ECLI:NL:RBNHO:2016:7653

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
242352 / FA RK 16-2480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tijdelijk huisverbod en de toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod op kamerhuurders

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het opleggen van een tijdelijk huisverbod op basis van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth). Eiser heeft op 24 april 2016 een huisverbod opgelegd gekregen voor een periode van tien dagen, wat hij aanvecht. De rechtbank oordeelt dat het besluit onrechtmatig is, omdat de Wth niet expliciet van toepassing is op kamerhuurders. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en de andere bewoners van de woning, aangezien zij als kamerhuurders samenwonen zonder onderlinge binding. De rechtbank vernietigt het besluit en oordeelt dat eiser recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming en de juiste toepassing van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
Wet tijdelijk huisverbod
zaak-/rekestnummer: C/15/242352 / FA RK 16-2480 (beroepschrift)
Uitspraak van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken van 26 juli 2016
in de zaak van:
[eiser] ,eiser,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. N. Hendriksen, advocaat te Purmerend,
en
[verweerder],
hierna te noemen: verweerder,
in welke zaak belanghebbende is:
[belanghebbende] .

1.De procedure

1.1
Bij besluit van 24 april 2016 heeft verweerder aan eiser een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd vanaf 24 april 2016 om 15.15 uur voor een periode van tien dagen, derhalve tot 4 mei 2016 om 15.15 uur.
1.2
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 25 april 2016 beroep ingesteld. Tevens heeft hij aan de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het tijdelijk huisverbod onmiddellijk op te heffen.
1.3
Bij uitspraak van 29 april 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het tijdelijk huisverbod met ingang van 30 april 2016 om 16.00 uur opgeheven.
1.4
Verweerder heeft op 28 april 2016 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 13 juni 2016 is een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Eiser is verschenen bij gemachtigde mr. J.G. van Galen, kantoorgenoot van mr. Hendriksen. Verweerder is, met bericht, niet verschenen. De belanghebbende is niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
2.2
Uit de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 29 april 2016 waarop de voorlopige voorziening is behandeld, blijkt het volgende.
Eiser, belanghebbende en een derde wonen samen in een eengezinswoning die zij huren van een particulier. Zij hebben ieder een eigen kamer en gemeenschappelijk gebruik van de woonkamer, keuken, badkamer en toilet. Eiser woont sinds drie jaar in de woning. Belanghebbende heeft een huurcontract voor de periode van een half jaar, eindigend per 1 juni 2016, met de mogelijkheid tot verlenging.
Er is sprake geweest van een incident na oplopende irritaties en spanningen tussen eiser en belanghebbende op basis waarvan verweerder een tijdelijk huisverbod heeft opgelegd.
2.3
Eiser voert primair als beroepsgrond aan dat de Wth niet kan worden toegepast in de situatie van kamerhuurders. Onder verwijzing naar de wetshistorie stelt eiser dat de Wth alleen is bedoeld voor het ingrijpen bij (dreiging van) geweld in de familiaire sfeer, zoals bij partners en ouders en kinderen. Eiser verwijst naar de Memorie van Toelichting (hierna ook: MvT), met name naar de inleiding waarin is vermeld dat het huisverbod kan worden opgelegd bij huiselijk geweld en er wordt gesproken van huisgenoten. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat eiser strafrechtelijk is vervolgd, zodat er in zijn visie geen ruimte meer is om daarnaast nog een tijdelijk huisverbod op te leggen.
2.4
Verweerder stelt zich in zijn aanvullend verweerschrift op het standpunt dat eiser in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het huisverbod is opgeheven. Er is volgens verweerder geen procesbelang meer, ook omdat niet gesteld of gebleken is dat eiser schade heeft geleden.
Indien eiser wel ontvankelijk is in zijn beroep, dan is het standpunt van verweerder dat het huisverbod ten onrechte is opgelegd. Ook verweerder stelt thans dat de Wth niet van toepassing is op het onderhavige geval.
2.5
Ter zitting heeft eiser hierop gereageerd met de stelling dat verweerder dan het besluit had moeten intrekken. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, verzoekt eiser het beroep inhoudelijk te beoordelen zodat ook voor toekomstige gevallen duidelijk is dat de Wth niet van toepassing is op kamerhuurders.
2.6
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7
Ten aanzien van de ontvankelijkheid is de rechtbank van oordeel dat eiser nog belang heeft bij zijn beroep. Voor zover verweerder stelt dat het belang ontbreekt omdat het huisverbod inmiddels is geëindigd, is de rechtbank van oordeel dat eiser, nu het besluit niet is ingetrokken of vernietigd, een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van deze maatregel. Daarbij is van belang dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dat wordt opgelegd, een publieke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Vernietiging van het besluit kan om die reden voor eiser van meer dan principiële betekenis zijn (zie ook: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ook: de Afdeling) van 1 juni 2016, nummer ECLI:NL:RVS:2016:1481). Eiser kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
2.8
De rechtbank is van oordeel dat het besluit onrechtmatig is. Op grond van artikel 2, eerste lid van de Wth kan een huisverbod worden opgelegd aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen
die met hem in de woning wonen(cursivering rechtbank) of daarin anders dan incidenteel verblijven. Anders dan eiser stelt, valt uit de wettekst noch de Memorie van Toelichting (MvT) expliciet op te maken dat deze situatie zich beperkt tot (ex) partners en kinderen. Wel is in de MvT opgenomen dat is beoogd een huisverbod op te leggen aan degene van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit de conclusie worden getrokken dat het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties. De rechtbank acht in het onderhavige geval geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie, nu sprake is van kamerverhuur door een niet in die woning verblijvende particulier aan derden die samen in één huis wonen en gemeenschappelijk gebruik hebben van woonkamer, keuken, badkamer en toilet, maar onderling geen band met elkaar hebben en ook niet op elkaar zijn aangewezen.
2.9
De rechtbank ziet geen aanleiding om de principiële vraag te beoordelen of de Wth van toepassing is op kamerbewoners in zijn algemeenheid om zo duidelijkheid te krijgen voor toekomstige vergelijkbare gevallen. Onder verwijzing naar onder andere de uitspraak van 25 april 2007 in zaak nr. 200606565/1 van de Afdeling overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (hierna ook: Awb) alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen is in een geschil met betrekking tot een besluit. In het geval van eiser bestaat een zodanig geschil niet langer, nu hij heeft bereikt wat hij met deze procedure probeerde te bereiken.
2.1
Gelet op het vooroverwogene moet het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en met het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde vereiste dat een besluit deugdelijk moet zijn gemotiveerd. Doende wat verweerder, gelet op zijn standpunt dat het huisverbod ten onrechte is opgelegd, had behoren te doen, zal de rechtbank het besluit vernietigen.
2.11
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1).

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
verklaart het beroep gegrond,
3.2
vernietigt het bestreden besluit.
3.3
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzitter, mr. M. Mateman en mr. C.E. Heyning-Huydecoper, leden, allen rechters, in aanwezigheid van B.E. Willems, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep in stellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.