Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het verdere verloop van de procedure
mr. L.I. Boomsma-Shriber en de voogd door mr. M.M. van Maanen en mr. I. Weening.
2.De verdere beoordeling
Die overige verzoeken zijn immers te kwalificeren als verzoeken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, en Nederland is als lidstaat van de Europese Unie (hierna EU) ter zake van de rechtsmacht gebonden aan Brussel II-bis.
Ter onderbouwing van dit standpunt is een rapport overgelegd van dr. mr. I. Curry-Sumner.
Wat daar overigens van zij: binnen een jaar na deze aanvaarding heeft de vader de rechter verzocht hem te belasten met de uitoefening van het gezag over de minderjarige. Dit verzoek is, na onderzoek door en overeenkomstig het advies van de Raad, afgewezen bij beschikking van 25 september 2013 van de rechtbank Amsterdam.
Op grond hiervan staat vast dat [tante] de voogd is van [minderjarige] en, als zodanig, bevoegd is alle beslissingen over [minderjarige] te nemen die zij nodig acht. Zij is tevens gerechtigd de gewone verblijfplaats van de minderjarige te bepalen – en deze te wijzigen.
Uit het ambtshalve geraadpleegde uittreksel BRP blijkt dat [minderjarige] bij de gemeente [gemeente] is geregistreerd als RNI (registratie niet ingezetene) en dat het bijhouden van de inschrijving op 1 juli 2015 is opgeschort, met als mededeling: reden opschorting bijhouding: “Emigratie”.
- het gezag;
- de beëindiging van de voogdij;
- het schorsen van de voogdij;
- de verklaring voor recht dat voogdij nooit tot stand is gekomen;
- de toevertrouwing van de minderjarige;
- de vaststelling van de hoofverblijfplaats;
- de ondertoezichtstelling;
- het instellen van een raadsonderzoek;
- de benoeming van een bijzondere curator;
- de benoeming van een deskundige;
- de afgifte van een verklaring als bedoeld in art. 1:371 BW;
- het opmaken van een boedelbeschrijving;
- het afleggen van de jaarlijkse rekening en verantwoording;
- het onderhavige verzoek betrekking heeft op de door de rechtbank Amsterdam bij voornoemde beschikking van 25 september 2013 vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader;
- dit verzoek is ingediend binnen drie maanden na de feitelijke verhuizing van [minderjarige] en haar verkrijging van een nieuwe gewone verblijfplaats in Italië.
Sinds 1 mei 2011 is het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna HKBV) van toepassing op alle kinderbeschermingsmaatregelen die na deze datum worden genomen.
Op grond van artikel 20 HKBV heeft dit verdrag een universele werking. Hierdoor zullen de regels van dit Verdrag worden toegepast, ongeacht of het recht dat van toepassing is het recht is van een niet-Verdragsluitende staat. Op grond van artikel 15 HKBV wordt het interne recht van de aangezochte rechter toegepast indien deze rechter bevoegd is op grond van de bevoegdheidsbeginselen van het Verdrag. Omdat er in de literatuur van uit wordt gegaan dat in een dergelijke situatie artikel 15 analoog moet worden toegepast, zal in deze Nederlands recht worden toegepast.
24 maart 2016 overeengekomen dat [minderjarige] bij de vader verblijft het laatste weekend van juli en aansluitend de week die er op volgt.
Naar keuze van de voogd kan dit een aaneengesloten periode van veertien dagen zijn, dan wel twee maal een periode van een week.
Voor het overige is in de zomervakantieperiode van de school van [minderjarige] de reguliere omgangsregeling niet van toepassing, zodat ook de voogd in de gelegenheid is met de minderjarige op vakantie te gaan.
De Raad heeft weliswaar geadviseerd (pag. 19 van het rapport) dit verzoek toe te wijzen, en de minderjarige ook op haar verjaardag, op de verjaardag van de vader en op de trouwdag van opa en oma (vz) bij de vader te laten verblijven, maar de rechtbank acht het niet in het belang van [minderjarige] dat zij voor één dag op en neer vliegt. De voogd heeft terecht opgemerkt dat dit ook vanwege de schoolgang van de minderjarige niet realistisch is.
3.Beslissing
met betrekking tot het gezag, de beëindiging van de voogdij, het schorsen van de voogdij, de verklaring voor recht dat de voogdij nooit tot stand is gekomen, de toevertrouwing van de minderjarige, de vaststelling van de hoofverblijfplaats, de ondertoezichtstelling, het instellen van een raadsonderzoek, de benoeming van een bijzondere curator, de benoeming van een deskundige en de afgifte van een verklaring als bedoeld in art. 1:371 BW, het opmaken van een boedelbeschrijving, het afleggen van de jaarlijkse rekening en verantwoording, en het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling.