtoffer 3] bevestigt dat zij verdachte de deur uit werkte. [slachtoffer 4] , de moeder van [slachtoffer 3] , verklaart dat haar dochter verdachte de woning uit duwde en de deur probeerde te sluiten. Vorenstaande laat de mogelijkheid open dat het raam van de voordeur inderdaad kapot is gegaan als gevolg van het dichtgooien van de deur tegen de voet van verdachte.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het feit dat verdachte bekent
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/235524-13 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie
d.d. 17 december 2013, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina’s 18 en 19);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten R.P. Bradley en M. Boonstra d.d. 17 december 2013
(dossierpagina 14);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant R.P. Bradley d.d. 19 december 2013 (dossierpagina 23);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant D.A. Sperling d.d. 18 december 2013 (dossierpagina’s 24 en 25).
Ten aanzien van het feit dat verdachte ontkent [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/800072-15 onder 3 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 8 september 2013 belt [naam 2] , de overbuurman van [slachtoffer 3] , naar de rechtbank heeft begrepen zijnde verdachte, aan bij de woning van [slachtoffer 3] te Den Helder. [slachtoffer 3] doet de deur open en verdachte loopt haar woning in. Verdachte roept tegen haar: ‘Je moet je niet met mijn zaken bemoeien. Ik maak je dood. Ik steek je’. [2] [slachtoffer 4] , de moeder van [slachtoffer 3] , was op 8 september 2013 in de woning van haar dochter aanwezig en hoorde dat verdachte die binnen kwam tegen haar dochter riep: ‘Ik maak je dood, ik ga je steken’. [3] [slachtoffer 4] verklaart verder dat verdachte daarvoor ook tegen haar riep: ‘Ik maak je dood, ik ga je steken’. [4] Ook [slachtoffer 3] hoorde dat verdachte tegen haar moeder riep: ‘Ik maak je dood. Ik zal je steken.’ [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij naar de woning van [slachtoffer 3] is gegaan en daar heeft aangebeld om te zeggen dat zij zich niet met hem moest bemoeien. [6]
Overwegingen en conclusie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen, afgelegd door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ongeloofwaardig zijn, mede omdat hun eerste verklaringen van 8 september 2013 gelijktijdig en in elkaars aanwezigheid ten overstaan van een en dezelfde verbalisant zijn afgelegd.
De rechtbank acht het zeer ongelukkig dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gelijktijdig en in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. De rechtbank stelt echter vast dat [slachtoffer 3] en
[slachtoffer 4] op 6 november 2013 afzonderlijk van elkaar nogmaals hebben verklaard. Voorts stelt de rechtbank vast dat delen van de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] worden bevestigd door verdachte. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet naar waarheid hebben verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van voornoemde verklaringen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 september 2013 [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 15/800072-15 onder 3 en parketnummer 15/235524-13 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
15/800072-15
Feit 3:
hij op 8 september 2013 te Den Helder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood. Ik steek je neer." en "Ik maak je dood ik ga je steken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
15/235524-13
hij op 17 december 2013 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther P99, kaliber .380), en munitie van categorie III, te weten: acht kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/800072-15:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 15/235524-13:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 31 maart 2016 als volgt overwogen:
“Ter terechtzitting van 17 maart 2016 werd gelijktijdig de tegen verdachte aanhangige vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/800058-14 behandeld. In die zaak is op 20 augustus 2014 aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. GGZ Reclassering Palier heeft in het “voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever” d.d. 11 maart 2016 aangegeven dat de reclassering geen mogelijkheid ziet om het toezicht in deze zaak uit te voeren. Het ambulante kader acht de reclassering ontoereikend om het recidive- en gevaarsrisico te beperken.
GGZ Reclassering Palier acht nadere diagnostiek en intensieve behandeling in een forensisch klinisch kader noodzakelijk om de kans op recidive te beïnvloeden. Verdachte heeft zich echter ongemotiveerd getoond om aan onderzoek en behandeling mee te werken. GGZ Reclassering Palier heeft in voornoemde zaak derhalve geadviseerd tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter terechtzitting heeft verdachte echter aangegeven wel te willen meewerken aan diagnostisch onderzoek. Tevens is gebleken dat het contact tussen verdachte en zijn begeleider vanuit ’s Heeren Loo goed verloopt De rechtbank heeft in voornoemde zaak met parketnummer 15/800058-14 vervolgens besloten tot aanhouding, teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte teneinde de mogelijkheden tot begeleiding en behandeling van verdachte door ’s Heeren Loo met op de achtergrond toezicht door de reclassering te bezien.
De rechtbank acht het van belang dat de onderhavige zaak gelijktijdig met de vordering tot tenuitvoerlegging wordt afgedaan. De rechtbank heropent om die reden het onderzoek ter terechtzitting (..)”.
Omtrent de persoon van verdachte zijn vervolgens een psychiatrisch en een psychologisch rapport opgemaakt. De rechtbank houdt het ervoor, gelet op de inhoud van de stukken, dat de rapporten (evenals het hieronder opgenomen reclasseringsrapport d.d. 3 augustus 2016) zowel in de onderhavige zaak als in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/800058-14 zijn opgemaakt. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Het psychologisch rapport gedateerd 29 juli 2016, opgemaakt door Y. Nijhuis, onder supervisie van S.A. Moonen, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis in de zin van cannabisafhankelijkheid. Daarnaast kan er gesproken worden van antisociale kenmerken van de persoonlijkheid, zonder dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene is bij de hem ten laste gelegde bedreiging vanuit opgestapelde frustraties en een onrechtvaardigheidsgevoel op primitieve wijze, zonder de gevolgen te overzien, verhaal gaan halen. Zijn acties in deze worden voornamelijk verklaard door een gebrekkige coping vanuit de zwakbegaafdheid.
Betrokkene is verminderd in staat agressieve impulsen te beheersen in situaties van toegenomen druk of stress. Daarnaast speelt een gevoel van onrechtvaardigheid een rol, alsmede onverantwoordelijk en roekeloos gedrag, voortkomend uit de aanwezige antisociale trekken. Inzake het wapenbezit lijkt betrokkene totaal niet te hebben nagedacht over de gevolgen die zijn gedrag met zich mee zouden kunnen brengen maar heel primair een beslissing te hebben genomen en ook niet in staat te zijn geweest na te denken over mogelijke alternatieven die minder risicovol waren. Deze manier van reageren is passend bij de eerdere omschreven zwakbegaafdheid. Dit gedrag kan tevens roekeloos, impulsief en gevaarlijk genoemd worden, behorend bij de antisociale kenmerken. Vanwege de substantiële invloed van het zwakbegaafde functioneren en de antisociale kenmerken op betrokkenes handelen gedurende de ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd betrokkene in deze als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het psychiatrisch rapport gedateerd 30 juli 2016, opgemaakt door J.E. Schölvinck, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens te weten cannabisafhankelijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens: hij functioneert op zwakbegaafd niveau. De ten laste gelegde bedreigingen kunnen deels verklaard worden vanuit de zwakbegaafdheid. Vanuit de zwakbegaafdheid heeft betrokkene beperkte copingvaardigheden om met aanhoudende en/of toenemende spanning en stress om te gaan en reageert hij impulsief, zonder in- en/of overzicht te kunnen houden over mogelijke consequenties. Door het dagelijkse gebruik van cannabis zou de impulsiviteit en emotieregulatie nog meer verminderd kunnen zijn.
Ten aanzien het ten laste gelegde wapenbezit lijkt betrokkene niet te hebben nagedacht over de mogelijke gevolgen hiervan. Hij lijkt primair gereageerd te hebben. Ook hier speelt dat betrokkene vanuit zwakbegaafdheid beperkte copingvaardigheden heeft en bij oplopende spanning en stress meestal middels antisociale gedragingen reageert. Op grond van het voorgaande adviseert de psychiater betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van deze rapporten over en maakt die tot de hare. Hieruit volgt dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 3 augustus 2016, opgemaakt door N. Bakker.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er gezien de ouderdom van de feiten en het hulpverleningstraject dat verdachte voor de boeg heeft, geen aanleiding is voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een forse voorwaardelijke straf als stok achter de deur met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, volstaat. De raadsman heeft zich met betrekking tot de duur van de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een onvoorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om verdachte een taakstraf op te leggen, omdat verdachte daarmee tevens wordt voorzien van een dagbesteding.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede door de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn overbuurvrouw [slachtoffer 3] en haar moeder [slachtoffer 4] . De door hem geuite dreigementen zijn door de slachtoffers als beangstigend ervaren en hebben bij hen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het (ongecontroleerde) bezit hiervan is in strijd met de wet. Tevens levert het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 februari 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van bedreiging en verboden wapenbezit onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 11 mei 2015, opgemaakt door S. Blokdijk, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat betrokkene in aanmerking komt voor een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Er is sprake van aanzienlijke agressieproblematiek, een verstandelijke beperking en
problematiek ten aanzien van het gebruik van cannabis. Betrokkene heeft zich
ongemotiveerd getoond om aan behandeling, in zowel ambulant als klinisch kader, mee te
werken en onttrekt zich aan het huidige reclasseringstoezicht (zaak met parketnummer 15/800058-14). GGZ reclassering Palier ziet geen mogelijkheden om betrokkene te begeleiden en/of de kans op recidive te beïnvloeden. Derhalve kan GGZ reclassering Palier niet anders dan onvoorwaardelijke oplegging van de ISD‐maatregel adviseren, aldus het advies dat indertijd werd uitgebracht.
De rechtbank heeft onder meer in de gedateerdheid van dit rapport en advies aanleiding gezien om nader onderzoek te doen verrichten, uitmondend in na te noemen rapporten.
- de Pro Justitia-rapportages, waarvan de korte inhoud hiervoor reeds in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ is weergegeven.
Verdachte leed ten tijde van het begaan van de feiten aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis in de zin van cannabisafhankelijkheid, die hun doorwerking hebben gevonden in de ten laste gelegde feiten. De rechtbank beschouwt verdachte, als gezegd, op grond hiervan als verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de vraag of deelname aan een traject in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) vanuit gedragskundig oogpunt een bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problematiek van betrokkene, heeft de psycholoog aangegeven dat van een verblijf in een inrichting voor stelselmatige daders eerder wordt verwacht dat dit een negatieve invloed zal hebben dan een positieve, mede tegen gevolge van betrokkenes beïnvloedbaarheid. Betrokkene is inmiddels reeds een jaar niet meer in contact geweest met politie en justitie, terwijl er voorts nog voldoende ambulante behandelinterventies ingezet kunnen worden om de problematiek te behandelen en eerdere intensieve ambulante hulpverlening van een ACT-team heeft bijgedragen aan het omlaag brengen, dan wel laag houden van het recidiverisico.
De psychiater is tevens van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel op dit moment niet geïndiceerd is en dat er mogelijkheden zijn voor ambulante behandeling. Betrokkene is in de kern gemotiveerd om zijn leven te beteren en anders in te richten en is hier ook al mee bezig.
Beide deskundigen adviseren om niet over te gaan tot het opleggen van een ISD-maatregel.
Een behandeling gericht op het op andere manieren omgaan met stress, problemen en emoties (emotieregulatie training) is geïndiceerd. Beide deskundigen geven aan dat gedacht kan worden aan een outreachend team vanuit de (forensische) GGZ, zoals een (forensisch) ACT of FACT. Geadviseerd wordt om de huidige begeleiding door ’s Heeren Loo te continueren. Dit advies zou kunnen worden uitgevoerd in het kader van bijzondere voorwaarden, onder toezicht van de reclassering, zonder meldplicht. De reclassering zou op afstand betrokken kunnen zijn, waarbij vooral op basis van informatie van referenten gewerkt kan worden.
- het naar aanleiding van de Pro Justitia-rapportages over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 3 augustus 2016, opgemaakt door N. Bakker, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier. Dit laatste rapport houdt
– zakelijk weergegeven – onder meer in dat reclasseringstoezicht bij betrokkene contraproductief lijkt te werken en stress veroorzaakt bij betrokkene. Daarbij heeft betrokkene binnen het afgelopen toezicht in de zaak met parketnummer 15/800058-14 laten zien dat hij niet in staat is zich te conformeren aan de afspraken met de reclassering.
De reclassering kan het doel van het reclasseringstoezicht, het voorkomen van recidive, in de begeleiding van betrokkene niet realiseren.
Om die reden adviseert de reclassering om niet de bijzondere voorwaarde van de meldplicht bij de reclassering in het vonnis op te nemen. Wel adviseert de reclassering een behandelverplichting (bij zowel ’s Heeren Loo als de GGZ) bij een voorwaardelijke straf op te leggen. Ook moet betrokkene verplicht worden gesteld mee te werken aan referentenonderzoek. De reclassering zal betrokkene dan op afstand blijven volgen gedurende de proeftijd, contact houden met de betrokken behandel- c.q. begeleidingsinstellingen en justitie periodiek informeren over de voortgang binnen de behandeling. Er zal geen of slechts beperkt contact onderhouden worden met betrokkene. De reclassering zal dit doen binnen het vrije kader van justitieel casemanagement. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting gericht op agressieregulatie bij de GGZ-afdeling FACT of een soortgelijke instantie, de deelname aan verdere begeleiding door ’s Heeren Loo) en een andere voorwaarde het gedrag van veroordeelde betreffende, te weten het verplicht toestemming geven aan de reclassering om referenten te raadplegen en om verslag uit te brengen aan justitie over het verloop van de behandeling en begeleiding.
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Daar staat tegenover dat het oude feiten betreft, waarvoor de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Voorts betrekt de rechtbank hierbij dat verdachte de afgelopen jaren minder in aanraking is gekomen met politie en justitie. De begeleiding door ’s Heeren Loo wordt in dit verband als een belangrijke beschermende factor gezien. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het door de reclassering opgestelde advies, inhoudende onder meer het continueren van de begeleiding bij ’s Heeren Loo en een ambulante behandelverplichting door het FACT-team van de GGZ, waarbij de reclassering verdachte gedurende de proeftijd op afstand zal blijven volgen, dient te worden gevolgd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geformuleerde voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zijn van toepassing, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15/800072-15 onder 1, 2 en 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 15/800072-15 onder 3 ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 15/235524-13 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de zaak met parketnummer 15/800072-15 onder 3 en in de zaak met parketnummer 15/235524-13 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich onder behandeling zal stellen van FACT-team van de GGZ of een soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieproblematiek;
  • zijn medewerking zal verlenen aan de begeleiding door ’s Heeren Loo, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die begeleiding zullen worden gegeven;
  • de reclassering toestemming zal verlenen om referenten te raadplegen en om aan justitie verslag uit te brengen over het verloop van de behandeling en begeleiding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.M. Piet,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2016.
Mr. Van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 8 september 2013, pagina 4 (zaaksdossier 2).
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 4] d.d. 6 november 2013, ongenummerd proces-verbaal.
4.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4] d.d. 8 september 2013, pagina 6 (zaaksdossier 2).
5.Proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 6 november 2013, ongenummerd proces-verbaal.
6.De door verdachte ter terechtzitting van 17 maart 2016 afgelegde verklaring.