ECLI:NL:RBNHO:2016:6659

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
15/871305-15 & 15/700122-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing en diefstal met geweld in een woning met bedreiging

Op 19 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. De zaak betreft een woningoverval waarbij de verdachte en een mededader onder valse voorwendselen de woning van een moeder en haar 7-jarige zoon binnendrongen. Tijdens de overval werden de slachtoffers bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de vingerafdruk van de verdachte, aangetroffen op duct tape die gebruikt was om de slachtoffers vast te binden, als bewijs diende. De rechtbank besloot het minderjarigenstrafrecht niet toe te passen, ondanks de leeftijd van de verdachte, en legde een gevangenisstraf van drie jaar op. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht rechtvaardigden. De slachtoffers hebben blijvende psychische schade opgelopen door de overval, wat de rechtbank zwaar meeweegt in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/871305-15 & 15/700122-16 (ttz gev)
Uitspraakdatum: 19 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 25 februari 2016, 12 april 2016 en 05 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in [naam] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 12 april 2016 reeds gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.A. de Back en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [benadeelde partij] , naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Parketnummer [nummer]
hij op of omstreeks [datum] in [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer horloge(s) [merk(en) Rolex en/of Casio en/of Citizen] en/of gouden en/of ziveren sieraden en/of een of meer zonnebril(len) en/of een of meer sleutel(s) en/of een geldbedrag van 14.500 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
-tegen die [benadeelde partij] hebben/heeft geduwd, waardoor die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en/of
-die [benadeelde partij] hebben/heeft gestompt en/of geslagen en/of
-die [benadeelde partij] een pistool, althans een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben/heeft getoond en/of daarmee op het hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde partij] hebben/heeft gericht en/of -die [benadeelde partij] hebben/heeft toegevoegd:"hou je mond, wees stil, anders heb jij straks geen moeder meer", althans woorden van dergelijke strekking en/of -die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] hebben/heeft gedwongen naar boven te gaan (waar zich een kluis bevond) en die [benadeelde partij] hebben/heeft gedwongen de code van de kluis te noemen en/of
-(wederom) een pistool, althans vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] hebben/heeft getoond en/of -de polsen en/of enkels van die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] met tie wraps en/of tape aan elkaar hebben/heeft vastgebonden en/of de mond(en) van die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij] met tape hebben/heeft dichtgemaakt;
art 317/1 Wetboek van Strafrecht;
Feit 2:
Parketnummer [nummer]
hij op of omstreeks [datum] in [plaats] in een kelderbox behorend bij de woning [adres] een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (kaliber 6.35 mm),
en/of munitie van categorie III, te weten 6, althans een of meer, stuk(s) munitie
(bodemstempel 6.35 S&B), voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie -kort samengevat- gesteld dat naast de aangifte, het bewijs voor de betrokkenheid van verdachte wordt geleverd door de aangetroffen vingerafdruk van verdachte op de rugzijde van de bij de overval gebruikte duct tape die in de slaapkamer van aangeefster is aangetroffen. Daarvoor dienen de rapporten van het [naam] voor het bewijs gebezigd te worden. Verdachte heeft niet betwist dat het zijn vingerafdruk betreft. Het aantreffen van dit vingerafdrukspoor vraagt voorts om een uitleg van verdachte. Deze uitleg heeft verdachte niet gegeven, nu hij zich in het vooronderzoek op dit punt steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Met betrekking tot de mogelijkheid dat zijn vingerafdruk reeds op de gebruikte rol tape zou hebben gestaan, heeft de verdachte ter zitting geen verdere vragen willen beantwoorden, terwijl deze mogelijkheid niet aannemelijk is, vanwege het feit dat de vingerafdruk op minimaal 149 centimeter vanaf het begin van de door het [naam] vastgestelde reeks tapedelen is aangetroffen.
In de jurisprudentie wordt de aangifte samen met een dergelijk dactyloscopisch spoor reeds als voldoende wettig bewijs aangemerkt. De officier van justitie maakt daarnaast melding van de volgende aanwijzingen als steunbewijs. Zo is er een lijst met klantgegevens van juwelier [naam] (waarop ook de echtgenoot van aangeefster staat), die blijkens informatie van het [naam] door een medewerk(st)er van [naam] aan criminelen is verstrekt. De officier van justitie wijst erop dat verdachte ook als verdachte is aangemerkt van een poging tot woninginbraak in [naam] , aangezien zijn bloedspoor in de desbetreffende woning is aangetroffen. De aangever in die zaak is tevens een klant van [naam] en staat op voormelde lijst. Gelet op de overeenkomsten met de openstaande zaak in [naam] , kan de lijst van [naam] zoals gerelateerd op pagina 911 van het dossier, volgens de officier van justitie als steunbewijs dienen. Daarnaast is gewezen op het vuurwapen dat bij een doorzoeking in de kelderbox aan de [adres] is aangetroffen. Dit vuurwapen vertoont veel gelijkenissen (twee gaatjes, de kleur en het hoekige karakter) met het vuurwapen dat [benadeelde partij] heeft beschreven en getekend als het vuurwapen dat gebruikt is tijdens de overval. Verder is opvallend dat verdachte op de dag van de overval geen gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon tussen 15.20 en 19.02 uur en dat hij op de dag van de overval wel twee maal telefonisch contact heeft gehad met zijn neef [naam] , die tevens verdachte is in deze zaak. Verdachte heeft geen antwoord gegeven op vragen naar waar hij dan wel was op de dag van de overval en heeft daarmee geen mogelijk alibi kunnen verschaffen. De officier van justitie vindt het daarnaast niet vreemd dat aangeefster en getuige [getuige] verdachte niet uit een meervoudige fotoconfrontatie hebben gehaald. Aangeefster beschrijft dader 2 -volgens de officier van justitie moet dit de verdachte zijn geweest- als een Marokkaanse jongen met een sjaal voor zijn mond en een muts op zijn hoofd. Gelet op deze vermomming is het haast onmogelijk om iemand uit een fotoconfrontatie te halen.
De officier van justitie acht ook feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarbij op de tapgesprekken die kort na de doorzoeking op [datum] tussen verdachte en een aantal personen zijn gevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte wist dat het vuurwapen in zijn kelderbox lag. Immers, vastgesteld kan worden dat verdachte verschillende malen heeft gebeld met [naam] en hem gevraagd heeft om in zijn kelderbox te gaan kijken of ‘dat ding’ er nog lag. Ook heeft [naam] aan verdachte gevraagd wat hij moet doen als hij ‘die zwarte’ heeft en is eerstgenoemde kennelijk ook daadwerkelijk in de kelderbox gaan kijken. Verder staat blijkens de verklaring van de zus van verdachte vast dat verdachte een sleutel van de kelderbox in zijn bezit heeft. Dat verdachte ten tijde van de doorzoeking van de kelderbox was gedetineerd in [naam] , staat niet in de weg aan beschikkingsmacht over het wapen. Blijkens de tapgesprekken staat immers vast dat verdachte de feitelijke macht (via anderen) over het doorgeladen wapen kon uitoefenen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -kort samengevat- aangevoerd dat het bewijs in het dossier voor het overgrote deel niet naar verdachte wijst. De raadsman wijst erop dat verdachte een onevenwichtigheid voelt in dit proces nu de rechtbank zijn verzoek tot het verrichten van nader onderzoek aan de dactyloscopische sporen op de veiliggestelde duct tape in een eerder stadium heeft afgewezen, te meer nu dit het enige bewijsmiddel lijkt te zijn die naar verdachte wijst. Dit klemt te meer nu de kwaliteit van de dactyloscopische sporen mogelijk discutabel is, aangezien door een door het [naam] opgeleide deskundige in het rapport van [datum]
een inschattingis gemaakt dat de twee sporen
mogelijkgebruikt kunnen gaan worden voor vergelijkend onderzoek. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit dat uit het aanvullend rapport van het [naam] d.d. [datum] blijkt dat geen enkele match met het DNA van verdachte is aangetroffen, hetgeen een sterke aanwijzing vormt dat het aangetroffen dactyloscopisch spoor ( [nummer] ) niet van verdachte afkomstig is. Aan een enkele vingerafdruk op duct tape, waar verdachte overigens een plausibele verklaring voor heeft, kan volgens de verdediging niet een dusdanig grote bewijswaarde worden gegeven om tot een bewezenverklaring te komen. Ook voert de raadsman aan dat de conclusies van het soucheonderzoek tegenstrijdig lijken te zijn met de verklaringen van aangeefster ten aanzien van de volgorde van het tapen en vastbinden. De raadsman twijfelt daarom aan de conclusies van het soucheonderzoek en daarmee ook aan de conclusie in dat onderzoek over de afstand waarop het vingerspoor op de duct tape is aangetroffen. Bovendien is duct tape een los verplaatsbaar voorwerp waardoor gemakkelijk iemand anders dan verdachte dit stuk tape en/of de hele rol -vanuit de kelderbox van verdachte- kan hebben meegenomen naar het plaats delict. Dit alternatieve scenario wordt volgens de raadsman versterkt door de verklaring van aangeefster dat de daders de hele tijd handschoenen aan hadden.
Bovendien is er ontlastend bewijs. Zo voldoet verdachte niet aan de soms zeer specifieke signalementen die aangeefster en haar zoon van de dader(s) hebben gegeven, zoals de door de zoon genoemde tatoeage op de duim. Ook hebben aangeefster en getuige [getuige] verdachte niet uit een meervoudige fotoconfrontatie gehaald. Er is geen celmateriaal van verdachte aangetroffen op de mogelijke vluchtscooter en NIKE tas en de mobiele telefoon van verdachte is op de dag van de overval niet in [plaats] aangestraald. Gelet op het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, verzoekt de raadsman om verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Verdachte stelt geen wetenschap te hebben van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen en de munitie in zijn kelderbox. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte beschikkingsmacht over het vuurwapen en de munitie heeft gehad. Volgens de raadsman kan niet vastgesteld worden dat verdachte al die tapgesprekken die in het dossier zijn opgenomen heeft gevoerd en wat de strekking van deze gesprekken is. Verder is gebleken dat meerdere personen de kelderbox als opslagplaats gebruikten en in ieder geval één andere persoon hiervan de sleutels in zijn bezit had. De aangetroffen goederen in de kelderbox kunnen daarom niet uitsluitend aan verdachte worden toegeschreven. In dat verband wordt tevens aangevoerd dat op het inbeslaggenomen vuurwapen, alsmede op de zich aldaar bevindende schoenen, geen DNA materiaal van verdachte is aangetroffen, hetgeen wel te verwachten is als verdachte de eigenaar van de goederen zou zijn.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte wist van en/of kon beschikken over het aangetroffen vuurwapen in de kelderbox behorende bij de [adres] . Hoewel op basis van de verklaring van de zus van verdachte aannemelijk is dat verdachte een sleutel van de kelderbox in zijn bezit heeft gehad, is niet komen vast te staan dat het aangetroffen vuurwapen in de kelderbox aan verdachte toebehoort. Hierbij is in aanmerking genomen dat kennelijk de kelderbox ook voor een andere persoon toegankelijk was. De aldaar aangetroffen goederen kunnen reeds daarom niet uitsluitend aan verdachte worden toegeschreven. Voorts is niet gebleken dat er sporen van verdachte op het bewuste vuurwapen zijn aangetroffen. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte voorafgaand aan de huiszoeking op [datum] reeds langer dan een maand, namelijk sinds [datum] , in detentie in [naam] verbleef, zodat verdachte op [datum] in ieder geval niet feitelijk over het wapen in [plaats] kon beschikken. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de tapgesprekken tussen verdachte en [naam] van onvoldoende gewicht om daaruit de beschikkingsmacht van verdachte over het vuurwapen af te leiden, te meer nu bij die gesprekken slechts een persoon, vermoedelijk [naam] , te horen is.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat niet aan de vereisten voor het bewijs van het voorhanden hebben van een vuurwapen als bedoeld in artikel 13 van de Wet wapens en munitie, is voldaan. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op donderdag [datum] omstreeks 17:23 uur krijgt verbalisant [verbalisant] via de meldkamer van de politie een melding om te gaan naar het perceel op de [adres] . Ter plaatse (omstreeks 17:45 uur) treft de verbalisant op de tweede verdieping in een slaapkamer een vrouw en een jongen rechtop zittend op een bed aan. De verbalisant ziet dat de vrouw en de jongen vastgebonden zijn aan hun handen en voeten met grijze (duct)tape en dat om hun mond heen grijze duct tape zit. [2] Uit de aangifte van [benadeelde partij] blijkt dat op [datum] omstreeks 16.40 uur een man (dader 1) aanbelt. Zij doet samen met haar 7-jarige zoon [benadeelde partij] , de voordeur open. Dader 1 vraagt of zij mee wil werken aan een enquête. Zodra aangeefster aangeeft dit niet te willen, duwt dader 1 haar hardhandig tegen de schouders de gang in waardoor er een worsteling ontstaat en aangeefster op de grond valt. Dader 1 slaat haar, als zij op de grond ligt, met zijn rechtervuist in haar gezicht, waardoor zij een bloedneus krijgt. Aangeefster roept naar [benadeelde partij] dat hij [getuige] , de buurman [getuige] die op nummer [nummer] woont, moet halen. Dader 1 pakt vervolgens een zwart pistool uit zijn rechterjaszak en richt deze op het hoofd van aangeefster. Dader 1 zegt tegen [benadeelde partij] : “jongen hou je mond wees stil anders jij ztrakz geen moeder meer”. Tijdens de worsteling met aangeefster is ook een tweede dader (dader 2) de woning binnengekomen. Dader 1 heeft het Rolex horloge van de pols van aangeefster getrokken. Een van de twee daders vraagt waar de Rolexen zijn en waar de kluis is. Vervolgens wordt aangeefster gedwongen om met haar zoon en de daders naar de bovenverdieping te gaan en wordt zij in de werkkamer gedwongen om de code van de kluis af te geven, doordat dader 1 weer zijn pistool uit zijn rechterjaszak haalt. Dader 1 haalt de inhoud van de kluis in de werkkamer leeg en stopt dit in een zwarte sporttas.
De meegenomen goederen betreffen onder andere drie Rolex horloges en diverse Casio horloges, verschillende sieraden en meerdere enveloppen met daarin papieren geld. Dader 2 gaat ondertussen met [benadeelde partij] naar de benedenverdieping en dader 1 en aangeefster gaan naar de slaapkamer. Uit de slaapkamer van aangeefster zijn nog verschillende zonnebrillen en diverse sieraden meegenomen. Dader 1 vraagt nog om de mobiele telefoon van aangeefster, welke zij aan hem moest afgeven. Dader 2 en [benadeelde partij] komen weer naar de bovenverdieping en betreden ook de slaapkamer. Dader 2 pakt vervolgens tie wraps, waarmee hij de polsen en enkels van [benadeelde partij] en aangeefster vast bindt. Vervolgens maken beide daders de armen en benen van aangeefster en haar zoon met duct tape vast. Als laatste tapen de daders de mond van aangeefster en [benadeelde partij] dicht. [3] Aangeefster omschrijft dader 1 als een tengere man tussen de 25 en 30 jaar oud, met een lengte van 1,72 meter. Marokkaans uiterlijk met een bleek, smal gezicht, zwart stekelhaar van 2 a 3 cm lang, een ringbaard en een doordringende agressieve blik. Dader 1 spreekt straattaal met een Marokkaans accent, laat lidwoorden weg en slist continu. Hij heeft een zwarte winterjas met grote zakken, draagt donkere kleding en heeft handschoenen aan. Hij heeft een zwarte lederen map bij zich en een zwarte sporttas. Dader 2 omschrijft zij als een tengere man van ongeveer 25 a 30 jaar oud met een lengte van ongeveer 1,72 meter, Marokkaans blank uiterlijk met bruine ogen. Dader 2 draagt een muts of een capuchon en heeft een sjaal voor zijn mond en spreekt met een Marokkaans accent, in combinatie met een Noord-Hollands of Amsterdams accent. Volgens de aangeefster is de gebruikte duct tape om hen vast te binden afkomstig van de daders. [4] Ook haar echtgenoot, [benadeelde partij] , verklaart dat de grijze duct tape die de daders hebben gebruikt voor het vastbinden, niet uit zijn woning kwam dan wel zijn eigendom was. [5]
[benadeelde partij] heeft aanvullend verklaard dat vanuit de kluis in de woning onder andere meerdere Rolex horloges, een Titanium duikhorloge van het merk Citizen, diverse zilveren en gouden sieraden en een viertal enveloppen met een totale inhoud aan geld van € 14.500,- is weggenomen. Ook zijn uit de kluis diverse reservesleutels weggenomen. Vanuit de laden van de nachtkasjes in de slaapkamer zijn diverse zonnebrillen en verschillende sieraden meegenomen. [6]
[benadeelde partij] verklaart dat op [datum] een man bij hen aanbelt en zegt dat hij een buurtonderzoek komt doen. Deze man duwt zijn moeder vervolgens in de woning waardoor zijn moeder op de grond terechtkomt. Dader 1 pakt een zwart pistool en richt deze op het hoofd van zijn moeder. [benadeelde partij] omschrijft dader 1 als een man met zwart kort stekelhaar met een iets donkere huid dan hijzelf met zwart/bruine kleding. Dader 2 omschrijft hij als een man met een normaal postuur, met een groen/bruine muts tot zijn wenkbrauwen en een bruine sjaal tot zijn kin/mond. [benadeelde partij] verklaart dat de daders in de zwarte Nike tas handschoenen hebben en dat zij deze pas aandoen als zij binnen in de woning zijn. [7]
Getuige [getuige] verklaart dat hij op [datum] twee mannen uit de woning aan het perceel op de [adres] ziet rennen. De eerste man is ongeveer 25 jaar, heeft een Marokkaans/Turks uiterlijk met kort haar, een smal gezicht en een ringbaardje. Deze man heeft een donker jack aan en heeft een kleine zwarte weekendtas bij zich. De tweede man die uit de woning komt rennen is ongeveer 20 jaar oud, heeft een bol gezicht en draagt een zwart gewatteerd jack met capuchon, die hij over zijn hoofd draagt. [8]
Op de plaats delict is vrijwel direct na het incident op [datum] een forensisch sporenonderzoek verricht. Tijdens het onderzoek is onder andere vanaf het bed in een slaapkamer op de eerste etage grijs duct tape veiliggesteld en in beslag genomen. Met deze tape zijn de bewoners gekneveld geweest. Genoemd duct tape is gewaarmerkt met het [naam] [nummer] en voor onderzoek aangeboden aan het [naam] te [plaats] . Daarnaast is duct tape vanaf de woonkamervloer (op de begane grond) veiliggesteld en voorzien van [nummer] . [9] Verder is duct tape vanaf de broek van aangeefster veiliggesteld [10] en voorzien van [nummer] . [11]
Uit het [naam] rapport van [datum] blijkt dat op de rugzijde van de veiliggestelde duct tape met [nummer] een tweetal dactyloscopische sporen zijn aangetroffen, welke zijn gewaarmerkt met [nummer] en [nummer] . [12] Met de afbeelding van de dactyloscopische sporen is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling referentie-afdrukken opgenomen in het geautomatiseerde vingerafdrukkensysteem [naam] . Twee dactyloscopisch deskundigen hebben de sporen afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar geanalyseerd. Het dactyloscopisch spoor met [nummer] blijkt geïndividualiseerd op een afdruk (linker duim) voor te komen op het vingerafdrukkenblad ten name van verdachte. Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd tussen genoemd spoor en de afbeelding van de linker duim van verdachte, als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van verdachte afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein. [13]
Door het [naam] is een soucheonderzoek verricht, dat wil zeggen een onderzoek naar de vraag of bepaalde delen ooit één geheel hebben gevormd. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot twee samengestelde reeksen van de tapedelen, namelijk [nummer] bestaande uit een aantal van de tapedelen [nummer] en de tapedelen [nummer] en [nummer] en een [nummer] bestaande uit de overige tapedelen [nummer] . [14] Het tapedeel waarop het dactyloscopisch spoor [nummer] is aangetroffen behoort bij reeks 1 en bestaat uit drie delen. Tijdens het soucheonderzoek is dit spoor genummerd met [nummer] en het bestaat uit:
- één deel van ongeveer 69 centimeter met een oorspronkelijk uiteinde genummerd [nummer] ;
- één deel van ongeveer 5 centimeter met daarop het dactyloscopisch spoor [nummer] , waarvan de uiteinden elk een knipspoor tonen van een scheiding die tijdens het onderzoek naar dactyloscopische sporen is aangebracht;
- één deel van ongeveer 30 centimeter met een oorspronkelijk uiteinde genummerd [nummer] . [15]
Tijdens een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen de afgescheurde en geknipte (of gesneden) uiteinden van de tapedelen onderling zijn complementaire vormen waargenomen. Op basis van deze vormovereenkomsten vormen de tapedelen in slechts één volgorde twee
samengestelde reeksen. [16]
Naar aanleiding van de vraagstelling en de onderzoeksresultaten van voornoemd soucheonderzoek is door het [naam] een set hypothesen opgesteld om na te gaan of de resultaten beter passen bij de hieronder weergegeven hypothese paren:
Hypothese 3: Sommige uiteinden van de tapedelen [nummer] ], [ [nummer] ] en [ [nummer] ] vormen een souche;
Hypothese 4: Geen van de uiteinden van de tapedelen vormen een souche.
Voor een aantal van de tapedelen [ [nummer] ] en de tapedelen [ [nummer] ] en [ [nummer] ], [nummer] wordt geconcludeerd:
De bevindingen van soucheonderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is. [17]
Laatstgenoemde conclusie en de vaststelling dat op basis van de vormovereenkomsten de tapedelen in slechts één dwingende volgorde twee samengestelde reeksen vormen is uitdrukkelijk door de [naam] deskundige, [deskundige] , ter terechtzitting van 5 juli 2016 bevestigd. [18]
Hetzelfde is onderzocht met betrekking tot het volgende hypothese paar:
Hypothese 7: De verdachte heeft het slachtoffer vast getapet;
Hypothese 8: De verdachte heeft de rol tape in een eerder stadium gehanteerd maar heeft het slachtoffer niet vast getapet.
Bij het interpreteren van het integrale sporenbeeld van de resultaten van het onderzoek naar vingersporenonderzoek op de tapedelen en de resultaten uit het soucheonderzoek in het licht van de hypothesen, wordt aangenomen dat de rol tape eerder regulier is gebruikt door de verdachte. Onder een regulier gebruikte rol tape wordt het volgende verstaan:
Een rol tape waarvan de gebruiker met de hand tape heeft afgewikkeld en vervolgens het benodigde stuk tape van de rol heeft losgescheurd (eventueel in combinatie met bijten), losgeknipt of losgesneden. Bij deze regulier veronderstelde handelingen wordt circa 10 cm meer afgewikkeld dan de benodigde hoeveelheid. Deze extra 10 cm wordt vervolgens terug op de rol gewikkeld.
Op de regulier gebruikte rol tape kunnen vingersporen van de gebruiker zijn achtergelaten op:
- de buitenste laag tape van de rol plus circa de eerste 10 cm onder de buitenste laag;
- de zijkant van de tape;
- de kartonnen rol.
Afhankelijk van de oorspronkelijke lengte, diameter en type duct-tape van de gebruikte rol tape kan de buitenste laag van de rol de volgende omtreklengte hebben gehad:
- rol van circa 25 meter, diameter circa 12 centimeter, omtreklengte circa 38 centimeter;
- rol van circa 50 meter, diameter circa 15 centimeter, omtreklengte circa 47 centimeter. [19]
Ter terechtzitting heeft [deskundige] desgevraagd verklaard dat voornoemde conclusie inhoudt dat bij een rol van 25 meter, de rol (149 gedeeld door 38) 3,9 maal afgewikkeld dient te worden om een vingerafdruk op een afstand van 149 centimeter vanaf het begin van de rol te kunnen achterlaten. Bij een rol van 50 meter zal de rol (149 gedeeld door 47) 3,2 maal afgewikkeld dienen te worden om een vingerafdruk op een afstand van 149 centimeter vanaf het begin van de rol te kunnen achterlaten. [20]
Het dactyloscopisch spoor [nummer] is in [nummer] geplaatst op een minimale afstand van 149 centimeter vanaf het begin van deze reeks. De kans om een dergelijk vooraf geplaatst spoor terug te vinden op een dergelijke afstand wordt klein geschat, hypothese 8. De kans een dergelijk spoor aan te treffen indien deze geplaatst is tijdens het afrollen van de rol tape wordt groot geschat, hypothese 7. [21]
Naar aanleiding van de vraagstelling, de onderzoeksresultaten en de gestelde hypothesen,
Hypothese 7: De verdachte heeft het slachtoffer vast getapet;
Hypothese 8: De verdachte heeft de rol tape in een eerder stadium gehanteerd maar heeft het slachtoffer niet vast getapet,
wordt het volgende geconcludeerd:
De bevindingen van soucheonderzoek zijn
veel waarschijnlijkerwanneer hypothese 7 waar is, dan wanneer hypothese 8 waar is. [22]
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het dactyspoor (met [nummer] dat is aangetroffen op de duct tape die in de slaapkamer van aangeefster is gevonden van verdachte afkomstig is, of dit spoor een zogenoemd daderspoor betreft en zo ja, of met dit spoor, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, voldoende wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde samen met een ander heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met de raadsman kan worden geconcludeerd dat in onderhavige zaak een eventuele bewezenverklaring -wat de betrokkenheid van verdachte betreft- voor een groot deel op de aanwezigheid van een dactyloscopisch spoor berust. De rechtbank volgt de raadsman evenwel niet in zijn stelling dat de kwaliteit van het dactyloscopisch spoor mogelijk discutabel is. De rechtbank ziet allereerst niet in waarom dit zou volgen uit de door de raadsman aangehaalde bewoordingen in het rapport van [datum] “dat een inschatting is gemaakt dat de twee sporen mogelijk gebruikt kunnen gaan worden voor vergelijkend onderzoek”. Voorts heeft de raadsman slechts in algemene zin op dit punt vraagtekens gezet, zoals de stelling dat bij dergelijk onderzoek fouten kunnen worden gemaakt en dat vingerafdrukken in de loop der tijd kunnen veranderen. Om die reden heeft de rechtbank ter zitting van 12 april 2016 het verzoek van de raadsman om contra-expertise op dit punt dan ook afgewezen, maar beslist dat de bij het soucheonderzoek betrokken [naam] -deskundigen ter zitting zouden worden gehoord.
De verdachte en de raadsman hebben voor het overige niet nadrukkelijk betwist dat de vingerafdruk op verdachte is terug te voeren. Deze vaststelling is in de ogen van de rechtbank te baseren op betrouwbaar onderzoek door twee dactyloscopisch deskundigen, die het spoor afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar hebben vergeleken met de referentieafdrukken in [naam] en beiden dit spoor hebben gekoppeld aan de afdruk van de linker duim van verdachte. Daarbij is nadrukkelijk gesteld dat de kans om deze mate van overeenkomst (mede bij gebreke aan onverklaarbare verschillen) aan te treffen bij een willekeurig ander persoon verwaarloosbaar klein is. De rechtbank ziet ook verder geen aanleiding te twijfelen aan het dactyloscopisch onderzoek en is derhalve van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de aangetroffen vingerafdruk van verdachte afkomstig is. Dat er geen DNA van verdachte op dit spoor is aangetroffen doet daar niet aan af.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat het aan verdachte toegeschreven dactyloscopisch spoor is aangetroffen op duct tape dat in de slaapkamer van aangeefster is aangetroffen en dat dit duct tape betrof waarmee aangeefster en haar zoon waren vastgebonden.
Op grond van de conclusies uit de [naam] rapporten en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting door [deskundige] , staat naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid vast dat de stukken duct tape uit [nummer] oorspronkelijk één geheel hebben gevormd, met een totale lengte van minimaal 764 centimeter. Daarnaast is komen vast te staan dat de van verdachte afkomstige vingerafdruk op een minimale afstand van 149 centimeter vanaf het begin van de reeks op de duct tape is geplaatst. Bovendien vormt de aangetroffen duct tape naar de stellige overtuiging van [deskundige] in slechts één dwingende volgorde een souche (zie ook [naam] rapport d.d. [datum] , p. 3478 en 3482).
Ter zitting van [datum] heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging twijfelt over de juistheid van deze vastgestelde volgorde, nu reeks 1 begint met een stuk tape van de broek van aangeefster, voorts een stuk tape uit de woonkamer en vervolgens tapedeel nummer [nummer] , waarop het spoor met de vingerafdruk is aangetroffen. Gelet op de verklaring van aangeefster dat zij als eerste door dader 1 is getapet, valt volgens de raadsman niet te plaatsen waarom de vingerafdruk van dader 2 dan op reeks 1 is aangetroffen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Allereerst is door de deskundige ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat de door hem vastgestelde reeks in een dwingende volgorde volgt uit het specialistisch forensisch onderzoek. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de deskundigheid van [deskundige] op dit specifieke onderzoeksterrein ter zitting nader is toegelicht en door de verdediging niet is betwist. De raadsman heeft de deskundige in deze overigens geen vragen ter zitting gesteld, waaruit enige twijfel naar voren zou zijn gekomen.
Het enkele feit dat aangeefster in één van haar verklaringen over een volgorde van tapen heeft verklaard, die mogelijk niet direct logisch onderbouwt waarom het vingerafdrukspoor op de vastgestelde plek in de reeks heeft gezeten, doet hieraan niet af. Aangeefster heeft op het punt van de precieze volgorde van tapen van haar en haar zoon immers niet steeds gelijkluidend verklaard en [benadeelde partij] heeft op zijn beurt verklaard dat beiden tegelijk werden getapet.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat een plausibele verklaring kan worden gegeven voor de aanwezigheid van het voor verdachte belastend forensisch bewijsmateriaal op de plaats delict, namelijk dat deze afdruk op een ander moment en een andere plaats door verdachte is aangebracht.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet.
Aangeefster en getuige [benadeelde partij] hebben verklaard dat de voor het vastbinden gebruikte tape werd afgescheurd van een rol tape. Niet is komen vast te staan welke soort rol bij de overval is gebruikt, maar in het [naam] rapport van [datum] wordt vermeld dat de lengte van één wikkel ongeveer 47 centimeter is in geval van een rol met 50 meter duct tape. Uitgaande van de grootste formaat rol van 50 meter -voor verdachte het meest gunstige scenario- betekent dit dat de vingerafdruk van verdachte op de tape moet zijn terechtgekomen nadat de rol tape minimaal 3,2 maal was afgewikkeld. Bij een regulier veronderstelde handeling wordt echter slechts circa 10 centimeter meer dan de benodigde hoeveelheid tape afgewikkeld. Gelet op voornoemde conclusies, in combinatie met de plaats van het dactyloscopisch spoor op de duct tape (te weten 149 centimeter vanaf het begin van de reeks), is de rechtbank van oordeel dat de van verdachte afkomstige vingerafdruk op de tape terecht moet zijn gekomen ten tijde van het vastbinden van aangeefster en haar zoon en derhalve onmiskenbaar als daderspoor is aan te merken. Verdachte zelf heeft hierover ter zitting van 5 juli 2016 verklaard dat het mogelijk is dat zijn vingerafdruk op duct tape is terechtkomen, omdat hij in zijn kelderbox aan [adres] weleens duct tape heeft gebruikt om de onderkant van plastic tassen mee dicht te tapen. Dit zou verdachte laatstelijk in november 2014 hebben gedaan. De rechtbank begrijpt dat verdachte hiermee bedoelt dat een andere persoon de duct tape die verdachte in de kelderbox heeft gebruikt -en waar mogelijk zijn vingerafdruk op is gekomen- heeft gebruikt bij de woningoverval in [plaats] . De rechtbank acht geenszins aannemelijk dat, hoewel een stuk tape op zichzelf beschouwd een verplaatsbaar object is, dit stuk tape eerst is afgewikkeld, dat toen de vingerafdruk van verdachte er tijdens het tapen van de tassen is opgekomen en dat dit stuk tape - al dan niet weer op de rol gewikkeld - vervolgens door de overvaller is meegenomen en in de woning van de slachtoffers is achtergelaten.
De rechtbank wijst er nog op dat volgens het soucheonderzoek (p. 3476) het tapedeel genummerd [nummer] , waarop het spoor [nummer] is aangetroffen, uit 3 delen heeft bestaan, die voorafgaand aan het knippen door het [naam] een totale lengte had van ongeveer 104 centimeter, waarmee naar het oordeel van de rechtbank ook de door de raadsman genoemde mogelijkheid van een los verplaatsbaar stuk tape, dat door een ander dan verdachte zou zijn meegenomen, onwaarschijnlijk kan worden geacht.
De rechtbank concludeert dat een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van de vingerafdruk van verdachte op een stuk tape waarmee de slachtoffers tijdens de overval zijn vastgebonden, door de verdediging niet is gegeven, noch anderszins is gebleken.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank het gegeven dat verdachte door aangeefster en getuige [getuige] niet uit een meervoudige fotoconfrontatie is gehaald en het signalement van verdachte niet overeenkomt met de soms zeer specifieke kenmerken die door aangeefster en haar zoon zijn beschreven, niet ontlastend voor verdachte. Gelet op de verklaringen in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte dader 2 is geweest. Aangeefster verklaart over deze dader onder meer dat hij een muts of een capuchon droeg en een sjaal voor zijn mond had. Getuige [getuige] heeft dader 2 omschreven als een man van ongeveer 20 jaar oud met een bol gezicht en een zwart gewatteerd jack met een capuchon. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat door een vermomming (muts/capuchon op het hoofd en sjaal voor het gezicht) een positieve herkenning bij een meervoudige fotoconfrontatie danig wordt bemoeilijkt. Het enkele feit dat verdachte op het punt van een tatoeage op zijn duim niet voldoet aan het signalement, gegeven door getuige [benadeelde partij] , leidt er evenmin toe dat verdachte als dader van dit feit kan worden uitgesloten, alleen al omdat dergelijke tekeningen ook in tijdelijke vorm kunnen worden aangebracht.
Ook het gegeven dat uit verricht forensisch onderzoek geen DNA-matches zijn komen vast te staan tussen de aangetroffen sporen en het DNA van verdachte en mogelijke mededaders, is naar het oordeel van de rechtbank niet dermate ontlastend dat daarmee de bewijswaarde van de aangetroffen vingerafdruk zou komen te ontvallen.
Verdachte heeft ervoor gekozen om zich tijdens het vooronderzoek en ter terechtzitting op vragen met betrekking tot zijn al dan niet betrokkenheid bij het feit grotendeels te beroepen op zijn zwijgrecht. Daarmee heeft verdachte geen alibi verschaft voor de dag en het tijdstip van de woningoverval en geen verklaring gegeven voor het feit dat zijn mobiele telefoon juist ten tijde van het plegen van het feit enige uren uit heeft gestaan en dat hij op de dag van het delict twee maal telefonisch contact heeft gehad met [naam] , die tevens als verdachte in deze zaak is aangemerkt.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank de aangevoerde bewijsverweren en acht de rechtbank op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, de genoemde processen verbaal van politie en rapporten van het [naam] , in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die samen met een mededader de woningoverval heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank bij de bewijsmiddelen geen gebruik maken van de door [naam] verstrekte klantenlijst die mogelijk bij criminelen is terechtgekomen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de rechtbank de door de officier van justitie ter zitting van 5 juli 2016 gevraagde toevoeging aan de processtukken van het dossier van de openstaande strafzaak tegen verdachte die in Amsterdam behandeld zal worden, heeft afgewezen. De enkele constatering van een mogelijk verband in het proces-verbaal van bevindingen op p. 911 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om in onderhavige zaak als steunbewijs te kunnen dienen. Daarnaast zal de rechtbank de tekening die getuige [benadeelde partij] heeft gemaakt van het gebruikte vuurwapen, anders dan de officier van justitie, niet bezigen voor het bewijs nu verdachte van feit 2 zal worden vrijgesproken en daarmee onvoldoende verband kan worden vastgesteld tussen de tekening van [benadeelde partij] en het aangetroffen vuurwapen in de kelderbox aan [adres] .
3.6
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [datum] in [plaats] tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen horloges merken Rolex en Casio en Citizen en gouden en zilveren sieraden en zonnebrillen en sleutels en een geldbedrag van 14.500 euro, toebehorende aan [benadeelde partij] en [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] en [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon toebehorende aan [benadeelde partij] ,
welk geweld of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
en/of zijn mededader
-tegen die [benadeelde partij] heeft geduwd, waardoor die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en
-die [benadeelde partij] heeft geslagen en
-die [benadeelde partij] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en daarmee op het hoofd van die [benadeelde partij] heeft gericht en
-die [benadeelde partij] heeft toegevoegd:" hou je mond, wees stil, anders heb jij straks geen moeder meer", althans woorden van dergelijke strekking en
-die [benadeelde partij] en [benadeelde partij] hebben gedwongen naar boven te gaan (waar zich een kluis bevond) en die [benadeelde partij] hebben gedwongen de code van de kluis te noemen en
-(wederom) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij] en [benadeelde partij] heeft getoond en
-de polsen en enkels van die [benadeelde partij] en [benadeelde partij] met tie wraps en tape aan elkaar hebben vastgebonden en de monden van die [benadeelde partij] en [benadeelde partij] met tape hebben dichtgemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft de toepassing van het volwassenenstrafrecht onderbouwd met een verwijzing naar de leeftijd en persoonlijkheid van verdachte, de ernst van het feit en de berekenende, volwassen proceshouding van verdachte.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangekondigd een ontnemingsvordering voor het wederrechtelijk gekregen voordeel te zullen indienen.
6.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende grond bestaat voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. Verdachte heeft nagenoeg geen justitiële documentatie en ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) en Jeugdbescherming Regio [plaats] hebben geen volwassenenstrafrecht geadviseerd. Ook is uit de verschillende persoonlijkheidsonderzoeken niet gebleken dat het toepassen van het volwassenenstrafrecht noodzakelijk dan wel gerechtvaardigd is. Hierbij wordt tevens gewezen op de tegenstrijdige conclusies die uit de rapporten voortvloeien. Daar komt bij dat meegenomen dient te worden dat verdachte reeds lange tijd in voorarrest heeft gezeten. De raadsman heeft aangevoerd dat het juist in het belang van verdachte is dat hij zich in de komende periode verder kan ontwikkelen, bijvoorbeeld door middel van het inzetten van behandeling. Dit belang wordt ook benadrukt door studies die onder andere door professor [professor] (hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie aan [naam] ) zijn uitgevoerd, betreffende de ontwikkeling van het brein van adolescenten. Door toepassing van het volwassenenstrafrecht zal het pedagogisch effect van het minderjarigenstrafrecht volledig terzijde worden geschoven, hetgeen mede gelet op de verdere ontwikkeling van verdachte vermeden moet worden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld en bedreiging met geweld in een woning. Uit het door het slachtoffer beschreven verloop van de overval kan worden afgeleid dat verdachte en zijn mededader op voorhand op de hoogte waren van het feit dat het slachtoffer over een kluis beschikte en dat zich dure horloges in de woning bevonden. Daarmee hebben verdachte en zijn mededader deze overval goed voorbereid en deze is vervolgens ook koelbloedig uitgevoerd. Bij deze overval zijn verdachte en zijn mededader onder valse voorwendselen de woning binnengedrongen, bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. De slachtoffers -een moeder en haar 7-jarige zoon- zijn bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en de moeder is daarbij door de mededader mishandeld. Tegen de zoon is gezegd dat hij zijn mond moet houden, omdat hij anders straks geen moeder meer zou hebben. Vervolgens is de moeder -nog altijd onder dreiging van voornoemd vuurwapen- gedwongen tot afgifte van de code van de kluis. De woning is door de daders doorzocht en verschillende spullen -waaronder goederen met grote emotionele waarde- zijn meegenomen. De slachtoffers zijn gedurende de overval enige tijd gekneveld geweest aan handen, voeten en mond. De rechtbank stelt vast dat deze hele situatie voor beide slachtoffers zeer beangstigend moet zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke verklaring die de moeder op de terechtzitting heeft voorgelezen. Hieruit volgt ook dat beide slachtoffers in het dagelijks leven nog altijd worden gehinderd door de gevolgen van de overval en dat zij allebei professionele hulp hebben moeten aanwenden om het trauma te verwerken. Slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen kunnen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten ondervinden. Bovendien versterkt dergelijk gewelddadig optreden de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden. Dit wordt verdachte zwaar aangerekend.
6.4.
Hoofdstraf
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
 het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd [datum] , waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een vermogensdelict tot een deels voorwaardelijke werkstraf is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
 het Pro Justitia rapport (hierna ook: PO), gedateerd [datum] , opgesteld door GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] , naar aanleiding van een poging tot inbraak in [naam] op [datum] . Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Diagnostisch gezien is bij betrokkene sprake van een gedragsstoornis (beginnend in de adolescentie). Tevens is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische kenmerken (gebrek aan empathie en opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid). Gezien de aard van de problematiek is te verwachten dat deze aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde, mits bewezen. Gezien de ontkennende houding kunnen geen uitspraken gedaan worden over factoren die van invloed zijn op de kans op recidive. In algemene zin kan gezegd worden dat er sprake is van een aantal risicofactoren die zowel in de persoon als in de omgeving liggen. Ten aanzien van de persoon is er vooral sprake van een jongen met negatieve opvattingen over de bedoelingen van anderen, impulsiviteit, problemen met het hanteren van boosheid, onvoldoende meewerken aan interventies en gebrek aan empathie. In de omgeving is weinig sprake van toezicht door ouders. Betrokkene groeit op in een risicovolle buurt en er is enige omgang met delinquente leeftijdgenoten. Ook is een aantal protectieve factoren aanwezig die vooral liggen in de betrokkenheid van de familie van betrokkene. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling is begeleiding nodig ten aanzien van de schoolgang en vrijetijdsbesteding van betrokkene. Naast praktische begeleiding is individuele behandeling nodig om betrokkene meer inzicht te geven in zijn gedrag, de consequenties hiervan op zichzelf en anderen en om zijn negatieve opvattingen ten aanzien van hulpverlening bij te stellen. Daarnaast wordt systeembehandeling wenselijk geacht. De begeleiding op praktisch gebied en de individuele behandeling/begeleiding kunnen voor zover mogelijk uitgevoerd worden door [naam] van [naam] . Ten aanzien van het systeem wordt Multi systeem therapie (MST) geadviseerd, bijvoorbeeld bij de [naam] . Het is belangrijk dat er een duidelijke, consequente aanpak komt die het beste gerealiseerd kan worden binnen toezicht en begeleiding met voorwaarden, uitgevoerd door de Reclassering Nederland.
 het Pro Justitia rapport, gedateerd [datum] , opgesteld door GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en het Pro Justitia rapport, gedateerd [datum] , opgesteld door psychiater [psychiater] . Deze rapporten houden onder meer het volgende in:
Vanwege de categorische weigering van verdachte om aan deze onderzoeken mee te werken, was het niet mogelijk om een zodanig psychologisch en psychiatrisch onderzoek te verrichten dat daaruit diagnostische conclusies getrokken konden worden. Gezien de ernst van het feit waarvan betrokkene wordt verdacht en de vragen die nog open staan naar aanleiding van het enkelvoudige PO, wordt zowel door de psycholoog als de psychiater geadviseerd om een multidisciplinair klinische observatie bij [naam] in te zetten, om zodoende meer zicht te krijgen op eventueel behandel/begeleidingsperspectief.
 Het klinisch multidisciplinair PO, observatieafdeling [naam] , gedateerd [datum] , opgesteld door GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] , en psychiater [psychiater] . Dit houdt onder meer het volgende in:
Voor het psychiatrisch onderzoek is het van belang te noemen dat als gevolg van de observaties -in combinatie met die van onderzoeker zelf in de beperkte gesprekscontacten-een aantal psychiatrische stoornissen (althans in de observatieperiode) kan worden uitgesloten: er zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een stoornis in het autismespectrum, van ADHD of van psychotische fenomenen. Schizofrenie of enige andere psychotische stoornis kan thans worden uitgesloten. Dit geldt ook voor de stemmingsstoornissen, de dwangstoornissen, de eetstoornissen en de (primaire) slaapstoornissen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een zelfstandige stoornis in de frustratietolerantie, impulscontrole en agressieregulatie. Over eventueel middelengebruik is -uit eerdere rapportage en uit dat wat betrokkene zelf vertelt- bekend geworden dat er geen sprake is geweest van enig middelenmisbruik. Onderzoekers hebben niet met betrokkene zelf over eventueel middelengebruik kunnen spreken.
Opvallend is het verschil tussen het mogelijke gedrag van betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde -indien bewezen- en het gedrag dat hij tijdens de huidige observatieperiode heeft laten zien. Juist door dit verschil en het feit dat forensisch belangrijke aspecten als agressieregulatie, empathische vermogens en morele ontwikkeling niet nader onderzocht konden worden, omdat onder meer een onmisbare dialoog met betrokkene ontbreekt, kent dit onderzoek dermate grote beperkingen dat er geen diagnostische conclusies getrokken kunnen worden en er geen verband met het ten laste gelegde kan worden beschreven. Zo kon evenmin een adequaat onderbouwde risicotaxatie worden gedaan. Er is geen delictscenario beschikbaar en er is geen duidelijk zicht verkregen op de omstandigheden, gevoelens en gedachten van betrokkene voorafgaand aan en ten tijde van de tenlastegelegde feiten en de precieze aard en doorwerking van eventuele problematiek op het ten laste gelegde, indien bewezen. Derhalve kan ook geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid, omdat zoals gezegd geen zicht is verkregen op een eventuele doorwerking van een eventuele stoornis of gebrekkige ontwikkeling op de tenlastegelegde feiten. Een goede inschatting van het recidiverisico op een nieuw soortgelijk gewelddadig feit valt om bovenstaande redenen dan ook niet te maken.
Vanuit de [naam] , die vanwege de onderzoeksbeperkingen niet volledig kon worden ingevuld, komen enkele risicofactoren naar voren die, los van het tenlastegelegde feit, in algemene zin voorspellend zijn voor de kans op gewelddadige recidive, zoals: geringe schoolprestaties, omgang met delinquente leeftijdgenoten en geen medewerking verlenen aan behandeling. Onderzoekers onthouden zich aldus van een advies ter preventie van recidive vanwege de onvolledigheid van het onderzoek en de daaruit voortvloeiende onvolledige beeldvorming omtrent betrokkene.
 Het over de verdachte uitgebrachte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd [datum] , waaruit onder meer het navolgende blijkt:
De Raad adviseert de rechtbank de inmiddels meerderjarige verdachte een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de algemene voorwaarden dat verdachte;
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
- zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte;
- geen contact legt met de slachtoffers
- meewerkt met [naam] van [naam] zolang als dit nodig wordt geacht door [naam]
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van Reclassering Nederland te [plaats] , en
- zich houdt aan het locatiegebod/-verbod conform het advies van Reclassering Nederland van [datum] , en
- zich ter controle van het locatiegebod/-verbod onder elektronisch toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling te weten Reclassering Nederland te [plaats] , voor de duur van 6 maanden
- meewerkt met op te starten hulpverlening/behandeling die door Reclassering Nederland nodig wordt geacht
- inzicht geeft in zijn dagelijkse bezigheden, vriendenkeus en vrijetijdsbesteding.
Indien verdachte in hoger beroep gaat tegen de uitspraak, dan zal het strakke kader dat door de Raad geadviseerd wordt, niet starten. Omdat dit wel van belang is adviseert de Raad te bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
Ter terechtzitting heeft [naam] het door de Raad uitgebrachte advies gehandhaafd. De Raad vond het van groot belang dat er meer zicht zou komen op de persoon van verdachte door middel van de observaties in [naam] . Helaas is hier geen zicht op verkregen, nu verdachte ook in [naam] structureel weigerde om hieraan zijn medewerking te verlenen. Hierdoor is het lastig om een behandeladvies voor verdachte te formuleren. Desalniettemin kan in algemene zin worden vastgesteld dat verdachte op praktisch gebied begeleiding behoeft, met name voor zijn schoolgang en het omgaan met delinquente leeftijdsgenoten. De schoolgang van verdachte is in de afgelopen periode al aangepakt. Uit het PO komen ook zorgen naar voren aangaande agressie, gewetensontwikkeling en het beperkte inlevingsvermogen van verdachte waar aandacht aan besteed moet worden. Mede gelet op de houding van verdachte en het moeizame verloop van begeleiding door de jeugdreclassering, is de Raad van mening dat verdachte meer baat zal hebben bij begeleiding door de volwassen reclassering (Reclassering Nederland), nu zij een duidelijke en doelgerichte aanpak hanteren. Een strak kader zal ertoe bijdragen dat de kans op recidive wordt verkleind. Bij dit advies heeft de Raad tevens acht geslagen op de huidige leeftijd (19 jaar) van verdachte.
 de over de verdachte uitgebrachte rapporten van Jeugdbescherming regio [plaats] , opgesteld door jeugdreclasseerder [jeugdreclasseerder] , gedateerd [datum] en [datum] .
[jeugdreclasseerder] , jeugdreclasseerder verbonden aan Jeugdbescherming regio [plaats] , heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte in de afgelopen maanden weinig openheid en inzicht heeft gegeven. In de periode dat hij naar school is gegaan, heeft verdachte MBO niveau 1 kunnen behalen. Samen met zijn tante heeft verdachte geregeld dat hij eventueel een vervolgopleiding kan gaan doen (niveau 2). Verdachte heeft aangegeven dat hij open staat voor begeleiding door [naam] , welke begeleiding goed is verlopen. [jeugdreclasseerder] is van mening dat het koppelen van volwassen reclassering aan de bijzondere voorwaarden bij een eventuele strafoplegging meer past bij verdachte, aangezien Reclassering Nederland een duidelijker en strakker beleid hanteert dan jeugdreclassering. De consequenties van het niet nakomen van afspraken is bij Reclassering Nederland strenger en er wordt een groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheden van verdachte, hetgeen ook passend is bij de houding en leeftijd van verdachte.
Toepassing meerderjarigenstrafrecht
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, aanleiding kan worden gevonden het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing te laten en het meerderjarigenstrafrecht toe te passen, mits aan tenminste één van deze criteria is voldaan. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 17,5 jaar oud. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het klinisch multidisciplinair PO. Hierdoor heeft verdachte er zelf voor gekozen om geen inzicht te geven in zijn persoonlijkheid. Voor de rechtbank is dan ook niet duidelijk geworden in hoeverre hij thans nog leerbaar is en in zijn ontwikkeling kan groeien, noch in hoeverre hiervan ten tijde van het plegen van het feit sprake was. Daarnaast heeft verdachte, gezien zijn ontkennende en veelal zwijgende houding, geen verantwoordelijkheid willen nemen voor het ten laste gelegde. De rechtbank concludeert dat verdachte een berekenende en daarmee in zekere zin een volwassen proceshouding heeft getoond. Daarnaast acht de rechtbank de woningoverval en de wijze waarop deze is uitgevoerd een zeer ernstig misdrijf dat niet frequent door minderjarigen op deze nietsontziende manier wordt gepleegd. Hoewel verdachte niet zelf het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gehanteerd of aangeefster heeft mishandeld, stelt de rechtbank vast dat verdachte desondanks een grote rol bij de overval heeft vervuld, waarbij hij onder meer niet heeft geschroomd een jongen van pas zeven jaar oud vast te binden en te knevelen. Dit alles maakt dat de rechtbank in alle drie in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht genoemde criteria aanleiding ziet om in het onderhavige geval het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing te laten en het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Bij haar beoordeling heeft de rechtbank tevens acht geslagen op het advies van de Raad, inhoudende dat begeleiding door Reclassering Nederland (in plaats van jeugdreclassering) meer passend is bij het gedrag en de houding van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit geen andere straf toelaat dan een gevangenisstraf. Zij ziet geen aanleiding om een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen, zoals door de Raad is geadviseerd. Doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het klinisch multidisciplinair PO, is er geen zicht gekomen op zijn persoonlijkheid. Er kan dan ook niet worden gesteld dat een klinische dan wel ambulante behandeling voor hem noodzakelijk is, laat staan welke behandeling dat zou moeten zijn. De stelling van de raadsman dat verdachte reeds geruime tijd in voorarrest heeft gezeten dient genuanceerd te worden, nu een deel van het voorarrest in de vorm van nachtdetentie is ondergaan, hetgeen minder belastend voor verdachte is geweest.
Gelet op de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert voor de strafoplegging, de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit en de vrijspraak ten aanzien van feit 2, zal de rechtbank ten opzichte van de eis van de officier van justitie de op te leggen straf enigszins matigen. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van het voorarrest.

7.Maatregel

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het in beslaggenomen wapen (met munitie) te onttrekken aan het verkeer.
7.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een vuurwapen met munitie, dient te worden onttrokken aan het verkeer, niettegenstaande het feit dat verdachte van feit 2 is vrijgesproken. Met een verwijzing naar paragraaf 3.3 van dit vonnis, kan de rechtbank immers vaststellen dat een strafbaar feit met dit vuurwapen is begaan door een onbekend gebleven dader (te weten het voorhanden hebben van dit vuurwapen in strijd met de Wet wapens en munitie). Tevens staat vast dat het ongecontroleerde bezit van dit vuurwapen in strijd is met het algemeen belang en de wet.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 5.445,56 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 445,56 materiële schade (bestaande uit het eigen risico van haar zorgverzekering FBTO) en € 5000,- aan immateriële schade.
Door de gemachtigde van [benadeelde partij] is een vordering tot schadevergoeding van € 4.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen tot de gevorderde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel toe te wijzen, en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, af te wijzen.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot de gevorderde bedragen rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Vast is komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit 1, door de handelingen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De schadeposten ter zake van de materiële schade van [benadeelde partij] zijn voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade ten aanzien van beide slachtoffers houdt de rechtbank rekening met de angstgevoelens die de benadeelde partijen door het betreffende strafbare feit hebben gehad. Daarnaast heeft [benadeelde partij] pijn geleden door de mishandeling van een van de daders en is zij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd. Als gevolg van haar letsel heeft zij geruime tijd niet (volledig) kunnen werken. De benadeelde partijen zijn vastgebonden met tie wraps en duct tape en zijn hulpeloos achtergelaten, totdat de politie hen kwam bevrijden. Beide slachtoffers hebben EMDR therapie gevolgd om de overval te kunnen verwerken. Ook hebben zij maanden last gehad van angst, somberheid en vermoeidheid. [benadeelde partij] heeft lange tijd last gehad van nachtmerries en heeft tevens concentratieproblemen op school gehad.
Op grond van de onderbouwing van de vorderingen en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de gestelde immateriële schade van beide slachtoffers billijk voor komt. Beide vorderingen zullen daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet in de aard van het bewezenverklaarde, te weten het medeplegen van afpersing en het medeplegen van diefstal met geweld en onder bedreiging van geweld, aanleiding om met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen: 36b, 36d, 36f, 77b, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
drie (3) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 5.445,56(vijfduizend vierhonderdvijfenveertig euro en zesenvijftig cent), bestaande uit € 445,56 voor de materiële en € 5.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.445,56, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
62 dagenvervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 4.500(vierduizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, aan (de gemachtigde van) [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde partij]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.500, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf [datum] tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
55 dagenvervangende hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer: 1.00 STK Wapen Kl: zwart, [nummer] auto, [nummer] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. van Weely, voorzitter,
mr. F.A. Egter Van Wissekerke en mr. E.M. Devis, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Nourozi Oranje,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 juli 2016.
Mr. F.A. Egter Van Wissekerke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. [datum] , p. 162-163.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] d.d. [datum] , p. 49-51.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [benadeelde partij] d.d. [datum] , p. 87-91.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. [datum] , p. 910.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. [datum] , p. 171-173.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [benadeelde partij] d.d. [datum] , p. 139-141.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. [datum] , p. 257, 260-261.
9.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. [datum] , p. 1355 en 1356-1358.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. [datum] , p. 63.
11.Het proces-verbaal van relaas sporen d.d. [datum] , p. 1350.
12.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 1394 en 1397.
13.Het proces-verbaal van dactyloscopisch onderzoek d.d. [datum] , p. 1404-1410.
14.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3469, 3478, 3481-3482.
15.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3476, 3478 en 3482.
16.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3476-3478.
17.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3481.
18.De verklaring van de [naam] deskundige [deskundige] ter terechtzitting van [datum] .
19.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3483.
20.De verklaring van de [naam] deskundige [deskundige] ter terechtzitting van [datum] .
21.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3483.
22.Een schriftelijke stuk te weten het [naam] -rapport d.d. [datum] met zaaknummer [nummer] , p. 3483.