ECLI:NL:RBNHO:2016:7358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
5141211/AO VERZ 16-199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding wegens niet nakomen aanzegverplichting in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werkneemster, geboren op [geboortedatum] 1980, een verzoek ingediend bij de kantonrechter om haar werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting. De werkneemster was in dienst bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die eindigde op 14 april 2016. De werkgever had de werkneemster per e-mail op 4 april 2016 geïnformeerd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, maar dit was te laat volgens de wettelijke vereisten van artikel 7:668 lid 1 BW. De werkneemster stelde dat de werkgever haar niet tijdig had geïnformeerd en dat zij recht had op een vergoeding van € 588,44 bruto, die zij verrekende met een openstaande schuld van € 100,-- voor kleding die zij bij de werkgever had gekocht.

De werkgever verweerde zich door te stellen dat hij geen aanzegverplichting had en dat de werkneemster niet goed functioneerde, wat leidde tot schade voor het bedrijf. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de aanzegverplichting niet tijdig was nagekomen, aangezien de verplichting op 13 maart 2016 was ontstaan en de werkgever pas op 4 april 2016 had gecommuniceerd. De kantonrechter wees het verzoek van de werkneemster toe en veroordeelde de werkgever tot betaling van € 488,44 bruto, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing werd op 1 september 2016 in het openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5141211/AO VERZ 16-199
Uitspraakdatum:1 september 2016
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werkneemster]
gemachtigde: mr. S.L. Sarin
tegen
[werkgever]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [werkgever]
procederende in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[werkneemster] heeft een verzoek gedaan om [werkgever] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet nakomen van de zogenoemde aanzegverplichting. [werkgever] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 8 augustus 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Tijdens de zitting heeft [werkneemster] haar verzoek verminderd. Op verzoek van partijen is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg een minnelijke regeling te treffen. Op 25 augustus 2016 heeft de kantonrechter van partijen schriftelijk bericht ontvangen dat het hen niet is gelukt om er uit te komen. Partijen verzoeken de kantonrechter in hetzelfde bericht om een beschikking te geven. De kantonrechter heeft vervolgens de datum van de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[werkneemster] , geboren op [geboortedatum] 1980, is op 15 september 2015 in dienst getreden bij [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (7 maanden). [werkneemster] vervulde de functie van verkoopster, laatstelijk tegen een salaris van € 802,42 bruto per maand.
2.3.
Per e-mail van 4 april 2014 heeft [werkgever] [werkneemster] bericht dat de arbeidsovereenkomst na 14 april 2016 niet zal worden voortgezet.
2.4.
Bij brief van 3 mei 2016 heeft de gemachtigde van [werkneemster] [werkgever] onder meer bericht dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst van partijen door [werkgever] niet tijdig is aangezegd en dat [werkneemster] aanspraak maakt op de door [werkgever] ter zake verschuldigde vergoeding.
2.5.
Bij e-mail van 9 mei 2016 heeft [werkgever] bericht dat hij de door [werkneemster] gevorderde vergoeding niet gaat betalen, omdat hij van mening is dat hij geen aanzegverplichting had.

3.Het verzoek

3.1.
[werkneemster] verzoekt – na de vermindering van haar verzoek - [werkgever] te veroordelen tot betaling van:
een vergoeding van € 488,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige voldoening;
de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [werkneemster] ten grondslag – kort gezegd – dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is aangegaan voor bepaalde tijd en is geëindigd op 14 april 2016, en dat [werkgever] heeft verzuimd om haar uiterlijk een maand daarvoor te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [werkgever] is wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op grond van artikel 7:668 lid 3 BW een vergoeding van € 588,44 bruto verschuldigd. Op deze vergoeding heeft [werkneemster] € 100,-- bruto in mindering gebracht, omdat zij voor dit bedrag kleding heeft aangeschaft bij [werkgever] en deze kleding tot op heden nog niet aan [werkgever] had betaald. [werkneemster] heeft de door haar nog te betalen kosten van kleding met de door [werkgever] verschuldigde vergoeding wegens te late aanzegging verrekend.

4.Het verweer

4.1.
[werkgever] verweert zich en stelt dat het verzoek om hem te veroordelen tot betaling van de gevorderde vergoeding moet worden afgewezen.
4.2.
[werkgever] voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [werkneemster] is gedurende de eerste drie maanden van de arbeidsovereenkomst haar verplichtingen als goed werknemer nagekomen. Daarna heeft haar gedrag te wensen over gelaten. [werkgever] ontving vanaf januari 2016 klachten van zijn cliënten. [werkneemster] heeft haar vrienden achter de kassa gelaten en is buiten het winkelcentrum gaan roken. Cliënten hebben de winkel bezocht en vervolgens weer verlaten, omdat er niemand in de winkel aanwezig was om hen te helpen. Door het gedrag van [werkneemster] is de omzet van [werkgever] met 50% verminderd. [werkneemster] heeft ook haar geheimhoudingsplicht geschonden. Zij heeft informatie over [werkgever] , zijn leveranciers en de omzet van de winkel aan concurrenten door gegeven. Na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft [werkneemster] – ondanks diverse verzoeken van [werkgever] - verzuimd om de sleutel van de winkel aan [werkgever] te retourneren. [werkgever] heeft zich genoodzaakt gezien om het slot van de winkel te vervangen. De kosten daarvan bedroegen € 100,--. [werkneemster] heeft – zonder toestemming van [werkgever] – haar eigen gedragen kleding in de winkel van [werkgever] verkocht. [werkneemster] heeft tevens kleding uit de winkel van [werkgever] gekocht zonder de verschuldigde prijs aan [werkgever] te betalen. Gelet op deze omstandigheden is [werkgever] van mening dat [werkneemster] hem zodanige schade heeft berokkend, dat hij haar niets meer verschuldigd is.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werkgever] moet worden veroordeeld tot betaling van € 488,44, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
5.2.
[werkneemster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de verplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
5.3.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW had [werkgever] [werkneemster] schriftelijk, uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen, moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. [werkgever] heeft dat niet gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft [werkgever] aangegeven dat zijn boekhouder hem in eerste instantie had verteld dat een aanzegging niet nodig was bij een arbeidsovereenkomst van zeven maanden. Op een later tijdstip heeft de secretaresse van de boekhouder hem verteld dat deze informatie niet juist was. Na controle op internet heeft [werkgever] zelf ook geconstateerd dat hij wel moest aanzeggen. Hij heeft dat toen alsnog per mail van 4 april 2016 gedaan.
5.4.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat [werkgever] aan [werkneemster] een vergoeding naar rato verschuldigd is, indien [werkgever] de aanzegverplichting niet tijdig is nagekomen.
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [werkgever] de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW niet tijdig is nagekomen. Die verplichting is immers ontstaan op 13 maart 2016 en [werkgever] heeft [werkneemster] pas op 4 april 2016 geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat [werkgever] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon naar rato van een bedrag aan loon over 22 dagen, te weten € 588,40.
5.6.
[werkneemster] heeft erkend dat zij € 100,-- aan kleding in de winkel van [werkgever] heeft gekocht en onbetaald heeft gelaten. Zij heeft de verschuldigde prijs met de door [werkgever] te betalen vergoeding verrekend en haar vordering verminderd tot € 488,40.
5.7.
[werkneemster] heeft alle overige door [werkgever] gevoerde verweren gemotiveerd betwist. Nu [werkgever] er vervolgens niet in is geslaagd om de door hem aangevoerde stellingen aannemelijk te maken, dienen deze verweren te worden verworpen.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter het verzoek van [werkneemster] toewijzen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werkneemster] van € 488,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de opeisbaarheid van dit bedrag tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [werkneemster] tot en met vandaag vaststelt op € 479,00, te weten:
griffierecht € 79,00;
salaris gemachtigde € 400,00;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Röell-Mulder, kantonrechter en op 1 september 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter