ECLI:NL:RBNHO:2016:6690

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/15/241534 / FA RK 16-2062
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder en een vader over de vervangende toestemming voor verhuizing van hun minderjarige kinderen. De moeder had verzocht om toestemming om met de kinderen te verhuizen naar een andere woonplaats, omdat zij haar tijdelijke huurwoning had moeten verlaten en inmiddels een nieuwe huurwoning had gevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder een vast arbeidscontract heeft en dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verhuizing en verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen totdat de moeder weer in de oorspronkelijke woonplaats woont. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen als uitgangspunt genomen en geoordeeld dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de moeder vervangende toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen en hen in te schrijven op een basisschool in de nieuwe woonplaats. Tevens is een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen bij de vader verblijven. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
geschil ex artikel 1:253a BW
zaak-/rekestnr.: C/15/241534 / FA RK 16-2062
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 10 augustus 2016
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.A. Mulders, kantoorhoudende te Purmerend,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Elte, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 5 april 2016;
- het F9-formulier, met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 april 2016;
- het F9-formulier, met bijlage van de advocaat van de moeder van 22 april 2016;
- het F9-formulier, met bijlage van de advocaat van de moeder van 14 juni 2016;
- het F9-formulier, met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 juli 2016;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 13 juli 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 juli 2016 in aanwezigheid van partijen, de moeder bijgestaan door mr. Mulders voornoemd en de vader bijgestaan door mr. Elte voornoemd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidings-beschikking van deze rechtbank van [datum] in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] en [minderjarige] .
2.3
Bij genoemde beschikking van [datum] is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder bepaald. Tevens is bepaald dat voor de minderjarigen de zorgregeling geldt zoals omschreven in artikel 1.3 van het aangehechte en door partijen op 19 november 2014 ondertekende echtscheidingsconvenant.
In artikel 1 van het convenant zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“Artikel 1 De kinderen
1.1
Partijen achten het in het belang van hun kinderen dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen blijven uitoefenen. Zij vinden het ook belangrijk dat de contacten tussen de kinderen en hun ouders zo min mogelijk door de scheiding worden beïnvloed. Daarom zullen partijen het in het belang van de kinderen bevorderen dat de kinderen zo veel mogelijk contact zullen hebben met ieder van de ouders.
(…)
1.3
Partijen hebben met elkaar en met de kinderen de volgende zorgregeling afgesproken:
a)
De kinderen zullen gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man verblijven;
b)
Vanaf woensdagmiddag na school tot donderdagochtend ( vertrek naar school) verblijven de kinderen bij de man;
c)
Partijen willen de kinderen zoveel als mogelijk vrijlaten in hun keuze om de andere ouder te bezoeken of bij de andere ouder te verblijven. Verblijf tijdens vakanties, feestdagen en verjaardagen wordt zo veel mogelijk in overleg met de kinderen en de andere ouder geregeld;
d)
Partijen willen de hiervoor omschreven zorgregeling als een richtlijn hanteren, die zij zullen handhaven zo lang zij na goed onderling overleg geen andersluidende afspraken zullen maken. Gezien de (veranderende) leeftijd van het kind is het van belang dat de hiervoor genoemde zorgregeling door beide partijen met flexibiliteit wordt gehanteerd.”
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 juli 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar [plaats] en de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool] afgewezen.
2.5
De moeder is in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 22 juli 2015. Bij beschikking van 1 maart 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
2.6
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 25 mei 2016 is het verzoek van vader tot nakoming van de zorgregeling door moeder toegewezen en zijn de overige verzoeken van zowel de vader als de moeder afgewezen.
2.7
In overleg met de school hebben de ouders vervolgens afgesproken dat [minderjarige] en [minderjarige] met ingang van 6 juni 2016 tot het einde van het schooljaar van maandagmiddag na de opvang tot vrijdagochtend naar school bij de vader verblijven en van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend voor school bij de moeder. De grootouders (mz) halen [minderjarige] en [minderjarige] op vrijdag uit school en de moeder brengt hen op maandag naar school.

3.Verzoek

3.1
De moeder heeft verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar [plaats] en [minderjarige] en [minderjarige] in te schrijven op de basisschool “ [basisschool] ”;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] en [minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdag (na school) tot en met zondagavond bij de vader verblijven, waarbij de moeder de helft van de reisafstand voor haar rekening zal nemen;
- de vakanties te verdelen in een verhouding van 60% bij de vader en 40% bij de moeder.
3.2
De moeder heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Zij is noodgedwongen naar [plaats] verhuisd omdat zij er niet in is geslaagd in [plaats] of omgeving vervangende woonruimte te huren. Zij heeft vanaf de echtscheiding ingeschreven gestaan als woningzoekende en heeft sindsdien wekelijks ingeschreven op het maximale aantal van twee sociale huurwoningen in [plaats] en omgeving, maar heeft geen enkele woning aangeboden gekregen. Zij stelt - onder overlegging van een aantal producties - dat zij, gelet op het rangnummer bij de inschrijvingen, de eerstkomende jaren niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning in [plaats] en omgeving. Daarnaast kwam zij tot 1 juni 2016 niet in aanmerking voor een urgentieverklaring omdat zij tot die datum tijdelijke woonruimte had. Van de zijde van de [plaats] is haar medegedeeld dat haar situatie ook na 1 juni 2016 niet nijpend genoeg is om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen. In [plaats] kon zij via/via een geschikte huurwoning krijgen, die zij noodgedwongen geaccepteerd heeft.
Door haar baan in [plaats] is de moeder economisch gebonden aan [plaats] . Zij heeft inmiddels een vast contract voor 30 uur per week in de horeca en werkt alleen tijdens de schooltijden van [minderjarige] en [minderjarige] . Door dit contract en de korte reistijd, is zij in staat zelf de zorg voor de kinderen op zich te nemen en zijn [minderjarige] en [minderjarige] minder aangewezen op opvang door derden. De moeder heeft altijd het grootste deel van de zorg voor beide kinderen gehad en de kinderen hebben sinds de echtscheiding hun hoofdverblijf bij haar. Zij heeft in de regio [plaats] gesolliciteerd naar banen in de horeca, maar het is niet gemakkelijk op haar leeftijd een ‘vaste’ baan in de horeca te vinden met – in verband met de combinatie met de zorg voor de kinderen - gunstige werktijden. Zij heeft geen baan in [plaats] of omgeving dan wel in [plaats] kunnen vinden met dezelfde gunstige werktijden als bij haar huidige werkgever. Ook van haar sollicitatiepogingen heeft zij enige bewijsstukken in het geding gebracht.
De moeder is van mening dat door een verhuizing naar [plaats] de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige] en [minderjarige] niet in het gedrang komt. Zij heeft de verhuizing goed voorbereid en alle maatregelen genomen om er voor te zorgen dat de overgang voor [minderjarige] en [minderjarige] zo goed mogelijk zal verlopen. Zij wordt daarbij ondersteund door haar netwerk in [plaats] . [minderjarige] en [minderjarige] gingen al regelmatig naar [plaats] en hebben daar familie en vriendinnen.
Hoewel zij erkent dat een verhuizing ingrijpend is voor [minderjarige] en [minderjarige] , zal dit volgens de moeder niet zodanige nadelige gevolgen voor hen hebben dat haar belang om een nieuw leven in een andere woonplaats op te bouwen hiervoor moet wijken. De afstand [plaats] is slecht 55 kilometer en de kinderen zullen eenmaal per twee weken bij hun vader in [plaats] verblijven zodat de verhuizing niet betekent dat zij hun vertrouwde sociale omgeving helemaal zullen moeten missen.
Omdat de moeder het belang van de vader op het behoud van de zorgregeling met beide kinderen erkent, heeft zij de vader aangeboden om [minderjarige] en [minderjarige] tijdens de vakanties langer bij hem te laten verblijven en is zij bereid de helft van de reistijd van het halen en brengen op zich te nemen. De moeder wijst er nog op dat de vader weliswaar eerder heeft meegedeeld een grotere rol te willen spelen in het leven van [minderjarige] en [minderjarige] , maar dat hij nooit eerder iets heeft ondernomen om de weekendregeling uit te breiden of op een andere wijze meer betrokken te zijn bij [minderjarige] en [minderjarige] .
De advocaat van de moeder heeft de rechtbank nog verzocht [minderjarige] en [minderjarige] , hoewel zij pas 7 en 8 jaar oud zijn, te horen omdat beide kinderen zeer goed in staat zijn hun mening kenbaar te maken, dan wel een bijzonder curator te benoemen om de stem van beide kinderen in de procedure naar voren te brengen. De advocaat van de moeder verwijst daarbij naar de artikelen 3 en 12 IVRK.

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd, verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en haar in de kosten van het geding te veroordelen en voorts bij zelfstandig verzoek verzocht:
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en [minderjarige] bij hem zal zijn totdat de moeder weer in [plaats] woont, en een contactregeling vast te stellen tussen de kinderen en de moeder van woensdagmiddag/ donderdag en een weekend per veertien dagen;
- indien de moeder alsnog naar [plaats] verhuist: de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en [minderjarige] bij de vader te bepalen zolang de moeder nog niet in [plaats] woont en een contactregeling vast te stellen als hiervoor vermeld en zodra de moeder weer in [plaats] woont te bepalen dat [minderjarige] en [minderjarige] de ene week bij de moeder wonen en de andere week bij hem.
4.2
De vader heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Hij betwist dat de moeder zich tot het uiterste heeft ingespannen om een woning in de regio [plaats] te vinden. Zij had kunnen weten dat het twee tot drie jaar zou kunnen duren voor zij in aanmerking zou komen voor een sociale huurwoning en had vanaf het moment dat zij in de tijdelijke woning verbleef meer actie moeten ondernemen. De moeder heeft zich vanaf de echtscheiding uitsluitend gericht op een woning in [plaats] en probeert de vader nu opzettelijk voor een fait accompli te stellen.
De moeder heeft naar aanleiding van de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof niet recent nog pogingen ondernomen om een baan in de horeca in de omgeving van [plaats] of de regio [plaats] te vinden. Volgens de vader is er met name in de horeca in [plaats] voldoende werkgelegenheid.
De vader heeft er bezwaar tegen dat de rechtbank [minderjarige] en [minderjarige] zal horen dan wel een bijzondere curator zal benoemen. Sinds de procedure in hoger beroep hebben zich veelvuldig incidenten voorgedaan waarbij beide kinderen hem hebben verweten dat zij niet meer bij hun moeder mogen wonen. De moeder heeft de kinderen beïnvloed en onnodig in de procedure betrokken en de vader is er van overtuigd dat [minderjarige] en [minderjarige] aan de rechtbank dan wel aan een bijzondere curator zullen laten weten dat zij met de moeder naar [plaats] willen verhuizen.
Ten aanzien van het verzoek een bijzondere curator te benoemen stelt de vader bovendien dat dit een nieuw verzoek is en buiten het kader van deze procedure valt.
Hoewel [minderjarige] en [minderjarige] die vanaf 6 juni 2016 door de week bij hem verblijven aanvankelijk verdrietig waren over de gewijzigde woonsituatie zijn zij zich inmiddels bewust van de situatie en hebben zij zich hieraan op een rustige en aangename wijze aangepast.
De vader heeft bezwaar tegen de door de moeder voorgestelde zorgregeling, wanneer [minderjarige] en [minderjarige] met de moeder mee mogen verhuizen naar [plaats] . De door de moeder aangeboden uitbreiding van de vakantieregeling waarbij [minderjarige] en [minderjarige] 60% van de vakanties bij hem zullen verblijven vindt hij een onvoldoende compensatie voor het verlies van het doordeweekse contact met beide kinderen. Daarnaast beschikt hij slechts over 30 vakantiedagen per jaar waardoor hij geen uitvoering zal kunnen geven aan de voorgestelde vakantieregeling. In de laatste weken dat [minderjarige] en [minderjarige] bij hem woonden werkte hij op woensdag thuis en zorgde hij vier dagen per week voor de schoolgang van de kinderen.

5.Verweer op zelfstandig verzoek

De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vader en verzocht:
  • primair: de zelfstandige verzoeken van de vader af te wijzen;
  • subsidiair: wanneer de rechtbank beslist dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en [minderjarige] bij de vader zal zijn tot de moeder naar [plaats] is verhuisd te bepalen dat beide kinderen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij haar verblijven en zodra zij weer in [plaats] woont een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] en [minderjarige] volgens de vastgelegde zorgregeling contact hebben met hun vader.

6.Beoordeling

ontvankelijkheid
6.1
De moeder stelt dat de omstandigheden sinds de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2016 zijn gewijzigd. Zij heeft haar tijdelijke woning in [plaats] per 1 juni 2016 moeten verlaten en heeft in [plaats] een betaalbare woning gevonden. Voorts heeft zij met ingang van 8 juni 2016 bij haar werkgever een vast contract voor 30 uur per week.
De vader betwist dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. De moeder heeft zich vanaf het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan volledig gericht op het vinden van een woning en een baan in de regio Huizen/ [plaats] in plaats van in de omgeving van [plaats] . De moeder wist dat zij in [plaats] een tijdelijke woonruimte had en aan het einde van dit huurcontract zou moeten verhuizen. De moeder heeft daarnaast geen enkele poging ondernomen om in de regio [plaats] dan wel in [plaats] een passende baan te vinden. Deze feiten en omstandigheden zijn reeds in twee instanties aan de orde geweest en hierover is in twee instanties geoordeeld. Indien de moeder zich niet met de beschikking van het hof Amsterdam van 1 maart 2016 kan verenigen dan had voor haar het rechtsmiddel cassatie opengestaan.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar omstandigheden sinds voormelde beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 1 maart 2016 zijn gewijzigd. De huurovereenkomst van de door haar in het kader van de Leegstandswet bewoonde woning is per 1 juni 2016 wegens verkoop van het pand geëindigd, zodat de moeder gedwongen was te verhuizen.
Daarnaast bestond er ten tijde van de procedure bij het gerechtshof nog onzekerheid of het tijdelijke arbeidscontract van de moeder zou worden verlengd, aan welke onzekerheid inmiddels een einde is gekomen. Door de moeder is overgelegd een op 25 mei 2016 ondertekend arbeidscontract waaruit blijkt dat de moeder met ingang van 8 juni 2016 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij haar werkgever heeft voor 30 uur, zonder proeftijd.
Gelet op deze gewijzigde omstandigheden is de moeder ontvankelijk in haar verzoek.
vervangende toestemming verhuizing
6.3
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] en [minderjarige] . Dit brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de vader nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil worden voorgelegd aan de rechter op de voet van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW). In geschil is het voornemen van de moeder om met [minderjarige] en [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat de standpunten van partijen haaks op elkaar staan en dat zij niet tot een vergelijk kunnen komen.
6.4
De rechtbank ziet in hetgeen door de moeder naar voren is gebracht en hetgeen overigens ter zitting is besproken en uit de stukken blijkt geen aanleiding om de kinderen die 9 respectievelijk 7 jaar oud zijn voor een gesprek met een kinderrechter uit te nodigen dan wel een bijzondere curator te benoemen.
6.5
Om een beslissing te kunnen nemen in het kader van artikel 1:253a BW vormen de belangen van de minderjarigen het eerste uitgangspunt voor de rechtbank. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing;
- de mate van bestendigheid van een nieuwe relatie.
6.6
De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben, in beginsel vervangende toestemming kan krijgen om te verhuizen indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor omschreven een dergelijke beslissing rechtvaardigen.
Vast staat dat de ouders na de echtscheiding belast zijn gebleven met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige] , dat [minderjarige] en [minderjarige] (met uitzondering van de in overleg met de school afgesproken korte periode van begin juni tot einde schooljaar) hun hoofverblijfplaats bij de moeder hebben en dat zij een weekend per veertien dagen bij de vader verblijven alsmede iedere week van woensdagmiddag na school, tot donderdagochtend voor school.
6.7
In tegenstelling tot de eerder tussen partijen gevoerde procedures is inmiddels vast komen te staan dat de moeder per 1 juni 2016 de door haar gehuurde woning in [plaats] heeft moeten verlaten en sinds 10 mei 2016 in [plaats] woont. Daarnaast heeft zij sinds 8 juni 2016 een arbeidscontract voor onbepaalde tijd voor 30 uur per week bij de werkgever in [plaats] , waar zij al sinds 8 juni 2015 werkt.
De moeder is, gelet op haar inkomen, aangewezen op een sociale huurwoning. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en de door de moeder overgelegde stukken, heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat het, gelet op haar rangnummer per ingeschreven woning, voor haar niet mogelijk is binnen afzienbare tijd in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in [plaats] en omgeving dan wel een urgentieverklaring te krijgen voor een dergelijke woning.
De vader heeft weliswaar ter zitting aangeboden haar bij het zoeken naar vervangende woonruimte te willen helpen, maar heeft dit aanbod niet nader geconcretiseerd, zodat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat het voor de moeder wel mogelijk is op korte termijn een sociale huurwoning in [plaats] of omgeving te betrekken.
6.8
De moeder heeft in [plaats] een arbeidscontract voor 30 uur per week. Onweersproken is gesteld dat haar werktijden zodanig zijn dat zij alleen werkt tijdens de schooltijden van [minderjarige] en [minderjarige] . Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, heeft de moeder voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zich heeft ingespannen om in de regio [plaats] of [plaats] een baan in de horeca te vinden waarbij zij haar werk en de zorg voor [minderjarige] en [minderjarige] kan combineren zodanig dat zij deze grotendeels zelf kan uitoefenen, maar dat zij daarin niet is geslaagd.
6.9
Het aanbod van de moeder om het verlies van het doordeweekse contact van de vader met [minderjarige] en [minderjarige] te compenseren door de kinderen gedurende 60% van de vakanties bij de vader te laten verblijven en een deel van het halen en brengen op zich te nemen komt de rechtbank niet onredelijk voor. De vader heeft hierop gereageerd door te stellen dat hij jaarlijks onvoldoende vakantiedagen heeft om hieraan uitvoering te geven. De moeder heeft per mail van 7 juli 2016 de vader aangeboden de doordeweekse contactregeling in stand te laten wanneer zij toestemming krijgt om naar [plaats] te verhuizen. De rechtbank acht dit echter, gelet op de reisduur, niet wenselijk voor de kinderen.
Dit geldt ook voor het door de vader gedane voorstel wanneer [minderjarige] en [minderjarige] hun hoofverblijfplaats bij hem zouden hebben. De vader heeft weliswaar gesteld om voor beide kinderen te willen zorgen indien de moeder niet terugkeert naar [plaats] , maar heeft deze stelling niet of nauwelijks onderbouwd.
6.1
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat het belang van [minderjarige] en [minderjarige] zich thans niet verzet tegen een verhuizing van [plaats] naar [plaats] . Het is in hun belang dat zij weer hun hoofverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. De moeder biedt daarnaast voldoende waarborgen aan de vader het contact met [minderjarige] en [minderjarige] te behouden. Dat de vader stelt dat het voor hem niet mogelijk is beide kinderen 60% van de vakantiedagen bij zich te kunnen hebben, doet daaraan niet af.
6.11
Gezien alle feiten en omstandigheden, zoals hiervoor overwogen, in onderling verband en samenhang bezien en na afweging van alle betrokken belangen, zal de rechtbank het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming tot verhuizing te verlenen toewijzen.
6.12
De rechtbank zal de moeder tevens toestemming geven [minderjarige] en [minderjarige] in te schrijven op basisschool ‘ [basisschool] ’.
verdeling zorg en opvoedtaken
6.13
Nu de moeder vervangende toestemming zal worden gegeven met de kinderen naar [plaats] te verhuizen zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen tussen de vader en [minderjarige] en [minderjarige] van een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagavond. Ten aanzien van het halen en brengen van de kinderen gaat de rechtbank ervan uit dat partijen daarover in onderling overleg overeenstemming zullen bereiken.
Nu de vader niet in staat is 60% van de vakantiedagen voor zijn rekening te nemen ziet de rechtbank geen aanleiding de in het convenant vastgelegde afspraken rond de vakantie te wijzigen, zodat de rechtbank het verzoek van de moeder in zoverre zal afwijzen.
proceskosten
6.14
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1
Verleent de moeder vervangende toestemming om met de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
te verhuizen naar [plaats] .
7.2
Verleent de moeder vervangende toestemming om de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op 30 oktober [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
in te schrijven op basisschool ‘ [basisschool] ’ te Huizen.
7.3
Stelt, met wijziging in zoverre van de in het door partijen op 19 november 2014 ondertekende echtscheidingsconvenant overeengekomen zorgregeling, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast: [minderjarige] en [minderjarige] verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond bij de vader.
7.4
Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7.5
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
7.6
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, voorzitter, mr. Ph. Burgers en mr. B.M.A. Bataille, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.