ECLI:NL:RBNHO:2016:7908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
15/872105-15, 15/810372-15 (ttz. gev.), 15/750017-14 (tul) en 15/750099-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing minderjarigenstrafrecht bij poging tot afpersing en diefstal door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en diefstal. De verdachte heeft op 6 november 2015 een wijkcentrum in Alkmaar overvallen, waarbij hij de aanwezige werknemers onder bedreiging van geweld heeft gedwongen geld af te staan. Daarnaast heeft hij op 12 november 2015 meerdere portemonnees gestolen uit een filiaal van Domino's Pizza in Heemskerk. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, conform de adviezen van deskundigen. De rechtbank heeft besloten om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, omdat een voorwaardelijke maatregel onvoldoende garanties biedt voor de noodzakelijke structuur in het leven van de verdachte. Tevens is er een jeugddetentie van tien maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde PIJ-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15/872105-15, 15/810372-15 (ttz. gev.), 15/750017-14 (tul) en 15/750099-14 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 22 september 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/872105-15:
hij op of omstreeks 6 november 2015 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een kassa, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan Wijkcentrum Overdie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers verdachte
- is met versnelde pas en een door kleding bedekt gezicht op die [slachtoffer 1] is afgelopen en/of
- heeft (daarbij) die [slachtoffer 1] dreigend en/of dwingend toegevoegd: "Kassa nu!" en/of "geef mij geld!!!" en/of
- heeft daarbij met zijn (opengespreidde) hand (hardhandig) tegen de nek van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gedrukt en/of
- heeft collega [slachtoffer 2] bij de keel vastgepakt en/of
- heeft een (op een) taser (gelijkend voorwerp) getoond en/of in de hand gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/810372-15:
hij op of omstreeks 12 november 2015 te Heemskerk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een filiaal van Domino's Pizza gelegen aan het Bachplein) heeft weggenomen meerdere, althans een, (werk)portemonnee(s) (met daarin onder meer een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Domino's Pizza, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring, behoudens het in de zaak met parketnummer 15/872105-15 ten laste gelegde gebruik van de taser, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Parketnummer 15/872105-15:
Op 6 november 2015 omstreeks 00:00 uur is aangeefster [slachtoffer 1] aan het opruimen in Wijkcentrum Overdie te Alkmaar. Wanneer zij de barruimte inloopt, komt er een jongen met snelle pas op haar aflopen. De jongen draagt een donker vest met capuchon en zwarte handschoenen en heeft een zwarte shawl voor zijn mond en neus. Hij komt op [slachtoffer 1] aflopen en zegt gelijk: “Kassa nu! Geef mij geld!!!”. Terwijl de jongen tegen [slachtoffer 1] zegt dat hij geld wil hebben, brengt hij een hand naar de nek van [slachtoffer 1] en duwt hij met het gedeelte tussen zijn duim- en wijsvinger hard tegen haar keel. [slachtoffer 1] geeft de jongen een duw, waarop de jongen naar haar collega [slachtoffer 2] toeloopt. [2] Hij pakt [slachtoffer 2] vast bij haar keel en vraagt haar twee keer om de kassa. [3] [slachtoffer 1] duwt de jongen meerdere keren richting de uitgang, waarop de jongen zich op enig moment omdraait en wegrent. De jongen wordt door [slachtoffer 1] omschreven als blank, tussen de 20 en 30 jaar oud, donkere wenkbrauwen en een Oostblok-accent. [4] [slachtoffer 2] vermoedt vanwege de manier waarop de jongen het woord ‘kassa’ uitspraak, dat de jongen niet van Nederlandse komaf is. [5] Op de beelden van het wijkcentrum is te zien dat de jongen een wat grote, spitse neus heeft en dat hij een zwarte broek draagt met witte strepen. Hij draagt sportschoenen van het merk Nike. [6]
Uit onderzoek van de politie blijkt dat de poging overval op Wijkcentrum Overdie grote gelijkenis vertoont met een poging overval bij het Golden Tulip Hotel in Alkmaar, voor welk feit verdachte [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , is veroordeeld. Naar aanleiding hiervan zijn de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ), in gebruik bij verdachte, over de periode van 4 november 2015 tot en met 17 november 2015 opgevraagd en verkregen. [7] Uit het onderzoek naar de historische gegevens komt naar voren dat het telefoonnummer [telefoonnummer] de avond voor en de ochtend na de overval zendmasten aanstraalt in Heemskerk en [woonplaats] . Op 5 november 2015 omstreeks 19:46 uur straalt het telefoonnummer voor het eerst diverse zendmasten in de directe omgeving van het centrum van Alkmaar aan. Rondom het tijdstip van de overval straalt het telefoonnummer zendmasten in de directe omgeving van het wijkcentrum aan. Binnen de bevraagde periode straalt het telefoonnummer alleen op de bewuste avond/nacht van de overval, zendmasten in Alkmaar aan. [8]
Van de vader van verdachte werd vernomen dat de persoonlijke spullen van verdachte bij een collega van verdachte, [getuige 1] , zouden liggen. In de woning van [getuige 1] werden een paar Nike sportschoenen en een Adidas trainingsbroek aangetroffen, die exact overeenkwamen met de schoenen en broek die de dader ten tijde van de poging overval droeg. [9]
Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen Adidas broek en Nike schoenen aan hem toebehoren. Hij herkent zijn kleding ook op de camerabeelden. Ook vindt hij dat het signalement dat de aangevers van de dader hebben opgegeven, heel erg in de buurt van zijn signalement komt. [10] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich herinnert dat hij de betreffende nacht in een trappenhuis in Alkmaar is wakker geworden, terwijl hij doorgaans niet in Alkmaar komt. Hij herkent zichzelf op de camerabeelden, met name gezien de combinatie van de trainingsbroek met de strepen, die redelijk uniek is, en de opvallende neus van de dader.
Parketnummer 15/810372-15:
Op 12 november 2015 omstreeks 22:50 uur bevindt aangever [slachtoffer 3] zich in het kantoor van Domino’s Pizza op het Bachplein te Heemskerk. Zijn collega, getuige [getuige 2] , vertelt hem dat er een klant bij de balie staat die nog iets wil bestellen. [slachtoffer 3] ziet vervolgens op het beeldscherm waarop de camerabeelden worden vertoond, dat de klant een graaiende beweging maakt en de portemonnees die achter de toonbank liggen, wegneemt. [11] Getuige [getuige 2] verklaart gelijkluidend aan [slachtoffer 3] . [12]
De man rent de winkel uit. [slachtoffer 3] en [getuige 2] rennen samen achter de man aan en zien, terwijl zij achter de man aanrennen, dat de man in een straat verschillende portemonnees kwijtraakt. Op enig moment loopt de man zich vast en wordt hij door [slachtoffer 3] en [getuige 2] naar de grond gebracht. [13] De man blijkt te zijn verdachte [verdachte] . [14]
In de portemonnees zat een geldbedrag van ongeveer twintig tot vijfentwintig euro. [15]
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 15/872105-15:
hij op 6 november 2015 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan Wijkcentrum Overdie:
- met versnelde pas en een door kleding bedekt gezicht op die [slachtoffer 1] is afgelopen en
- daarbij die [slachtoffer 1] dwingend heeft toegevoegd: "Kassa nu!" en "geef mij geld!!!" en
- daarbij met zijn opengespreide hand hardhandig tegen de nek van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en
- collega [slachtoffer 2] bij de keel heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/810372-15:
hij op 12 november 2015 te Heemskerk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een filiaal van Domino's Pizza gelegen aan het Bachplein heeft weggenomen meerdere werkportemonnees (met daarin een hoeveelheid geld), toebehorende aan Domino’s Pizza.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten leveren op:
Parketnummer 15/872105-15:
poging tot afpersing
Parketnummer 15/810372-15:
diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. De bewezen verklaarde feiten zijn derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Toerekeningsvatbaarheid van verdachte
Omtrent de persoon van verdachte zijn een psychologisch en een psychiatrisch rapport opgemaakt.
Het psychologisch rapport, opgemaakt door R.A. Sterk, klinisch psycholoog, gedateerd 22 april 2016, houdt – zakelijke weergegeven – onder meer in dat er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een alcohol- en cannabisafhankeljkheid en van misbruik van diverse harddrugs. Voorts is er sprake van gebrekkige ontwikkelingen van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een ouder-kind relatieprobleem.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van bovengenoemde psychische problematiek en betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zijn hierdoor beïnvloed.
Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene fors onder invloed van middelen, zodanig dat hij zich niets meer van de periode van het tenlastegelegde zegt te herinneren. De psychische problematiek brengt met zich mee dat hij weinig gewetenswroeging ervaart bij grensoverschrijdend gedrag van diverse aard, zowel in oppositionele als in antisociale zin. Voorzover hij ongenoegen en frustratie ervaart, gebruikt hij middelen om deze gevoelens het hoofd te bieden. Zijn psychische problematiek heeft met zich meegebracht dat hij tegen maatschappelijke conventies in, zelfdestructief gedrag laat zien en in zijn levens- en middelenbehoefte onder andere voorziet door het plegen van strafbare feiten. Zijn zucht naar middelen zet hem aan tot het verkrijgen van geld om deze middelen te kunnen bekostigen en zijn gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie maakt het mogelijk dat hij nauwelijks een
drempel ervaart als hij dit kan verkrijgen door grensoverschrijdend en antisociaal gedrag. Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het psychiatrisch rapport, opgemaakt door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 27 april 2016, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van cannabis- en alcoholafhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens gelet
op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en afhankelijke trekken op basis van de gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie, ernstig van aard. Een zeer problematisch verlopen ontwikkelingsgeschiedenis met hechtingsproblematiek en polydruggebruik vanaf de intredende adolescentie, liggen hieraan ten grondslag, met als belangrijkste kenmerken verslavingsgedrag (soft en harddrugs) met gebrekkige gewetensvorming. Bij betrokkene is tevens sprake van een gemiddeld cognitieve ontwikkeling. Voormelde psychische problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en heeft vermoedelijk betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het
tenlastegelegde beïnvloed. Als gevolg van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling vertoont betrokkene instrumenteel ingezet agressief gedrag en een beperkte morele ontwikkeling en dito gewetensvorming. De consequenties van zijn antisociaal handelen, zowel voor zichzelf als voor anderen, kan hij daarbij in onvoldoende mate overzien. Verder waren de vermoedelijke cannabis- en alcoholintoxicatie en overige harddrugs, van negatieve invloed op zijn psychische gesteldheid op dat moment, in de zin van zich onverschillig voelen ten aanzien van de eventuele gevolgen van zijn ongewenste gedrag en/of gemakkelijk agressiever reageren. Op basis van voornoemd verslavingsgedrag en zijn persoonlijkheidsontwikkeling, afgezet tegen de aanzienlijke doorwerking van deze stoornis in het tenlastegelegde, is het advies om betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van deze rapporten over en maakt die tot de hare. Hieruit volgt dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de in de zaak met parketnummer 15/750099-14 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel niet van de grond is gekomen vanwege het faillissement van de Spetse Hoeve. Hierdoor heeft verdachte niet van een behandeling kunnen profiteren en heeft hij geen reële kans gehad om zichzelf te bewijzen. Nu de verslavingsproblematiek de voornaamste oorzaak van verdachtes delictgedrag lijkt te zijn, is de raadsman van oordeel dat behandeling van de verslaving het primaire doel dient te zijn. Teneinde te voorkomen dat verdachte opnieuw de dupe wordt van de instanties en om verdachte een reëel traject te bieden waarbij de kans bestaat op een goede toekomst, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de bij voormeld parketnummer gestelde voorwaarden te wijzigen, in die zin dat als voorwaarden komen te gelden een behandeling bij Yes We Can Clinics, (aansluitend) een traject bij GGZ Catamaran, een traject bij Safehouse en begeleiding van GGZ Reclassering Palier gedurende de proeftijd.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit om aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met aftrek van de zestig dagen voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd in de zaak met parketnummer 15/750017-14, waarvan de officier van justitie schriftelijk heeft gevorderd dat deze voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft ’s avonds laat een wijkcentrum overvallen en geprobeerd om de daar aanwezige werknemers te dwingen
geld af te staan door geweld jegens hen toe te passen. Enkel door het daadkrachtig optreden van één van de slachtoffers is de beroving niet voltooid. Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en bij hen gevoelens
van onrust, angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. Beide slachtoffers hebben aangegeven dat het incident een behoorlijke impact op hen heeft gehad en dat zij als gevolg hiervan het plezier in hun werk grotendeels hebben verloren.
Een dergelijk strafbaar feit versterkt bovendien algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voorts heeft verdachte een aantal portemonnees met inhoud bij Domino’s Pizza weggenomen. Diefstal is een ergerlijk feit, dat schade en hinder veroorzaakt voor de gedupeerde.
Verdachte heeft kennelijk bij geen van de feiten stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen, maar heeft enkel willen voorzien in zijn alcohol- en drugsverslaving. De rechtbank rekent hem dit aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 april 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
Zoals hierna zal blijken liep verdachte ten tijde van deze feiten in een dubbele proeftijd, onder meer na veroordeling tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Minderjarigenstrafrecht
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of toepassing moet worden gegeven aan minderjarigenstrafrecht.
De rechtbank heeft zich in dit kader laten voorlichten door een psycholoog, door een psychiater en door de reclassering. De korte inhoud van het psychologisch en het psychiatrisch rapport is hiervoor reeds in de rubriek ‘strafbaarheid van verdachte’ weergegeven.
De psycholoog heeft ten aanzien van de eventuele toepassing van het strafrecht voor minderjarigen aangegeven dat hier zowel indicaties als contra-indicaties aanwezig zijn. Betrokkene lijkt nog te kunnen profiteren van pedagogische interventies en een groepsgerichte behandeling, waarbij opgemerkt wordt dat hij oppositioneel opstandig gedrag kan laten zien en zijn behandeltrouw beperkt is. De psycholoog acht de indicaties belangrijker, mede gezien het feit dat een eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-behandeling in 2015 nog geen goede invulling heeft gekregen, en hij adviseert de rechtbank om het strafrecht voor minderjarigen toe te passen.
De psychiater adviseert gelet op de aard en ernst van de bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling van betrokkene, de onrijpe aspecten in zijn persoonlijkheidsontwikkeling en de wenselijkheid om met hem nog pedagogisch en groepsgericht aan de slag te gaan, eveneens toepassing van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft in haar rapport gedateerd 13 mei 2016, opgemaakt door M. van Tol, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Palier, geadviseerd om, conform de Pro Justitia-rapportages, het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal de uitgebrachte adviezen volgen en toepassing geven aan het minderjarigenstrafrecht.
Welke sanctie is passend?
Bij de beantwoording van de vraag welke sanctie passend moet worden geacht, heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende:
- bovengenoemd psychologisch rapport, waarin is opgenomen dat bij betrokkene sprake is van forse gedragsproblematiek, waar een ernstige middelenafhankelijkheid een aspect van vormt. Hij disfunctioneert op alle levensgebieden als gevolg van voornoemde psychische problematiek, maar ook als gevolg van een verstoorde ouder-kindrelatie. De kans op herhaling wordt hoog ingeschat. Ten aanzien van de behandelingsmogelijkheden wordt een ambulante behandeling als onvoldoende ingeschat. De motivatie van betrokkene is niet erg doorleefd en lijkt deels te worden bepaald door het feit dat hij straf wil ontlopen. Een langdurige klinische behandeling lijkt geïndiceerd om betrokkenes problematiek voldoende te kunnen bewerken. Het kader dient hierbij gesloten en gedwongen te zijn. Alternatieve trajecten worden als niet toereikend beschouwd. Alles overzien acht de deskundige een PIJ-maatregel geïndiceerd. De voorkeur van de psycholoog gaat uit naar de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij betrokkene in een gesloten setting de behandeling krijgt aangeboden. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt onvoldoende geacht, omdat betrokkene niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling.
Ter terechtzitting heeft de psycholoog voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Hij heeft daaraan – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat hij niet heeft overwogen om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te adviseren, gezien de ernst van de verslaving en het oppositionele gedrag dat daaronder ligt. Binnen een voorwaardelijk kader zou verdachte grotendeels zijn aangewezen op zijn eigen motivatie. Hoewel de deskundige ervan overtuigd is dat verdachte op een verstandelijk niveau zijn medewerking wil verlenen, maakt verdachtes draagkracht het voor hem moeilijk om zich aan de voorwaarden te houden. De psycholoog verwacht dat de behandeling van de verslavingsproblematiek binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel voldoende zal zijn. De verslavingsproblematiek staat echter niet op zichzelf, maar is ingebed in de verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Het gebruik van middelen dempt de onderliggende problematiek.
- bovengenoemd psychiatrisch rapport, waarin de psychiater heeft aangegeven dat gezien de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene, met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en ter voorkoming van recidive, intensieve behandeling en begeleiding nodig zijn. Een voorwaardelijk juridisch kader voor een dergelijke behandeling acht zij daarbij niet meer geïndiceerd en haalbaar, ook omdat betrokkene het afgelopen jaar, voor zijn detentie, heeft laten zien dat hij dit niet aankan. De deskundige adviseert daarom aan betrokkene een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen gelet op de noodzaak van behandeling en de te zijner tijd geleidelijke resocialisatie na het residentiele traject. Minder ingrijpende alternatieven, zoals ambulante behandeling, hebben naar inzicht van de psychiater onvoldoende kans van slagen, terwijl louter afstraffen recidivegedrag in de hand zal werken.
Ter terechtzitting heeft de psychiater voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Zij heeft daaraan – zakelijk weergegeven – toegevoegd dat een voorwaardelijk traject geenszins haalbaar is. Het gegeven dat de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel niet van de grond is gekomen, is naar het oordeel van de psychiater deels ook aan verdachte te wijten, nu hij zich had moeten realiseren dat hem een voorwaardelijke maatregel boven het hoofd hing.
- het hiervoor aangehaalde reclasseringsrapport d.d. 13 mei 2016. De reclassering stelt vast dat de problematiek die ruim drie jaar geleden werd geconstateerd, nog steeds actueel is. Ook wordt vast gesteld dat er geen enkel leefgebied helpend of steunend is, betrokkenes leven lijkt compleet gedesorganiseerd. Betrokkene is niet in staat gebleken en wordt niet in staat geacht om hier (ook met beperkte hulp) verandering in aan te brengen. Er is sprake van een hoog recidiverisico en naar de mening van de reclassering zal enkel een dwangkader helpend zijn om de risico’s hanteerbaar te houden en terug te dringen naar een aanvaardbaar niveau. Hier zal een langdurige, intensieve klinische behandeling voor nodig zijn om aan de kernproblematiek te werken en de basis te leggen voor verdere (langdurige) resocialisatie. Tevens biedt een maatregel de mogelijkheid om direct en gepast in te grijpen wanneer betrokkene zich onverhoopt niet aan afspraken zou houden. GGZ Reclassering Palier is van mening dat het opleggen van enkel detentie niet helpend is om verandering aan te brengen. Betrokkene zal tenslotte weer in dezelfde omgeving en omstandigheden terug keren. Het huidige toezicht in het kader van een voorwaardelijke PIJ heeft uitgewezen ontoereikend te zijn geweest. Betrokkene hield zich niet aan de gestelde voorwaarden en stelde zich niet begeleidbaar op. Gezien de ernst van de delicten en het voortdurende patroon dient de maatschappij beschermd te worden. GGZ reclassering Palier adviseert daarom, conform de PJ-rapportages, om een onvoorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen.
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), gedateerd 18 mei 2016, opgemaakt door A. Bekendam en W. Helmich houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat de Raad het van groot belang vindt dat, om de kans op herhaling te kunnen verkleinen, er voor betrokkene naar een passende behandeling wordt gezocht waarbij zowel de behandeling van de verslavings- als de persoonlijkheidsproblematiek goed aan bod komen. De Raad houdt er hierbij ook rekening mee dat betrokkene in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel geen klinische behandeling is geboden, zoals dat wel was geadviseerd. De Raad heeft de indruk dat betrokkene niet of onvoldoende heeft kunnen profiteren van alle geboden hulp in Nederland als gevolg van zijn verslaving. De Raad vindt het in het belang van betrokkene dat de wenselijk- en haalbaarheid van de Yes We Can Clinics wordt onderzocht, alsmede een passend natraject, aldus het indertijd uitgebrachte rapport en advies.
Op de terechtzitting van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het verzoek tot aanhouding ingewilligd en de Raad verzocht een strafadvies over de onderhavige feiten op te stellen, waarin onder meer wordt gerapporteerd hoe de intake bij Yes We Can is verlopen, hoe een plaatsing in Yes We Can met voldoende zekerheden gewaarborgd zal zijn, welk nazorgtraject passend zou zijn en welke mogelijkheden van verslavingsbehandeling er binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn. De rechtbank heeft bevolen dat het voorgaande zoveel mogelijk in overleg met GGZ Reclassering Palier en in overleg met de deskundigen diende plaats te vinden. Ingeval dit overleg niet goed tot stand zou komen, heeft de rechtbank zowel de Raad als GGZ Reclassering Palier verzocht om een apart advies te schrijven, in welk geval GGZ Reclassering Palier specifiek werd verzocht te rapporteren omtrent de mogelijkheden van verslavingsbehandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
- het naar aanleiding van het onderzoek naar alternatieve trajecten opgestelde rapport van de Raad gedateerd 29 augustus 2016, opgemaakt door A. Bekendam en W. Helmich. De Raad heeft diverse trajecten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen en komt tot de inschatting dat het traject van de onvoorwaardelijke PIJ de meeste kansen tot succes biedt voor betrokkene waardoor de kans op recidive in de toekomst het meest verlaagd kan worden. Het leerproces van betrokkene zal gepaard gaan met vallen en opstaan. Als de structuur voor betrokkene wegvalt of de spanningen en stress nemen om wat voor reden toe, wordt de kans op terugval naar middelengebruik als ook de kans op herhaling, waarbij er een hoge schadekans voor derden bestaat, door Palier Reclassering en de Raad als hoog ingeschat. Mocht betrokkene binnen een onvoorwaardelijke PIJ maatregel een fout begaan kan hij, in tegenstelling tot het kader van een voorwaardelijke PIJ, binnen dezelfde JJI zijn behandeling blijven volgen en kan de fout in de behandeling worden meegenomen. Het alternatieve traject in het kader van een voorwaardelijke PIJ biedt volgens de Raad zeker ook kansen en mogelijkheden, echter met aanzienlijk meer risico op terugval, met alle gevolgen van dien, in vergelijking met een onvoorwaardelijke PIJ. De geslotenheid en daarmee de veiligheid voor betrokkene is binnen dit kader onvoldoende geborgd. Bovendien zal de opbouw naar meer vrijheid minder gestructureerd verlopen en zal de gedwongen hulp na twee jaar proeftijd stoppen. Een PIJ-maatregel biedt een jaar gedwongen nazorg. In dat jaar kan desgewenst de behandeling bij de YWCC en aansluitend een plaatsing bij een safehouse ten behoeve van zijn verdere resocialisatie worden ingezet. Omdat het om een verlengbare PIJ-maatregel zal gaan, is de behandeling van betrokkene ook gewaarborgd mocht blijken dat hij na twee jaar nog niet is uitbehandeld.
De Raad denkt er goed aan te hebben gedaan om een onderzoek naar de haalbaar- en wenselijkheid van behandeling binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ te hebben geadviseerd. De Raad heeft duidelijke aanknopingspunten hiervoor gezien. Uit het onderzoek komt, door voortschrijdend inzicht, echter naar voren dat de veiligheid van betrokkene, als gevolg van zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, zoveel en zo lang mogelijk geborgd moet worden zodat de terugvallen die mogelijk plaats zullen gaan vinden geen desastreuze gevolgen voor hem en zijn omgeving hebben.
De Raad schat in dat betrokkene (uiteindelijk) voldoende bereid en in staat zal zijn om van de behandeling te kunnen profiteren.
- het reclasseringsrapport gedateerd 5 september 2016, opgemaakt door M. van Tol. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in dat de reclassering contact heeft gehad met diverse PIJ-contactfunctionarissen en specialisten en daarbij telkens eenzelfde berichtgeving kreeg. Elke JJI beschikt over de module Brains for Use welke ingezet kan worden als gedragsinterventie bij verslavingsproblematiek. Tevens kan, zoals daar bij betrokkene nu ook sprake van is, ambulante verslavingszorg worden ingekocht. Wanneer de gedragsinterventie en de ambulante zorg niet afdoende zijn of worden geacht, kan er worden overgegaan tot externe plaatsing. Het is aan de JJI om te bepalen in welke fase van de maatregel het passend of gewenst is om deze additionele behandeling in te zetten.
Ter terechtzitting heeft de getuige M. van Tol voormeld rapport toegelicht en onderschreven. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de reclassering het van belang acht dat er na tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel, geen voorwaardelijke straffen meer openstaan, zodat verdachte de kans krijgt om met een schone lei te beginnen.
De rechtbank komt met inachtneming van de conclusies en de adviezen van de deskundigen, de reclassering en de Raad, tot het oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is. Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan aangezien de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van een PIJ-maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan zijn problematiek te gaan werken en dat hij bereid is om zich aan de eventueel op te leggen voorwaarden te houden.
De rechtbank ziet dat verdachte oprecht gemotiveerd is om mee te werken aan behandeling voor zijn problematiek en heeft daar ook waardering voor. De rechtbank is evenwel van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten alsmede de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, bovengenoemde maatregel in onvoorwaardelijke vorm noodzakelijk is teneinde verdachte ook in de verdere toekomst die stabiliteit, hulp en begeleiding te kunnen bieden die hij nodig heeft en het risico op recidive te verminderen.
De rechtbank heeft daarbij in acht genomen dat de adviezen van de deskundigen, de reclassering en – na voortschrijdend inzicht – ook de Raad, ondubbelzinnig hebben gerapporteerd waarom behandeling en begeleiding in een voorwaardelijk kader thans niet verantwoord moet worden geacht. De rechtbank betrekt daarbij dat het weliswaar niet uitsluitend aan verdachte te wijten is dat de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel niet van de grond is gekomen, maar dat verdachte in dit verband ook blaam treft. Daarnaast volgt uit de opgemaakte rapportages en met name de toelichting ter terechtzitting door de psycholoog, dat de verslavingsproblematiek niet de enige oorzaak voor verdachtes delictgedrag vormt, maar dat tevens sprake is van onderliggende persoonlijkheids-problematiek, waarvoor eveneens behandeling is geïndiceerd teneinde herhaling van delictgedrag in de toekomst te voorkomen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende garanties biedt om verdachte van de noodzakelijke structuur te voorzien, op grond waarvan zij verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal opleggen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd onder meer ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht daarnaast de oplegging van een jeugddetentie voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Deze straf is van iets kortere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht, hetgeen de rechtbank gezien de zware sanctie van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de noodzaak van behandeling opportuun acht.

7.Beslissingen omtrent het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten 1 stk. GSM-toestel Kl: zwart, dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank niet vast staat dat het in de zaak met parketnummer 15/872105-15 begane feit met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.

8.Vorderingen benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben een vordering tot schadevergoeding van respectievelijk € 825,00 en € 850,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15/872105-15 ten laste gelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank beide vorderingen zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 15/872105-15 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde ter terechtzitting. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over de gevorderde bedragen vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes in de zaak met parketnummer 15/872105-15 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot afpersing] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 15/750017-14
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 juni 2014 in de zaak met parketnummer 15/750017-14 is verdachte ter zake van poging tot afpersing op de openbare weg, meermalen gepleegd veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 120 dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 juli 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 11 juli 2014 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2015 is een gedeelte van de opgelegde voorwaardelijke straf, groot 60 dagen, reeds tenuitvoergelegd, zodat thans een voorwaardelijk strafdeel van 60 dagen jeugddetentie resteert.
De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat zij thans vordert dat de rechtbank de proeftijd zal verlengen met één jaar.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen en te verrekenen met de ten aanzien van de onderhavige feiten op te leggen jeugddetentie.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, aangezien zij tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie, gelet op de beslissing dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd, thans niet opportuun acht. Daar komt bij dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf naast de langdurige jeugddetentie die reeds in de hoofdzaak aan verdachte zal worden opgelegd, een te zware sanctie moet worden geacht. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de proeftijd te verlengen. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op het standpunt van de reclassering, zoals hierboven weergegeven, inhoudende dat een schone lei na de maatregel wenselijk is.
Parketnummer 15/750099-14
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 maart 2015 in de zaak met parketnummer 15/750099-14 is aan verdachte ter zake van poging tot diefstal/afpersing met geweld, verboden wapenbezit en vernieling een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd. Ten aanzien van die voorwaardelijke maatregel is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 14 juli 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 8 april 2015 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft de vordering ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat zij thans vordert dat de rechtbank de vordering zal afwijzen, gelet op de eis van de officier van justitie in de hoofdzaak.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de bij de voorwaardelijke maatregel gestelde voorwaarden te wijzigen, zoals hierboven onder het kopje ‘6.2. Standpunt van de verdediging’ is weergegeven.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, aangezien zij tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, gelet op de beslissing inhoudende dat aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd, niet opportuun acht. De rechtbank zal de vordering om die reden afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 15/872105-15 ten laste gelegde feit en het in de zaak met parketnummer 15/810372-15 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
10 (tien maanden).
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro), ter vergoeding van geleden immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 825,00 (achthonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), ter vergoeding van geleden immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Gelast de teruggave aan verdachte van: 1. stk. GSM-toestel Kl: zwart.
 Wijst af de (schriftelijke) vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/750017-14 opgelegde voorwaardelijke straf.
 Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/750099-14 opgelegde voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van der Heijden, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. P.H.B. Littooy en mr C.A.J. van Yperen,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.D.M. Piet,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2016.
Mr. Van Yperen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 6 november 2015, p. 7 en 8.
3.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 2] d.d. 6 november 2015, p. 11.
4.Aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 6 november 2015, p. 8.
5.Proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer 2] d.d. 6 november 2015, p. 11.
6.Proces-verbaal van bevindingen I. Ligthart d.d. 16 november 2015, p. 17 en 19.
7.Proces-verbaal van bevindingen I. Ligthart d.d. 23 november 2015, p. 22.
8.Proces-verbaal van bevindingen I. Ligthart d.d. 23 november 2015, p. 25.
9.Proces-verbaal van bevindingen I. Ligthart en W.R. Gatowinas d.d. 30 november 2015, p. 33.
10.Verhoor verdachte d.d. 1 december 2015, p. 74 en 75.
11.Aangifte door Y. [slachtoffer 3] namens Domino’s Pizza, Bachplein 21 te Heemskerk, d.d. 13 november 2015, eerste pagina.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 13 november 2015, eerste pagina.
13.Aangifte door Y. [slachtoffer 3] namens Domino’s Pizza, Bachplein 21 te Heemskerk, d.d. 13 november 2015, tweede pagina.
14.Proces-verbaal van bevindingen H.G.J. Nijkamp, M.P.L. Reus, I.R. Marengo en R. Alberts d.d. 13 november 2015, eerste en laatste pagina.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 13 november 2015, eerste pagina.