ECLI:NL:RBNHO:2016:7654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15/710331-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift door directeur van liefdadigheidsinstelling

Op 13 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de directeur van een liefdadigheidsinstelling, die meer dan 170.000 euro heeft verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 januari 2014, opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan de stichting waarvoor hij werkte. Daarnaast heeft hij in de periode van 17 januari 2014 tot en met 16 april 2014 ook geldbedragen verduisterd van een andere stichting, waar hij als penningmeester fungeerde. De verdachte heeft deze feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder zijn bekennende verklaring en proces-verbaal van de politie, de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van de verduisteringen en het feit dat de verdachte een vertrouwenspositie bekleedde. De rechtbank heeft ook meegewogen dat bijna 95% van het verduisterde bedrag is terugbetaald aan de stichtingen. De verdachte heeft zich ter terechtzitting berouwvol getoond en verklaard alles te zullen doen om de schade volledig te vergoeden.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de stichtingen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast indien de verdachte in gebreke blijft met zijn betalingsverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710331-15 (P)
Uitspraakdatum: 13 september 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Barensen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Sennef, advocaat te
's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij in of omstreeks het tijdvak van 01 maart 2013 tot en met 31 januari 2014 te Den Haag en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een geldbedrag van (in totaal) 177.985,27 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan de [stichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als directeur van [stichting] , wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 januari 2014 tot en met 16 april 2014 te Den Haag en/of Wassenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk een geldbedrag van (in totaal) 143.000 euro, in elk geval enig goed dat/die geheel of ten dele toebehorende(n) aan de [stichting 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van [stichting 2] , wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
feit 3:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 17 januari 2014 tot en met 6 mei 2014 te Amstelveen en/of Wassenaar, althans in Nederland, - een overeenkomst van geldlening zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of laten opmaken/vervalsen immers
heeft hij, verdachte, toen en alkdaar valselijk - immers opzettelijk en in strijd met de waarheid - in de overeenkomst van geldlening opgenomen/ingevuld en/of laten opnemen/invullen dat er op 17 januari 2014 een overeenkomst van geldlening (voor een bedrag van in totaal 125.000 euro) tot stand is gekomen tussen [verdachte] en [bestuurder] en/of [stichting 2] , zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/ of door anderen te doen gebruiken;
en/of voornoemd geschrift voorhanden gehad, heeft gebruikt en/of heeft afgeleverd als ware het echt en onvervalst, immers heeft hij voornoemd geschrift doen toekomen aan c.q. afgeleverd bij [accountant] (ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake zou zijn van een geldlening) zulks terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank Den Haag heeft de zaak met toepassing van artikel 46b van de wet op de rechterlijke organisatie verwezen naar deze rechtbank bij beschikking van 24 augustus 2015. De rechtbank is daarmee bevoegd tot kennisneming van de zaak. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
feit 1
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de Politieregio Haaglanden d.d. 14 november 2014 (dossierpagina 47-57);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de Politieregio Haaglanden d.d. 14 november 2014 (dossierpagina 151-152);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 10 november 2014 (dossierpagina 193-195);
  • een schriftelijk stuk, te weten een aangifte van [getuige 2] namens [stichting] van 9 oktober 2014 (dossierpagina 18-19);
  • een schriftelijk stuk, te weten het rapport van [accountant] in opdracht van de [stichting] d.d. 6 mei 2014 getiteld ‘Onderzoek mogelijke onregelmatigheden’ (dossierpagina 27-46);
feit 2
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de Politieregio Haaglanden d.d. 14 november 2014 (dossierpagina 47-57);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 227-228);
feit 3
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 227-228);
  • een schriftelijk stuk, te weten een overeenkomst van geldlening d.d. 17 januari 2014 (dossierpagina 268-270);
  • een schriftelijk stuk, te weten het rapport van [accountant] in opdracht van de [stichting] d.d. 6 mei 2014 getiteld ‘Onderzoek mogelijke onregelmatigheden’ (dossierpagina 40).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1:
hij in het tijdvak van 1 maart 2013 tot en met 17 december 2013 te Den Haag en/of Wassenaar, telkens opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan de [stichting] en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als directeur van [stichting] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2:
hij in de periode van 17 januari 2014 tot en met 16 april 2014 te Den Haag en/of Wassenaar,
telkens opzettelijk een geldbedrag, in totaal 143.000 euro, dat geheel toebehoorde aan de [stichting 2] , en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester van [stichting 2] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 3:
hij in de periode 17 januari 2014 tot en met 6 mei 2014 te Amstelveen en/of Wassenaar een overeenkomst van geldlening, zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar valselijk
- immers opzettelijk en in strijd met de waarheid - in de overeenkomst van geldlening opgenomen dat er op 17 januari 2014 een overeenkomst van geldlening (voor een bedrag van in totaal 125.000 euro) tot stand is gekomen tussen [verdachte] en [bestuurder] en/of [stichting 2] , zulks met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en voornoemd geschrift heeft gebruikt als ware het echt en onvervalst, immers heeft hij voornoemd geschrift doen toekomen aan [accountant] ter onderbouwing van zijn stelling dat er sprake zou zijn van een geldlening, zulks terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
verduistering, meermalen gepleegd, door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft,
feit 2
verduistering, meermalen gepleegd,
feit 3
valsheid in geschrift.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat er in de media uitvoerig aandacht is besteed aan deze zaak waarbij verdachte met naam is genoemd en zijn foto is getoond. Er is publiekelijk met hem afgerekend. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank hiermee rekening te houden bij de strafoplegging. Indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, verzoekt de raadsvrouw deze in voorwaardelijke vorm op te leggen, zodat verdachte de kans krijgt om aan het werk te gaan en zo de resterende schade te vergoeden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende 10 maanden schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. In zijn hoedanigheid van directeur van de [stichting] (hierna: [stichting] ) heeft hij meer dan 30 keer geldbedragen van de rekening van de stichting naar zijn eigen bankrekening overgemaakt. Om dit te verhullen heeft verdachte omschrijvingen bij de overboekingen vermeld die moesten aangeven dat het ging om interne overboekingen. Ook nadat de boekhouder in juni 2013 hierover vragen aan verdachte begon te stellen, is hij - tot in december 2013 - doorgegaan met het verduisteren van geldbedragen. Toen de ontdekking een feit was, het onttrokken bedrag was toen bijna 94.000 euro, heeft verdachte een bijna gelijk bedrag aan [stichting] terugbetaald. Later bleek dat verdachte het leeuwendeel van dit bedrag hiervoor van een andere rekening van [stichting] had weggenomen. De stichting werd met andere woorden, met haar eigen geld terugbetaald. Met inbegrip van deze laatste kunstgreep, heeft verdachte uiteindelijk meer dan 170.000,-- euro verduisterd.
Verdachte bekleedde tevens de functie van penningmeester van de [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ). In de eerste vier maanden van 2014 heeft verdachte tien keer een geldbedrag van de rekening van deze stichting naar zijn privérekening overgeboekt. In totaal is een bedrag van € 143.000,-- verduisterd. Met een deel van dit geld heeft hij in januari en februari 2014 [stichting] terugbetaald. Toen [accountant] , die in opdracht van [stichting] onderzoek deed naar mogelijke onregelmatigheden, op deze overboekingen stuitte en daarover vragen stelde, heeft verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat er een leningsovereenkomst tussen hem en de [stichting 2] bestond en heeft hij daartoe een valse overeenkomst van geldlening opgemaakt.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bijna een jaar lang telkens weer geldbedragen van de genoemde liefdadigheidsinstellingen heeft verduisterd. Ook toen hem vragen werden gesteld over de overboekingen en zelfs bij ontdekking, is hij hiermee doorgegaan en heeft hij een valse overeenkomst opgemaakt om zijn strafbare handelen te verhullen. Verdachte had structurele financiële problemen en hij heeft met de onttrokken gelden een aantal schulden afgelost. Hij heeft verder een deel van het geld besteed aan het opknappen van zijn zeilboot, een wintersportvakantie en loterijen.
Naast de financiële schade die verdachte de twee stichtingen heeft berokkend, heeft hij zijn positie als bestuurder misbruikt en het in hem gestelde vertrouwen beschaamd. Daarnaast heeft hij het vertrouwen geschonden dat individuele donateurs hadden in het bestuur van de stichtingen. Zij gingen er immers van uit dat het door hen geschonken geld zou worden besteed aan het doel waarvoor het bestemd was. Inmiddels zijn de door verdachte gepleegde verduisteringen bij velen bekend geworden en dit heeft geleid tot forse maatschappelijke verontwaardiging. Aannemelijk is dat het gedrag van verdachte voor beide instellingen ook imagoschade heeft opgeleverd, wat mogelijk het vertrouwen van het publiek in die organisaties aantast. Dit kan leiden tot een terugloop in donaties. Van deze kwetsbaarheid van liefdadigheidsinstellingen voor imagoschade en de mogelijke gevolgen daarvan, moet verdachte zich - in zijn positie - bewust zijn geweest. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij zijn eigen belang voorop heeft gesteld en dit al die tijd is blijven doen.
Alles bij elkaar is alleen een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van deze straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat het gaat om verduistering bij liefdadigheidsinstellingen, waarbij verdachte een functie bekleedde waarin hij veel verantwoordelijk droeg en vertrouwen genoot. In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat in totaal bijna 95% van het verduisterde bedrag is terugbetaald aan de stichtingen, zodat dat deel van de schade beperkt is gebleven. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte zich ter terechtzitting zeer berouwvol heeft getoond en heeft verklaard er alles aan te zullen doen om de schade volledig te vergoeden.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de media-aandacht voor de verduisteringen door verdachte een zware wissel trekt op zijn privéleven en dat van zijn gezin. De rechtbank ziet deze media-aandacht als onvermijdelijk, gelet op de maatschappelijke impact van strafbare feiten als deze en het feit dat verdachte als directeur van [stichting] ook voorheen regelmatig - vanwege de succesvolle fondsenwerving - in de publiciteit kwam. De rechtbank is van oordeel dat de negatieve gevolgen van deze media-aandacht een enigszins matigend effect op de hoogte van de op te leggen straf moeten hebben.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf moet worden opgelegd zoals die is geëist door de officier van justitie. De rechtbank ziet echter, met name in de omstandigheid dat de weggenomen gelden voor het grootste deel door de stichtingen zijn terug ontvangen, aanleiding om een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen.

7.Vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[stichting](hierna: [stichting] ) heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.000,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit twee posten:
- een bedrag van € 10.000,-- aan onderzoekskosten van [accountant] , zijnde volgens [stichting] redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW;
- een bedrag van € 10.000,-- aan kosten voor juridische advisering en begeleiding door [adviesbureau] . Deze kosten kwalificeren volgens [stichting] deels als redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a BW, deels als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW en deels als kosten voor het verkrijgen van voldoening buiten rechte in de zin van artikel 6:96 lid 3 [de rechtbank begrijpt: 6:96 lid 2 sub c BW]. Het advies zag op de vaststelling van de aansprakelijkheid van verdachte, de mogelijkheden van verhaal, de beperking van de omvang van de schade en werkzaamheden die betrekking hadden op het treffen van een minnelijke regeling met de [stichting 2] . De werkzaamheden besloegen 12 maanden en er zijn meer dan 400 emailberichten verstuurd.
[stichting] heeft voldoende onderbouwd dat het bedrag van € 10.000,-- dat betrekking heeft op de onderzoekskosten van [accountant] redelijke kosten betreffen ter vaststelling van de hoogte van de schade en de aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW en dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt in verband met schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van [adviesbureau] heeft [stichting] voldoende onderbouwd dat sprake is van kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub a, b en c BW die in redelijkheid zijn gemaakt in verband met schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd zijn ook de kosten die vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 2 sub a en sub c BW in beginsel toewijsbaar. Tot aan het bedrag van € 5.000,- acht de rechtbank deze kosten voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering van [stichting] tot een bedrag van € 15.000,-- toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft, nu de rente niet vanaf een concrete datum (of data) is gevorderd, voor de ingangsdatum aangesloten bij de periode waarin de werkzaamheden van [adviesbureau] waren afgerond. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering niet ontvankelijk. Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij
[stichting 2](hierna: [stichting 2] ) heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.000,-- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit het gedeelte van het geldbedrag, dat verdachte wederrechtelijk van de bankrekening van de [stichting 2] naar zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt, dat nog niet is terugbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: verduistering in dienstbetrekking en verduistering) aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank is daarbij gehouden te bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval verdachte in gebreke mocht blijven met zijn betalingsverplichtingen. De rechtbank zal echter, conform het voorstel van de officier van justitie en de verdediging, bepalen dat de duur van de vervangende hechtenis beperkt blijft tot één dag, nu een ‘stok achter de deur’ in dit geval niet nodig lijkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, te weten
3 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[stichting]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 15.000,--en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [stichting] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [stichting] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[stichting 2]geleden materiële schade van
€ 18.000,--en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de [stichting 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [stichting 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 18.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
1 daghechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 september 2016.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.