6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede door de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn overbuurvrouw [slachtoffer 3] en haar moeder [slachtoffer 4] . De door hem geuite dreigementen zijn door de slachtoffers als beangstigend ervaren en hebben bij hen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het (ongecontroleerde) bezit hiervan is in strijd met de wet. Tevens levert het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 februari 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van bedreiging en verboden wapenbezit onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt voorts dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 11 mei 2015, opgemaakt door S. Blokdijk, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat betrokkene in aanmerking komt voor een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Er is sprake van aanzienlijke agressieproblematiek, een verstandelijke beperking en
problematiek ten aanzien van het gebruik van cannabis. Betrokkene heeft zich
ongemotiveerd getoond om aan behandeling, in zowel ambulant als klinisch kader, mee te
werken en onttrekt zich aan het huidige reclasseringstoezicht (zaak met parketnummer 15/800058-14). GGZ reclassering Palier ziet geen mogelijkheden om betrokkene te begeleiden en/of de kans op recidive te beïnvloeden. Derhalve kan GGZ reclassering Palier niet anders dan onvoorwaardelijke oplegging van de ISD‐maatregel adviseren, aldus het advies dat indertijd werd uitgebracht.
De rechtbank heeft onder meer in de gedateerdheid van dit rapport en advies aanleiding gezien om nader onderzoek te doen verrichten, uitmondend in na te noemen rapporten.
- de Pro Justitia-rapportages, waarvan de korte inhoud hiervoor reeds in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ is weergegeven.
Verdachte leed ten tijde van het begaan van de feiten aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en een ziekelijke stoornis in de zin van cannabisafhankelijkheid, die hun doorwerking hebben gevonden in de ten laste gelegde feiten. De rechtbank beschouwt verdachte, als gezegd, op grond hiervan als verminderd toerekeningsvatbaar.
Ten aanzien van de vraag of deelname aan een traject in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) vanuit gedragskundig oogpunt een bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problematiek van betrokkene, heeft de psycholoog aangegeven dat van een verblijf in een inrichting voor stelselmatige daders eerder wordt verwacht dat dit een negatieve invloed zal hebben dan een positieve, mede tegen gevolge van betrokkenes beïnvloedbaarheid. Betrokkene is inmiddels reeds een jaar niet meer in contact geweest met politie en justitie, terwijl er voorts nog voldoende ambulante behandelinterventies ingezet kunnen worden om de problematiek te behandelen en eerdere intensieve ambulante hulpverlening van een ACT-team heeft bijgedragen aan het omlaag brengen, dan wel laag houden van het recidiverisico.
De psychiater is tevens van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel op dit moment niet geïndiceerd is en dat er mogelijkheden zijn voor ambulante behandeling. Betrokkene is in de kern gemotiveerd om zijn leven te beteren en anders in te richten en is hier ook al mee bezig.
Beide deskundigen adviseren om niet over te gaan tot het opleggen van een ISD-maatregel.
Een behandeling gericht op het op andere manieren omgaan met stress, problemen en emoties (emotieregulatie training) is geïndiceerd. Beide deskundigen geven aan dat gedacht kan worden aan een outreachend team vanuit de (forensische) GGZ, zoals een (forensisch) ACT of FACT. Geadviseerd wordt om de huidige begeleiding door ’s Heeren Loo te continueren. Dit advies zou kunnen worden uitgevoerd in het kader van bijzondere voorwaarden, onder toezicht van de reclassering, zonder meldplicht. De reclassering zou op afstand betrokken kunnen zijn, waarbij vooral op basis van informatie van referenten gewerkt kan worden.
- het naar aanleiding van de Pro Justitia-rapportages over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport gedateerd 3 augustus 2016, opgemaakt door N. Bakker, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier. Dit laatste rapport houdt
– zakelijk weergegeven – onder meer in dat reclasseringstoezicht bij betrokkene contraproductief lijkt te werken en stress veroorzaakt bij betrokkene. Daarbij heeft betrokkene binnen het afgelopen toezicht in de zaak met parketnummer 15/800058-14 laten zien dat hij niet in staat is zich te conformeren aan de afspraken met de reclassering.
De reclassering kan het doel van het reclasseringstoezicht, het voorkomen van recidive, in de begeleiding van betrokkene niet realiseren.
Om die reden adviseert de reclassering om niet de bijzondere voorwaarde van de meldplicht bij de reclassering in het vonnis op te nemen. Wel adviseert de reclassering een behandelverplichting (bij zowel ’s Heeren Loo als de GGZ) bij een voorwaardelijke straf op te leggen. Ook moet betrokkene verplicht worden gesteld mee te werken aan referentenonderzoek. De reclassering zal betrokkene dan op afstand blijven volgen gedurende de proeftijd, contact houden met de betrokken behandel- c.q. begeleidingsinstellingen en justitie periodiek informeren over de voortgang binnen de behandeling. Er zal geen of slechts beperkt contact onderhouden worden met betrokkene. De reclassering zal dit doen binnen het vrije kader van justitieel casemanagement. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een behandelverplichting gericht op agressieregulatie bij de GGZ-afdeling FACT of een soortgelijke instantie, de deelname aan verdere begeleiding door ’s Heeren Loo) en een andere voorwaarde het gedrag van veroordeelde betreffende, te weten het verplicht toestemming geven aan de reclassering om referenten te raadplegen en om verslag uit te brengen aan justitie over het verloop van de behandeling en begeleiding.
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Daar staat tegenover dat het oude feiten betreft, waarvoor de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht, en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Voorts betrekt de rechtbank hierbij dat verdachte de afgelopen jaren minder in aanraking is gekomen met politie en justitie. De begeleiding door ’s Heeren Loo wordt in dit verband als een belangrijke beschermende factor gezien. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het door de reclassering opgestelde advies, inhoudende onder meer het continueren van de begeleiding bij ’s Heeren Loo en een ambulante behandelverplichting door het FACT-team van de GGZ, waarbij de reclassering verdachte gedurende de proeftijd op afstand zal blijven volgen, dient te worden gevolgd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De door de reclassering geformuleerde voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.