6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft ’s avonds laat een wijkcentrum overvallen en geprobeerd om de daar aanwezige werknemers te dwingen
geld af te staan door geweld jegens hen toe te passen. Enkel door het daadkrachtig optreden van één van de slachtoffers is de beroving niet voltooid. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en bij hen gevoelens
van onrust, angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. Beide slachtoffers hebben aangegeven dat het incident een behoorlijke impact op hen heeft gehad en dat zij als gevolg hiervan het plezier in hun werk grotendeels hebben verloren.
Een dergelijk strafbaar feit versterkt bovendien algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft verdachte een aantal portemonnees met inhoud bij Domino’s Pizza weggenomen. Diefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor de gedupeerde.
Verdachte heeft kennelijk bij geen van de feiten stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen, maar heeft enkel willen voorzien in zijn alcohol- en drugsverslaving. De rechtbank rekent hem dit aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 april 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Zoals hierna zal blijken liep verdachte ten tijde van deze feiten in een dubbele proeftijd, onder meer na veroordeling tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Minderjarigenstrafrecht
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of toepassing moet worden gegeven aan minderjarigenstrafrecht.
De rechtbank heeft zich in dit kader laten voorlichten door een psycholoog, door een psychiater en door de reclassering. De korte inhoud van het psychologisch en het psychiatrisch rapport is hiervoor reeds in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ weergegeven.
De psycholoog heeft ten aanzien van de eventuele toepassing van het strafrecht voor minderjarigen aangegeven dat hier zowel indicaties als contra-indicaties aanwezig zijn. Betrokkene lijkt nog te kunnen profiteren van pedagogische interventies en een groepsgerichte behandeling, waarbij opgemerkt wordt dat hij oppositioneel opstandig gedrag kan laten zien en zijn behandeltrouw beperkt is. De psycholoog acht de indicaties belangrijker, mede gezien het feit dat een eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-behandeling in 2015 nog geen goede invulling heeft gekregen, en hij adviseert de rechtbank om het strafrecht voor minderjarigen toe te passen.
De psychiater adviseert gelet op de aard en ernst van de bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling van betrokkene, de onrijpe aspecten in zijn persoonlijkheidsontwikkeling en de wenselijkheid om met hem nog pedagogisch en groepsgericht aan de slag te gaan, eveneens toepassing van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft in haar rapport gedateerd 13 mei 2016, opgemaakt door M. van Tol, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier, geadviseerd om, conform de Pro Justitia-rapportages, het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal de uitgebrachte adviezen volgen en toepassing geven aan het minderjarigenstrafrecht.
Welke sanctie is passend?
Bij de beantwoording van de vraag welke sanctie passend moet worden geacht, heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende:
- bovengenoemd psychologisch rapport, waarin is opgenomen dat bij betrokkene sprake is van forse gedragsproblematiek, waar een ernstige middelenafhankelijkheid een aspect van vormt. Hij disfunctioneert op alle levensgebieden als gevolg van voornoemde psychische problematiek, maar ook als gevolg van een verstoorde ouder-kindrelatie. De kans op herhaling wordt hoog ingeschat. Ten aanzien van de behandelingsmogelijkheden wordt een ambulante behandeling als onvoldoende ingeschat. De motivatie van betrokkene is niet erg doorleefd en lijkt deels te worden bepaald door het feit dat hij straf wil ontlopen. Een langdurige klinische behandeling lijkt geïndiceerd om betrokkenes problematiek voldoende te kunnen bewerken. Het kader dient hierbij gesloten en gedwongen te zijn. Alternatieve trajecten worden als niet toereikend beschouwd. Alles overzien acht de deskundige een PIJ-maatregel geïndiceerd. De voorkeur van de psycholoog gaat uit naar de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij betrokkene in een gesloten setting de behandeling krijgt aangeboden. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt onvoldoende geacht, omdat betrokkene niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Hij heeft daaraan – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat hij niet heeft overwogen om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren, gezien de ernst van de verslaving en het oppositionele gedrag dat daaronder ligt. Binnen een voorwaardelijk kader zou verdachte grotendeels zijn aangewezen op zijn eigen motivatie. Hoewel de deskundige ervan overtuigd is dat verdachte op een verstandelijk niveau zijn medewerking wil verlenen, maakt verdachtes draagkracht het voor hem moeilijk om zich aan de voorwaarden te houden. De psycholoog verwacht dat de behandeling van de verslavingsproblematiek binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende zal zijn. De verslavingsproblematiek staat echter niet op zichzelf, maar is ingebed in de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Het gebruik van middelen dempt de onderliggende problematiek.
- bovengenoemd psychiatrisch rapport, waarin de psychiater heeft aangegeven dat gezien de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene, met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter voorkoming van recidive, intensieve behandeling en begeleiding nodig zijn. Een voorwaardelijk juridisch kader voor een dergelijke behandeling acht zij daarbij niet meer geïndiceerd en haalbaar, ook omdat betrokkene het afgelopen jaar, voor zijn detentie, heeft laten zien dat hij dit niet aankan. De deskundige adviseert daarom aan betrokkene een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen gelet op de noodzaak van behandeling en de te zijner tijd geleidelijke resocialisatie na het residentiele traject. Minder ingrijpende alternatieven, zoals ambulante behandeling, hebben naar inzicht van de psychiater onvoldoende kans van slagen, terwijl louter afstraffen recidivegedrag in de hand zal werken.
Ter terechtzitting heeft de psychiater voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Zij heeft daaraan – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat een voorwaardelijk traject geenszins haalbaar is. Het gegeven dat de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel niet van de grond is gekomen, is naar het oordeel van de psychiater deels ook aan verdachte te wijten, nu hij zich had moeten realiseren dat hem een voorwaardelijke maatregel boven het hoofd hing.
- het hiervoor aangehaalde reclasseringsrapport d.d. 13 mei 2016. De reclassering stelt vast dat de problematiek die ruim drie jaar geleden werd geconstateerd, nog steeds actueel is. Ook wordt vast gesteld dat er geen enkel leefgebied helpend of steunend is, betrokkenes leven lijkt compleet gedesorganiseerd. Betrokkene is niet in staat gebleken en wordt niet in staat geacht om hier (ook met beperkte hulp) verandering in aan te brengen. Er is sprake van een hoog recidiverisico en naar de mening van de reclassering zal enkel een dwangkader helpend zijn om de risico’s hanteerbaar te houden en terug te dringen naar een aanvaardbaar niveau. Hier zal een langdurige, intensieve klinische behandeling voor nodig zijn om aan de kernproblematiek te werken en de basis te leggen voor verdere (langdurige) resocialisatie. Tevens biedt een maatregel de mogelijkheid om direct en gepast in te grijpen wanneer betrokkene zich onverhoopt niet aan afspraken zou houden. GGZ Reclassering Palier is van mening dat het opleggen van enkel detentie niet helpend is om verandering aan te brengen. Betrokkene zal tenslotte weer in dezelfde omgeving en omstandigheden terug keren. Het huidige toezicht in het kader van een voorwaardelijke PIJ heeft uitgewezen ontoereikend te zijn geweest. Betrokkene hield zich niet aan de gestelde voorwaarden en stelde zich niet begeleidbaar op. Gezien de ernst van de delicten en het voortdurende patroon dient de maatschappij beschermd te worden. GGZ reclassering Palier adviseert daarom, conform de PJ-rapportages, om een onvoorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen.
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 18 mei 2016, opgemaakt door A. Bekendam en W. Helmich houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat de Raad het van groot belang vindt dat, om de kans op herhaling te kunnen verkleinen, er voor betrokkene naar een passende behandeling wordt gezocht waarbij zowel de behandeling van de verslavings- als de persoonlijkheidsproblematiek goed aan bod komen. De Raad houdt er hierbij ook rekening mee dat betrokkene in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel geen klinische behandeling is geboden, zoals dat wel was geadviseerd. De Raad heeft de indruk dat betrokkene niet of onvoldoende heeft kunnen profiteren van alle geboden hulp in Nederland als gevolg van zijn verslaving. De Raad vindt het in het belang van betrokkene dat de wenselijk- en haalbaarheid van de Yes We Can Clinics wordt onderzocht, alsmede een passend natraject, aldus het indertijd uitgebrachte rapport en advies.
Op de terechtzitting van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het verzoek tot aanhouding ingewilligd en de Raad verzocht een strafadvies over de onderhavige feiten op te stellen, waarin onder meer wordt gerapporteerd hoe de intake bij Yes We Can is verlopen, hoe een plaatsing in Yes We Can met voldoende zekerheden gewaarborgd zal zijn, welk nazorgtraject passend zou zijn en welke mogelijkheden van verslavingsbehandeling er binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn. De rechtbank heeft bevolen dat het voorgaande zoveel mogelijk in overleg met GGZ Reclassering Palier en in overleg met de deskundigen diende plaats te vinden. Ingeval dit overleg niet goed tot stand zou komen, heeft de rechtbank zowel de Raad als GGZ Reclassering Palier verzocht om een apart advies te schrijven, in welk geval GGZ Reclassering Palier specifiek werd verzocht te rapporteren omtrent de mogelijkheden van verslavingsbehandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
- het naar aanleiding van het onderzoek naar alternatieve trajecten opgestelde rapport van de Raad gedateerd 29 augustus 2016, opgemaakt door A. Bekendam en W. Helmich. De Raad heeft diverse trajecten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en komt tot de inschatting dat het traject van de onvoorwaardelijke PIJ de meeste kansen tot succes biedt voor betrokkene waardoor de kans op recidive in de toekomst het meest verlaagd kan worden. Het leerproces van betrokkene zal gepaard gaan met vallen en opstaan. Als de structuur voor betrokkene wegvalt of de spanningen en stress nemen om wat voor reden toe, wordt de kans op terugval naar middelengebruik als ook de kans op herhaling, waarbij er een hoge schadekans voor derden bestaat, door Palier Reclassering en de Raad als hoog ingeschat. Mocht betrokkene binnen een onvoorwaardelijke PIJ maatregel een fout begaan kan hij, in tegenstelling tot het kader van een voorwaardelijke PIJ, binnen dezelfde JJI zijn behandeling blijven volgen en kan de fout in de behandeling worden meegenomen. Het alternatieve traject in het kader van een voorwaardelijke PIJ biedt volgens de Raad zeker ook kansen en mogelijkheden, echter met aanzienlijk meer risico op terugval, met alle gevolgen van dien, in vergelijking met een onvoorwaardelijke PIJ. De geslotenheid en daarmee de veiligheid voor betrokkene is binnen dit kader onvoldoende geborgd. Bovendien zal de opbouw naar meer vrijheid minder gestructureerd verlopen en zal de gedwongen hulp na twee jaar proeftijd stoppen. Een PIJ-maatregel biedt een jaar gedwongen nazorg. In dat jaar kan desgewenst de behandeling bij de YWCC en aansluitend een plaatsing bij een safehouse ten behoeve van zijn verdere resocialisatie worden ingezet. Omdat het om een verlengbare PIJ-maatregel zal gaan, is de behandeling van betrokkene ook gewaarborgd mocht blijken dat hij na twee jaar nog niet is uitbehandeld.
De Raad denkt er goed aan te hebben gedaan om een onderzoek naar de haalbaar- en wenselijkheid van behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ te hebben geadviseerd. De Raad heeft duidelijke aanknopingspunten hiervoor gezien. Uit het onderzoek komt, door voortschrijdend inzicht, echter naar voren dat de veiligheid van betrokkene, als gevolg van zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zoveel en zo lang mogelijk geborgd moet worden zodat de terugvallen die mogelijk plaats zullen gaan vinden geen desastreuze gevolgen voor hem en zijn omgeving hebben.
De Raad schat in dat betrokkene (uiteindelijk) voldoende bereid en in staat zal zijn om van de behandeling te kunnen profiteren.
- het reclasseringsrapport gedateerd 5 september 2016, opgemaakt door M. van Tol. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat de reclassering contact heeft gehad met diverse PIJ-contactfunctionarissen en specialisten en daarbij telkens eenzelfde berichtgeving kreeg. Elke JJI beschikt over de module Brains for Use welke ingezet kan worden als gedragsinterventie bij verslavingsproblematiek. Tevens kan, zoals daar bij betrokkene nu ook sprake van is, ambulante verslavingszorg worden ingekocht. Wanneer de gedragsinterventie en de ambulante zorg niet afdoende zijn of worden geacht, kan er worden overgegaan tot externe plaatsing. Het is aan de JJI om te bepalen in welke fase van de maatregel het passend of gewenst is om deze additionele behandeling in te zetten.
Ter terechtzitting heeft de getuige M. van Tol voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de reclassering het van belang acht dat er na tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, geen voorwaardelijke straffen meer openstaan, zodat verdachte de kans krijgt om met een schone lei te beginnen.
De rechtbank komt met inachtneming van de conclusies en de adviezen van de deskundigen, de reclassering en de Raad, tot het oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is. Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan aangezien de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van een PIJ-maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan zijn problematiek te gaan werken en dat hij bereid is om zich aan de eventueel op te leggen voorwaarden te houden.
De rechtbank ziet dat verdachte oprecht gemotiveerd is om mee te werken aan behandeling voor zijn problematiek en heeft daar ook waardering voor. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten alsmede de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, bovengenoemde maatregel in onvoorwaardelijke vorm noodzakelijk is teneinde verdachte ook in de verdere toekomst die stabiliteit, hulp en begeleiding te kunnen bieden die hij nodig heeft en het risico op recidive te verminderen.
De rechtbank heeft daarbij in acht genomen dat de adviezen van de deskundigen, de reclassering en – na voortschrijdend inzicht – ook de Raad, ondubbelzinnig hebben gerapporteerd waarom behandeling en begeleiding in een voorwaardelijk kader thans niet verantwoord moet worden geacht. De rechtbank betrekt daarbij dat het weliswaar niet uitsluitend aan verdachte te wijten is dat de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel niet van de grond is gekomen, maar dat verdachte in dit verband ook blaam treft. Daarnaast volgt uit de opgemaakte rapportages en met name de toelichting ter terechtzitting door de psycholoog, dat de verslavingsproblematiek niet de enige oorzaak voor verdachtes delictgedrag vormt, maar dat tevens sprake is van onderliggende persoonlijkheids-problematiek, waarvoor eveneens behandeling is geïndiceerd teneinde herhaling van delictgedrag in de toekomst te voorkomen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende garanties biedt om verdachte van de noodzakelijke structuur te voorzien, op grond waarvan zij verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd onder meer ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht daarnaast de oplegging van een jeugddetentie voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf is van iets kortere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht, hetgeen de rechtbank gezien de zware sanctie van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de noodzaak van behandeling opportuun acht.