ECLI:NL:RBNHO:2016:7199

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
C/15/ 243072
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot instemming met schuldregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoeker, een persoon met aanzienlijke schulden, de rechtbank verzocht om ABN Amro Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Deze regeling was gebaseerd op artikel 287a van de Faillissementswet en hield in dat de schuldeisers een uitkering van 10,93% van hun vorderingen zouden ontvangen, met finale kwijting van het restant. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 augustus 2016, na een eerdere zitting op 14 juli 2016 waar verzoeker en ABN Amro hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 153.258,93, waarvan een aanzienlijk deel aan ABN Amro is verschuldigd. De bank heeft echter geweigerd in te stemmen met de schuldregeling, onder andere omdat verzoeker niet had gereageerd op een eerder aanbod van de bank voor herstructurering van de financiering. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat ABN Amro in redelijkheid tot haar weigering kon komen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de inhoud van het akkoord en de gevolgen voor zowel de schuldeiser als de schuldenaar.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat de belangen van ABN Amro bij het weigeren van de regeling zwaarder wogen dan de belangen van verzoeker. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er nog een afzonderlijke uitspraak zal volgen over het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dit vonnis is uitgesproken door mr. E. Kanninga-Jonker en is openbaar gemaakt op 24 augustus 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Zaaknummer: C/15/ 243072
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 24 augustus 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
tegen
ABN Amro Bank N.V.,
gemachtigde ABN Amro Pilotendesk,
[adres]
,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en ABN Amro genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft bij op 10 mei 2016 ter griffie binnengekomen verzoekschrift de rechtbank verzocht ABN Amro te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2.
Ter terechtzitting van 14 juli 2016 is [verzoeker] hierover gehoord. ABN Amro heeft schriftelijk verweer gevoerd. Het proces-verbaal van de terechtzitting dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
1.3.
Vervolgens is de zaak, in afwachting van nadere stukken, aangehouden en is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft blijkens de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw een totale schuld van € 153.258,93 aan twee schuldeisers.
2.2.
De vorderingen van ABN Amro op [verzoeker] bedragen respectievelijk € 143.200,00 en € 2.838,93.
2.3.
PLANgroep heeft namens [verzoeker] bij brief van 4 februari 2016 een schuldregeling aangeboden, inhoudende dat aan de schuldeisers een uitkering wordt gedaan van 10,93% tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Het voorstel is gebaseerd op de VTLB-berekening. Er is echter een uitzondering gemaakt in de looptijd van de regeling. Normaliter zou de schuldregeling 36 maanden duren, maar in dit geval, gezien de bijzonderheid en de aard van de schuld (de schuld aan ABN Amro betreft voor het overgrote deel een pilotenfinanciering) is een voorstel gedaan voor 60 maanden.
2.4.
De aangeboden schuldregeling is door de andere schuldeiser aanvaard.
2.5.
ABN Amro heeft – samengevat – als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat zij een offerte inzake herstructurering van de financiering heeft opgestuurd, maar dat [verzoeker] daarop niet heeft gereageerd.

3.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als ABN Amro in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat ABN Amro heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoeker] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.2.
Bij de beoordeling van de vraag of ABN Amro in redelijkheid tot de weigering kon komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord.
Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat (op grond van de prognose van PLANgroep) ABN Amro een betaling van 10,93% van haar vorderingen tegemoet kan zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard zoals subsidiair verzocht.
3.3.
Het uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een aanzienlijk lagere uitkering is het belang van de schuldeisers bij weigering van het aangeboden akkoord gegeven. Tegenover dit belang neemt de rechtbank ook de belangen van [verzoeker] in aanmerking. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.4.
Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij thans werk heeft en daarmee € 1.685,00 netto per maand verdient. In het wettelijke schuldsaneringstraject is het aannemelijk dat de schuldeisers een lagere uitkering ontvangen dan de prognose bij aanvaarding van het aangeboden akkoord.
3.5.
De rechtbank stelt verder vast dat de vordering van ABN Amro ongeveer 95% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt en dat alleen de enige andere schuldeiser wel akkoord is gegaan met het gebodene (op grond van de prognose van PLANgroep een betaling ter grootte van 10,93% van de vorderingen).
3.6.
Van belang acht de rechtbank dat [verzoeker] en ABN Amro hebben onderhandeld over een te bereiken akkoord, maar hier (nog) niet uit zijn gekomen. ABN Amro stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] tenminste een bedrag van € 402,00 per maand voor rentebetaling en aflossing met betrekking tot zijn pilotenfinanciering bij ABN Amro beschikbaar heeft. Daarnaast moet een salarisstijging in de komende jaren mogelijk zijn. [verzoeker] heeft immers reeds tijdens een gesprek in november 2014 verklaard dat hij voor zichzelf groeipotentie bij zijn huidige werkgever ziet en bij goed functioneren binnen een jaar of vijf mogelijk projectleider zou kunnen worden.
3.7.
Volgens de advocaat van [verzoeker] is met ABN Amro niet te praten over een regeling met maandelijkse lasten van minder dan € 402,00 per maand, terwijl volgens de schuldhulpverlener [verzoeker] maximaal € 108,00 per maand kan betalen. Daarnaast biedt het voorstel van ABN Amro geen definitieve oplossing, nu dit aanbod slechts voor een jaar geldt en daarna verder zal worden gekeken. [verzoeker] is gebleven bij zijn voorstel om in vijf jaar tegen finale kwijting een bedrag van € 15.958,24 terug te betalen.
3.8.
[verzoeker] is niet bereid gebleken een regeling voor een jaar te sluiten en vervolgens verder te kijken, zodat rekening kan worden gehouden met eventuele toekomstige inkomensontwikkelingen. Voorts blijkt uit de overgelegde correspondentie dat [verzoeker] een termijn van 20 jaar voor aflossing, zoals de ABN Amro heeft voorgesteld, onredelijk en niet haalbaar vindt. Door deze houding heeft [verzoeker] de deur naar een verdere onderhandeling met ABN Amro gesloten. Van [verzoeker] kan echter gelet op zijn jonge leeftijd en toekomstperspectief worden gevergd dat hij een regeling met ABN Amro overeenkomt die jaarlijks wordt herzien. De rechtbank is er (nog) niet van overtuigd dat een dergelijke regeling, die rekening houdt met de lasten van [verzoeker] en de uitgaven volgens het Nibud, niet alsnog tot stand zou kunnen komen. Ook kan van [verzoeker], gelet op het feit dat uit de stukken blijkt dat als [verzoeker] wel een baan als piloot had gevonden twaalf jaar nodig zou hebben om de lening af te lossen, worden gevergd dat hij een langere periode aanhoudt dan de voorgestelde vijf jaar.
3.9.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de ABN Amro in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de afweging van belangen die zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering tegen de belangen van de schuldenaar of van de wel instemmende schuldeiser.
3.10.
Het verzoek om ABN Amro te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal daarom worden afgewezen.
3.11.
Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.