ECLI:NL:RBNHO:2016:7200

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
C/15 243068
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van artikel 284 Faillissementswet

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 10 mei 2016. Verzoeker, die een schuldenlast van € 153.258,93 heeft, heeft een verzoekschrift ingediend na een eerdere afwijzing van zijn verzoek tot schuldsanering op 14 juli 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen, aangezien hij in staat is om een deel van zijn schulden af te lossen. De ABN Amro heeft aangegeven dat verzoeker maandelijks ten minste € 402,00 kan betalen, en er is geen bewijs dat de schuldeisers hun vorderingen hebben opgeëist.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoeker niet in een problematische financiële situatie verkeert die rechtvaardigt dat hij wordt toegelaten tot de schuldsanering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker, gezien zijn jonge leeftijd en toekomstperspectief, in staat zou moeten zijn om een regeling met ABN Amro te treffen die jaarlijks kan worden herzien. De rechtbank heeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er geen overtuigend bewijs was dat verzoeker niet in staat zou zijn om zijn schulden af te lossen.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoeker gedurende acht dagen na de uitspraak het recht heeft om hoger beroep aan te tekenen, wat uitsluitend door een advocaat kan worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zaaknummer: C/15/ 243068

vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 24 augustus 2016

afwijzing schuldsanering

[verzoeker],

wonende te [adres],
heeft op 10 mei 2016 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 14 juli 2016. Daarbij is verzoeker gehoord. Het proces‑verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd. Vervolgens is de zaak, in afwachting van nadere stukken, aangehouden en is vonnis bepaald op heden.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 van Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie bevoegd deze hoofdprocedure te openen nu het centrum van de voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken is het volgende gebleken.
Verzoeker heeft een schuldenlast van € 153.258,93, te weten twee schulden aan de ABN Amro van € 143.200,00 respectievelijk € 2.838,93 en een schuld aan zijn vader van
€ 7.220,00.
In 2009 heeft de ABN Amro aan verzoeker een kredietfaciliteit verstrekt voor de financiering van de opleiding tot piloot aan de CAE Nationale Luchtvaart School (hierna te noemen: NLS) te Hoofddorp. Voorts heeft verzoeker een schuld van € 2.838,93 aan de ABN Amro in verband met een debetstand ontstaan door achterstallige rentebetalingen.
Verzoeker is in 2009 gestart met de tweejarige opleiding aan de NLS. Na het afronden van de opleiding is het verzoeker niet gelukt een baan als piloot te vinden. Inmiddels heeft hij ook zijn brevet en medische keuring laten verlopen en gekozen voor een andere maatschappelijke carrière. Verzoeker is thans fulltime werkzaam bij [werkgever] als financieel analist tegen een netto loon van € 1694,59 per maand exclusief vakantiegeld en tegemoetkoming in de reiskosten. Hij kan de rentelasten van zijn lening bij de ABN Amro niet meer betalen.
Verzoeker heeft daarom op 6 mei 2015, een verzoek tot toelating tot de schuldsanering ingediend. Dit verzoek is door deze rechtbank op 14 juli 2015 afgewezen. Het vonnis van deze rechtbank is door het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) bij arrest van 17 september 2015 bekrachtigd. Het Hof heeft in dit arrest onder andere het volgende overwogen:
“[verzoeker] is nog geen jaar bezig met het onderzoeken van de mogelijkheden om tot aflossing te komen van de financiering van zijn pilotenopleiding (hierna: pilotenfinanciering). Tot dusverre is ABN AMRO bereid gebleken regelingen te treffen, bijvoorbeeld met betrekking tot het doen van volledige renteconcessie bij een aflossing van € 300,= per maand. Gelet op het huidige inkomen van [verzoeker] is thans geen sprake van een problematische situatie. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] tot dusverre niet heeft kunnen aflossen op de schuld, acht het hof op zichzelf onvoldoende om te kunnen zeggen dat hij verkeert in een zodanig problematische financiële positie dat hij tot in lengte van jaren met zijn schuld(en) achtervolgd kan worden. In dit verband acht het hof van belang dat het aanbod van [verzoeker] tot betaling van een afkoopbedrag van € 21.000,= tegen finale kwijting van de restschuld was gebaseerd op zijn huidige inkomen en op een looptijd van tien jaar terwijl niet valt uit te sluiten dat [verzoeker], gezien zijn jonge leeftijd en toekomstperspectief en de mogelijkheid interne cursussen te volgen in de toekomst meer gaat verdienen en een aanbod ook gebaseerd kan worden op een langere termijn. Het staat [verzoeker] daarbij vrij in alle redelijkheid met ABN AMRO overeen te komen dat afspraken worden bijgesteld wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Op grond van het vorenstaande is het hof er vooralsnog niet van overtuigd dat [verzoeker] geen aanvaardbare regeling met ABN AMRO kan treffen en evenmin dat hij thans verkeert in een situatie dat hij tot in lengte van jaren zal moeten betalen zonder uitzicht op algehele aflossing. De stelling van [verzoeker] dat de arbeidsmarkt geen reëel uitzicht biedt op carrière -en inkomensontwikkeling is onvoldoende onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat. Ook de verklaring van Plangroep dat [verzoeker] niet meer dan € 175,= per maand kan aflossen en daardoor financieel klem komt te zitten kan [verzoeker] niet baten nu de door Plangroep gemaakte berekeningen zijn gebaseerd op de huidige financiële gegevens zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van toekomstige positieve ontwikkelingen. Van [verzoeker] mag in de gegeven omstandigheden worden verwacht dat hij met ABN AMRO in gesprek gaat teneinde te trachten tot een acceptabele betalingsregeling te komen dan wel met zekerheid te kunnen vaststellen dat vanwege een gebrek aan financiële ruimte een voor beide partijen aanvaardbare regeling niet haalbaar is. Gebleken is immers dat de laatste voorstellen telefonisch zijn gedaan dan wel per e-mail en ABN AMRO daarbij te kennen heeft gegeven nog steeds ruimte te zien om met [verzoeker] tot een aanvaardbare regeling te komen. Indien desondanks mocht blijken dat het bij die gelegenheid niet tot een aanvaardbare oplossing is gekomen en [verzoeker] daarbij het maximaal haalbare heeft aangeboden, hetgeen zal moeten blijken uit een gedetailleerd en gedocumenteerd aanbod welke is getoetst door een erkende schuldhulpverlener, staat het [verzoeker] vrij de rechtbank te verzoeken ABN AMRO te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw alvorens wederom een beroep te doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling.”
Op 9 oktober 2015 heeft er een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en twee medewerkers van de afdeling Bijzonder Beheer maatwerk. Tijdens dit gesprek zijn de mogelijkheden voor herstructurering van de bestaande pilotenfinanciering van verzoeker besproken. Bij brief van 13 november 2015 heeft de ABN Amro – voor zover hier van belang – aan verzoeker het volgende bericht:
“Wij hebben het volgende met u afgesproken:
Met een bij ABN AMRO Bank N.V. te sluiten Servicelening ad € 94.100 lost u de actuele debetstand van € 5.495 op uw Studentenrekening met nummer 51.83.65.689, uw lening deel onder rekening nummer 57.63.22.776 algeheel en uw lening deel onder rekening nummer 57.63.17.462 tot een bedrag van € 54.595 in. De condities en voorwaarden voor deze Servicelening blijken uit de door u te ondertekenen overeenkomst (zie bijlage).
Deze Servicelening is een voortzetting van uw bestaande pilotenfinanciering. Voor zover er in deze offertebrief niet van wordt afgeweken, blijven de oorspronkelijke voorwaarden en condities van uw pilotenfinanciering daarom ongewijzigd van kracht. (…)
Daarnaast bieden wij u aan, geheel onverplicht en bij hoge uitzondering 0% rente en geen aflossingsverplichting in rekening te brengen, gedurende de periode van 1-11-2015 tot 31-10-2016. Dit geldt voor het volgende rekeningnummer: 57.63.17.462.
Dit aanbod komt in plaats van uw huidige rente- en/of aflosverplichtingen. Dit is een tijdelijke regeling, die geen gevolgen heeft voor de hoogte van uw uitstaande lening bij de bank. Wij zullen uw situatie opnieuw bezien vóór 1-11-2016.”
Verzoeker heeft het voorstel van de ABN Amro niet geaccepteerd en de voorgestelde Servicelening is niet afgesloten. Bij e-mails van 10 en 11 februari 2016 heeft de advocaat van verzoeker voorgesteld in 60 maanden een totaalbedrag van € 15.958,24, zijnde ongeveer 11% van de totale vordering van de ABN Amro , aan de ABN Amro te voldoen. Bij e-mail van 23 februari 2016 heeft de ABN Amro dit voorstel afgewezen. De ABN Amro gaat uit van een looptijd van 20 jaar en neemt in aanmerking dat een salarisstijging voor verzoeker in de komende jaren mogelijk moet zijn. Verzoeker heeft immers reeds tijdens een gesprek in november 2014 verklaard dat hij voor zichzelf groeipotentie bij zijn huidige werkgever ziet en bij goed functioneren binnen een jaar of vijf mogelijk projectleider zou kunnen worden.
Volgens de ABN Amro moet er van worden uitgegaan dat verzoeker maandelijks tenminste een bedrag van € 402,00 beschikbaar heeft voor rentebetaling en aflossing.
Bij e-mail van 1 maart 2016 heeft de advocaat van verzoeker de ABN Amro bericht dat de door de ABN Amro gereserveerde bedragen voor woonlasten, ziektekostenverzekering, niet vergoede ziektekosten, kleding en schoenen en inventaris, huis en tuin te laag zijn. De werkelijke uitgaven of de uitgaven volgens het NIBUD liggen hoger. Het gaat om een verschil van € 238,33. Dit maakt dat de maandelijkse afloscapaciteit € 163,67 en niet € 402,00 is. Verzoeker blijft daarom bij zijn aanbod zoals hij dat in februari 2016 deed.
Bij e-mail van 9 maart 2016 heeft de ABN Amro aan de advocaat van verzoeker bericht dat zij niet akkoord gaat met de door verzoeker voorgestelde regeling en verwezen naar haar aanbod van 13 november 2015.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij niet op het herstructureringsvoorstel van 13 november 2015 is ingegaan, omdat hij dan over 30 of 40 jaar nog aan het aflossen zal zijn.
Vervolgens heeft verzoeker op 10 mei 2016 het onderhavige verzoekschrift ingediend.

De beoordeling

Op grond van artikel 284 lid 1 Faillissementswet (Fw) kan een natuurlijk persoon, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Niet gebleken is dat verzoeker in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Het geval dat verzoeker door betalingsonmacht in het geheel niet meer in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, doet zich immers hier niet voor. Het enkele feit dat verzoeker niet volledig aan de maandelijkse verplichtingen jegens ABN Amro kan voldoen, is hiervoor onvoldoende. Redengevend hiervoor is dat gesteld noch gebleken is dat ABN Amro en/of de vader van verzoeker hun schulden bij verzoeker hebben opgeëist (en uit handen hebben gegeven ter incasso). Dit brengt mee dat de rechtbank de vraag dient te beantwoorden of redelijkerwijs is te voorzien dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
De ABN Amro stelt zich op het standpunt dat verzoeker tenminste een bedrag van € 402,00 per maand voor rentebetaling en aflossing met betrekking tot zijn pilotenfinanciering bij ABN Amro beschikbaar heeft. Daarnaast moet een salarisstijging in de komende jaren mogelijk zijn. Verzoeker heeft immers reeds tijdens een gesprek in november 2014 verklaard dat hij voor zichzelf groeipotentie bij zijn huidige werkgever ziet en bij goed functioneren binnen een jaar of vijf mogelijk projectleider zou kunnen worden.
Volgens de advocaat van verzoeker is met ABN Amro niet te praten over een regeling met maandelijkse lasten van minder dan € 402,00 per maand, terwijl volgens de schuldhulpverlener verzoeker maximaal € 108,00 per maand kan betalen. Daarnaast biedt het voorstel van de ABN Amro geen definitieve oplossing, nu dit aanbod slechts voor een jaar geldt en daarna verder zal worden gekeken. Verzoeker is gebleven bij zijn voorstel om in vijf jaar tegen finale kwijting een bedrag van € 15.958,24 terug te betalen.
Verzoeker is niet bereid gebleken een regeling voor een jaar te sluiten en vervolgens verder te kijken, zodat rekening kan worden gehouden met eventuele toekomstige inkomensontwikkelingen. Voorts blijkt uit de overgelegde correspondentie dat verzoeker een termijn van 20 jaar voor aflossing, zoals de ABN Amro heeft voorgesteld, onredelijk en niet haalbaar vindt. Door deze houding heeft verzoeker de deur naar een verdere onderhandeling met de ABN Amro gesloten. Van verzoeker kan echter gelet op zijn jonge leeftijd en toekomstperspectief worden gevergd dat hij een regeling met ABN Amro overeenkomt die jaarlijks wordt herzien. De rechtbank is er (nog) niet van overtuigd dat een dergelijke regeling, die rekening houdt met de lasten van verzoeker en de uitgaven volgens het NIBUD, niet alsnog tot stand zou kunnen komen. Ook kan van verzoeker, gelet op het feit dat uit de stukken blijkt dat als verzoeker wel een baan als piloot had gevonden twaalf jaar nodig zou hebben om de lening af te lossen, worden gevergd dat hij een langere periode aanhoudt dan de voorgestelde vijf jaar.
Toelating tot de schuldsaneringsregeling acht de rechtbank gelet op het voorgaande nog niet aan de orde. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2016 in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.1 De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het recht van hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof Amsterdam