ECLI:NL:RBNHO:2016:7574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
15/700473-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herroeping
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2016 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden had gekregen, was op 19 februari 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Echter, de officier van justitie diende op 18 augustus 2016 een vordering in tot herroeping van deze invrijheidstelling, omdat de veroordeelde zich niet had gehouden aan de aan de invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen open en meewerkende houding heeft getoond ten aanzien van het toezicht en het onderzoek naar de voorwaarden van zijn invrijheidstelling. Dit leidde tot de conclusie dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde had overtreden, ondanks het feit dat de proeftijd formeel niet liep, omdat deze was geschorst door zijn detentie uit anderen hoofde.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2016 heeft de veroordeelde verklaard Nederland te willen verlaten en dat hij zich niet kon vinden in de opgelegde voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard en geoordeeld dat de bijzondere voorwaarden ook gelden tijdens de schorsing van de proeftijd. De rechtbank heeft de vordering tot herroeping toegewezen, maar niet voor de volledige gevorderde duur van 180 dagen, om de veroordeelde de kans te geven eerder dan na zes maanden op zijn weigerachtige houding terug te komen. De beslissing is genomen op basis van artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700473-11 (VI)
V.I. zaaknummer 99-000148-20
Uitspraakdatum: 6 september 2016
Beslissing herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 15g Sr) in de zaak tegen:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
thans verblijvende in de P.I. Heerhugowaard Zuyder Bos.
Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, rechtdoende in strafzaken, d.d. 22 mei 2013 is betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden.
De datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling ten aanzien van deze straf is, gelet op het bepaalde in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, berekend op 19 februari 2015; de desbetreffende beslissing is gedateerd 8 maart 2016 en aan betrokkene uitgereikt op 9 maart 2016. De feitelijke invrijheidstelling heeft vanwege de tenuitvoerlegging van andere openstaande straffen nog niet plaatsgevonden.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 18 augustus 2016 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept voor een periode van 180 dagen, nu veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2016.
De veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. M.K. Rack, advocaat te Amsterdam.

De beoordeling

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot herroeping. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
De voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: VI) is ingegaan op 19 februari 2015. Terwijl verdachte uit anderen hoofde gedetineerd bleef, is ten gevolge van een administratieve misslag het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling pas op 9 maart 2016 aan veroordeelde betekend. De geschetste gang van zaken vormt de reden waarom thans de
herroepingvan de VI wordt gevorderd, uitstel of afstel was gezien de datum van de VI niet meer mogelijk. Voorts geldt dat aan de VI-verlening onder meer de volgende voorwaarde is verbonden:
‘U toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en het onderzoek naar welke voorwaarden in het kader van uw voorwaardelijke invrijheidsstelling eventueel nog meer geïndiceerd zijn.’
Als algemene (toelichtende) informatie bevat het besluit de mededeling aan veroordeelde dat hij dient mee te werken aan (de voorbereiding van) de uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Volgens de officier van justitie heeft veroordeelde de zojuist geciteerde voorwaarde overtreden. Daar doet niet aan af dat de proeftijd formeel niet loopt en de VI feitelijk nog niet is ingegaan. Omdat betrokkene niet meewerkt kan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde van elektronisch toezicht immers niet worden uitgevoerd en ook heeft betrokkene aangegeven niet bereid te zijn mee te werken aan een behandelverplichting, zoals opgenomen in de rapporten van de reclassering van 22 april 2016 en 11 augustus 2016. Deze houding van veroordeelde betekent dat het evident is dat verdachte ook niet zal meewerken aan het uitvoeren van de bijzondere voorwaarden bij invrijheidsstelling. Veroordeelde geeft namelijk aan dat hij aan het toezicht door de reclassering geen gevolg zal geven.
Standpunt veroordeelde en raadsman
Veroordeelde heeft bij de behandeling ter zitting te kennen gegeven dat hij na invrijheidsstelling Nederland voorgoed wenst te verlaten. Zijn grondrechten worden in Nederland geschonden, de Islam beledigd en moslims worden uitgesloten en gediscrimineerd. Hij wenst naar Marokko terug te keren en/of op bedevaart te gaan naar Mekka. Wel is veroordeelde tot hij zijn reisdocumenten geregeld heeft, bereid contact te houden met de reclassering.
De raadsman van veroordeelde heeft opgemerkt dat zijn cliënt had aangegeven niet mee te willen werken en dat het opstellen van bijzondere voorwaarden daarom op voorhand nutteloos was. De VI beslissing is ook ondeugdelijk gemotiveerd, omdat normaliter aan een dergelijke beslissing advies van de reclassering ten grondslag ligt en de reclassering nu pas achteraf betrokken is. De raadsman verzoekt de vordering van de officier van justitie af te wijzen en zijn cliënt het voordeel van de twijfel te geven en diens anti-Europese uitlatingen niet al te serieus te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De juridische vraag die de rechtbank in de onderhavige zaak dient te beantwoorden is, of veroordeelde een bijzondere voorwaarde verbonden aan het VI-besluit heeft overtreden, ondanks het feit dat de aan de beslissing verbonden proeftijd niet liep. Die proeftijd was namelijk – gelet op het bepaalde in artikel 15c lid 4 Wetboek van Strafrecht – van rechtswege geschorst, aangezien veroordeelde uit anderen hoofde gedetineerd was.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij is van oordeel dat overtreding van de bijzondere voorwaarde, inhoudende dat veroordeelde een open en meewerkende houding toont met betrekking tot het toezicht en het onderzoek naar welke voorwaarden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling eventueel nog meer geïndiceerd zijn en de daarmee samenhangende uitleg dat veroordeelde dient mee te werken aan (de voorbereiding van) de uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden, onder meer kan zijn vervuld indien veroordeelde zich reeds voor de aanvang van de proeftijd aan niet-naleving door het aannemen van een weigerachtige houding schuldig maakt, en dus te meer indien dit gedrag zich voordoet gedurende schorsing van de proeftijd.
Bepalend voor haar zojuist weergegeven standpunt is voor de rechtbank, dat in geval van oplegging van bijzondere voorwaarden gedifferentieerd dient te worden naar de ‘aard’ van de bijzondere voorwaarde. De voorwaarde die aan veroordeelde is opgelegd, als hierboven aangehaald, is immers naar haar aard bestemd om te gelden in de laatste detentiefase. Daarmee is deze erop gericht de veroordeelde te laten resocialiseren in de samenleving. Dit zou doorkruist worden wanneer genoemde bijzondere voorwaarde en de daarmee samenhangende uitleg niet zouden gelden vanwege een schorsing van de proeftijd.
Het VI-besluit is op 9 maart 2016 aan veroordeelde uitgereikt. In het nadien opgestelde reclasseringsadvies van 22 april 2016 wordt gemeld dat veroordeelde niet open staat voor contact met de reclassering en onderzoek naar de bijzondere voorwaarde van een elektronisch controlemiddel. Hij is daarnaast voornemens na ontslag uit detentie onmiddellijk terug te keren naar Marokko. Gelet hierop acht de reclassering de kans van slagen van de geïndiceerde bijzondere voorwaarden bijzonder klein. In het reclasseringsadvies van 11 augustus 2016 is vermeld dat veroordeelde bereid is medewerking te verlenen aan een meldplichtcontact, maar dat hij daarbij wederom opmerkt dat het geen zin zal hebben, aangezien hij op (zeer) korte termijn uit Nederland zal zijn vertrokken. Betrokkene geeft eveneens wederom aan het plaatsen van een elektronisch controlemiddel te weigeren en geen vertrouwen te hebben in een behandelverplichting. Veroordeelde toont aldus geen open en meewerkende houding met betrekking tot het onderzoek naar de voorwaarden en werkt evenmin mee aan voorbereiding van de uitvoering van het toezicht.
Gelet op de besproken rapportages en het standpunt van veroordeelde ter zitting, concludeert de rechtbank dat verdachte de bijzondere voorwaarde en de daarmee samenhangende uitleg, verbonden aan de VI-beslissing, heeft overtreden. De vordering dient derhalve te worden toegewezen, zij het niet voor de gevorderde duur, teneinde veroordeelde de kans te geven eerder dan na zes maanden op zijn weigerachtige houding terug te komen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten een gedeelte voor de duur van
120 dagen.

Deze beslissing is gegeven door:

mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 september 2016.
Mr. Rutten is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.