In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 september 2016 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag, terwijl de GI van mening was dat dit noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, die sinds 12 maart 2007 onder toezicht staat en wiens gezag al lange tijd ter discussie staat. De minderjarige is sinds haar geboorte uit huis geplaatst en verblijft in een pleeggezin. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd door de huidige situatie, waarbij de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden. De rechtbank heeft de argumenten van de Raad en de GI gewogen en is tot de conclusie gekomen dat beëindiging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over de minderjarige en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijkheid en stabiliteit voor de minderjarige, die al lange tijd in een pleeggezin woont en daar goed functioneert.