ECLI:NL:RBNHO:2016:660

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
C/15/226290 / HA ZA 15-321
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid voor het afmeren van boten door extinctieve verjaring

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden] over de eigendom en het gebruik van een strook water tussen hun recreatie-eilandjes in de Westeinderplas te Aalsmeer. [gedaagden] is sinds 1991 eigenaar van een perceel dat grenst aan het perceel van [eiseres], die in 2012 de eigendom van haar perceel verwierf. De percelen zijn alleen per boot bereikbaar en het is niet toegestaan om permanent af te meren. [gedaagden] heeft een steiger aan zijn perceel, die hij heeft verlengd en verbreed, en waar hij regelmatig boten afmeert. [eiseres] heeft [gedaagden] verzocht om dit gebruik te staken, maar [gedaagden] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

In de procedure vorderde [eiseres] een verbod op het afmeren van boten in de strook water die volgens de kadastrale grens aan haar toebehoort, terwijl [gedaagden] in reconventie vorderde dat hem een erfdienstbaarheid zou worden erkend voor het afmeren van boten in diezelfde strook water. De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen en geoordeeld dat [gedaagden] een erfdienstbaarheid heeft verkregen door verjaring. De rechtbank oordeelde dat [gedaagden] sinds 1991 boten aan zijn steiger afmeert en dat dit gebruik zichtbaar was voor [eiseres] en haar rechtsvoorgangers. De rechtbank concludeerde dat [gedaagden] zich gerechtigd achtte om zijn boten in de aan [eiseres] toebehorende strook water af te meren, en dat de verjaringstermijn in januari 2012 was voltooid. De rechtbank heeft [eiseres] veroordeeld om medewerking te verlenen aan de vastlegging van de erfdienstbaarheid en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/226290 / HA ZA 15-321
Vonnis van 27 januari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.D. Roelink te Hoofddorp,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Berckenkamp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagden] zijn ieder eigenaar van twee naast elkaar gelegen recreatie eilandjes in de Westeinderplas in Aalsmeer. [gedaagden] is sinds 1991 eigenaar van het perceel land en water kadastraal bekend [kadaster1]. [eiseres] heeft in september 2012 de eigendom verkregen van het perceel land en water, kadastraal bekend [kadaster2]. Het perceel van [eiseres] grenst aan het perceel van [gedaagden]. De percelen kunnen alleen per boot worden bereikt. Het bebouwen of permanent afmeren van vaartuigen aan de eilandjes is niet toegestaan.
2.2.
Om het perceel van [gedaagden] is aan de noord- en oostkant een aanlegsteiger aanwezig. Ook aan de westkant van dit perceel, alwaar het perceel van [gedaagden] grenst aan het perceel van [eiseres], bezit [gedaagden] een steiger waar boten kunnen aanleggen. Deze steiger is op enig moment door [gedaagden] verlengd en verbreed. Het perceel van [eiseres] heeft uitsluitend aan de oostkant (aan de zijde waar het perceel aan dat van [gedaagden] grenst) een aanlegsteiger.
2.3.
[gedaagden] en [eiseres] hebben in het vaarseizoen regelmatig aan de tegenover elkaar gelegen aanlegsteigers meerdere boten afgemeerd liggen.
2.4.
De kadastrale grens tussen de percelen van [eiseres] en [gedaagden] is gelegen in het water dat de percelen scheidt. Deze strook water is ongeveer 8 meter breed. Op het breedste stuk is dit 13 meter. In 2013 is door het Kadaster in opdracht van [eiseres] een grensreconstructie gedaan op basis waarvan de volgende kadastrale tekening is gemaakt:
2.5.
Volgens vorenstaande kadastrale tekening is [eiseres] eigenaar van de tussen de eilandjes gelegen strook water, behoudens de naast de aanlegsteiger van [gedaagden] gelegen strook van 75 cm breed, welke strook aan [gedaagden] toebehoort.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagden] verzocht niet langer (grote) boten aan de aanlegsteiger tegenover haar perceel af te meren. [gedaagden] heeft hier niet aan willen voldoen. Bij brief van 6 juni 2014 is [gedaagden] namens [eiseres] gesommeerd het gebruik van het water van [eiseres] te staken en gestaakt te houden.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagden]
‘te verbieden om in de strook water gelegen tussen de percelen sectie [kadaster2] en sectie [kadaster1], voor zover het water betreft dat volgens de kadastrale grens in eigendom aan [eiseres] toebehoort, vaartuigen of andere voorwerpen af te meren of te hebben, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding van dat gebod, met veroordeling van [gedaagde1] in de kosten het geding.’

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert te verklaren voor recht dat:
‘Primair
[gedaagde1] eigenaar is van het betwiste water, aangezien de juridische eigendomsgrens tussen [kadaster1] en [kadaster2] in de lengte loopt over de helft van het water, gemeten vanuit het punt gelegen aan het uiteinde van de strook water, gelegen in het midden van de beschoeiing, conform de als productie 6 bijgevoegde kadastrale tekening;
Subsidiair
[gedaagde1] door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van het betwiste water, conform de als productie 6 bijgevoegde kadastrale tekening, omdat de vordering tot beëindiging van het bezit van het betwiste water door een verloop van ten minste twintig jaren teniet is gegaan, uiterlijk op 15 april 2001, althans met inachtneming van de inwerkingtreding van het nieuwe BW op 1 januari 2012;
Meer subsidiair
ten behoeve van [kadaster1] en ten laste van [kadaster2] een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan tot het om niet afmeren van een boot van maximaal 13,05 bij maximaal 4,15 meter, omdat de vordering tot beëindiging van de erfdienstbaarheid door een verloop van ten minste twintig jaren teniet is gegaan, uiterlijk op 15 april 2001, althans met inachtneming van de inwerkingtreding van het nieuwe BW op 1 januari 2012;’
Voorts vordert [gedaagden] [eiseres] te veroordelen om:
‘alle mogelijke medewerking te verlenen aan de vastlegging van de zakenrechtelijke situatie, zoals primair, subsidiair of meer subsidiair toegewezen, waaronder begrepen medewerking aan een grensreconstructie uit te voeren door een door het Kadaster aan te wijzen landmeter, in een akte op te stellen door een door [gedaagde1] aan te wijzen notaris, waarbij partijen ieder de helft van de notariskosten zullen dragen, en alle mogelijke medewerking te verlenen aan een opneming van de akte in de openbare registers, op last van een dwangsom van EUR 500 voor iedere dag volgend op de dertigste dag nadat [eiseres] door [gedaagde1] schriftelijk tot vastlegging van de zakenrechtelijke situatie is uitgenodigd’.
Ten slotte vordert [gedaagden] te bepalen dat:
‘het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van [eiseres], althans dat een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger de rechtshandeling waartoe [eiseres] gehouden is, zal verrichten, althans dat het vonnis in plaats van de akte zal treden, een en ander alleen dan indien [eiseres] na zestig dagen volgend op de dertigste dag nadat [eiseres] door [gedaagde1] schriftelijk tot vastlegging van de zakenrechtelijke situatie is uitgenodigd, aan de uitnodiging geen gehoor heeft gegeven.’

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
[gedaagden] stelt zich primair op het standpunt dat de kadastrale grens tussen beide percelen precies in het midden loopt van de strook water die beide eilandjes scheidt en betwist de legitimiteit van de in 2013 uitgevoerde grensreconstructie. Hij voert daartoe aan dat hij niet bij de door het Kadaster uitgevoerde metingen aanwezig is geweest (en hiervoor ook niet was uitgenodigd) zodat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.
Dit betoog faalt. Zoals door [eiseres] terecht is aangevoerd, heeft een gecertificeerde landmeter van het Kadaster op basis van de oorspronkelijke meetgegevens de grensreconstructie uitgevoerd. De aanwezigheid van partijen is voor de legitimiteit van die meting niet vereist.
5.3.
[gedaagden] stelt voorts dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de helft van de strook water. Hij voert daartoe aan dat hij in 1991 door het verbreden en verlengen van de steiger het water zodanig ingericht heeft, dat hij de strook tenminste voor de helft bezit. Deze steiger dient immers overduidelijk voor het aanmeren van vaartuigen met een behoorlijke omvang in het water van [eiseres]. Nu [gedaagden] al twintig jaar op die wijze boten heeft aangelegd, heeft hij zich de exclusieve macht over dit stuk water toegeëigend en is het vorderingsrecht om dit te staken inmiddels verjaard, aldus [gedaagden].
5.4.
Ook vorenstaand betoog kan niet slagen. Zoals [gedaagden] zelf terecht opmerkt is voor een beroep op de extinctieve verjaring van artikel 3:105 lid 1 BW vereist dat aan de hand van uiterlijke feiten kan worden vastgesteld dat [gedaagden] zich (gedurende twintig jaar) de exclusieve macht over de helft van de strook water heeft toegeëigend. Hiervan is echter geen sprake. In de strook water bevinden zich immers geen door [gedaagden] aangebrachte bouwwerken. De aanlegsteiger die door [gedaagden] is verlengd en verbreed bevindt zich volledig op het aan [gedaagden] in eigendom toebehorende perceel. Van het toe-eigenen van de aan [eiseres] toebehorende strook water is dan ook geen sprake. Dat [gedaagden] in de veronderstelling was dat de erfgrens precies in het midden lag, maakt dit niet anders. Dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een aan andere kenbare ondubbelzinnige eigendomspretentie. Dit klemt te meer nu door [eiseres] onweersproken is gesteld dat [gedaagden] tot aan de onderhavige procedure ook niet het standpunt innam eigenaar van de strook water te zijn geworden.
5.5.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de primaire en subsidiaire vordering in reconventie afwijzen.
5.6.
[gedaagden] stelt tenslotte dat ten laste van perceel [kadaster2] en behoeve van zijn perceel een erfdienstbaarheid is ontstaan voor het afmeren van boten van maximaal 13,05 meter bij maximaal 4,15 meter (de omvang van de grootste boot van [gedaagden]), omdat de vordering tot beëindiging van de erfdienstbaarheid door verloop van tenminste twintig jaren inmiddels is verjaard.
5.7.
Een erfdienstbaarheid kan ontstaan door vestiging en door verjaring. Nu niet in geschil is dat geen erfdienstbaarheid is gevestigd, ligt de vraag voor of een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring. De extinctieve verjaring treedt in na verloop van twintig jaar (gerekend vanaf 1 januari 1992) onafgebroken bezit van de erfdienstbaarheid. Door verjaring van de rechtsvordering van de eigenaar van het dienende erf tegen die van het heersende erf, om zich te onthouden van handelingen die de uitoefening van een niet bestaande erfdienstbaarheid opleveren, wordt die erfdienstbaarheid ingevolge artikel 3:105 BW verkregen.
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] sinds 1991 in het vaarseizoen gedurende de meeste weekenden en vakanties boten aan zijn steiger afmeert en hierop overnacht. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat deze boten van enige omvang zijn (vele malen breder dan de 75 cm van de naast de steiger aan [gedaagden] in eigendom toebehorende strook water) en aldus duidelijk zichtbaar op het water van [eiseres] ligplaats innemen. Daarmee maakt [gedaagden] zichtbaar inbreuk op de eigendom van het naastgelegen perceel. Vast staat dat hiertegen door de rechtsvoorgangers van [eiseres] nimmer is geprotesteerd, ook niet toen [gedaagden] de aanwezige steiger heeft verlengd en verbreed. De rechtbank is met [gedaagden] van oordeel dat dit een handeling betreft die op het bezit van de erfdienstbaarheid duidt. Immers hiermee heeft [gedaagden] ondubbelzinnig aanspraak gemaakt op het recht om zijn boten (van enige omvang) aan die steiger af te meren en daarbij gebruik te maken van de aan [eiseres] in eigendom toebehorende strook water. [eiseres] heeft weliswaar aangevoerd dat de desbetreffende steiger ook gebruikt kan worden om op te zitten en te zonnen, maar dat kan [eiseres] in de gegeven omstandigheden niet baten.
Als onweersproken staat immers vast dat [gedaagden] de steiger al die jaren daadwerkelijk gebruikt heeft voor het aanmeren van zijn boten. Bovendien staat vast dat de eilandjes onbebouwd en uitsluitend per boot bereikbaar zijn, zodat de steiger ook daarom duidelijk bedoeld is voor het aanleggen van boten.
5.9.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat geen sprake kan zijn van verkrijging van een erfdienstbaarheid, omdat het gebruik van de strook water door [gedaagden] niet voortdurend is. De boten liggen immers niet het gehele jaar aan de steiger afgemeerd, aldus [eiseres]. Nu echter vast staat dat het permanent afmeren van vaartuigen aan de eilandjes niet is toegestaan, kan naar het oordeel van de rechtbank hieraan niet de conclusie worden verbonden dat geen sprake is van het bezit van een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid. Door de aanwezige aanlegsteiger was voor [eiseres], alsmede voor haar rechtsvoorgangers, wel voortdurend zichtbaar dat [gedaagden] zich gerechtigd achtte om op ieder gewenst moment zijn boten in de aan [eiseres] toebehorende strook water af te meren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] aldus zijn boten in andermans water gehouden alsof hij daartoe op grond van erfdienstbaarheid gerechtigd was. Nu hiervan in ieder geval al vanaf 1 januari 1992 sprake is geweest, is de verjaringstermijn in januari 2012 voltooid.
5.10.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat (kennelijk) voor het innemen van de ligplaatsen toestemming was verleend. Deze stelling zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd nu [eiseres] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit dit zou moeten blijken. Dat door [gedaagden] is aangevoerd dat het aanmeren van de boten voorheen in goede harmonie met de rechtsvoorgangers van [eiseres] is verlopen, is daartoe onvoldoende.
5.11.
Het vorengaande brengt met zich dat [gedaagden] een erfdienstbaarheid heeft verkregen voor het, zonder liggeld verschuldigd te zijn, mogen afmeren van boten van enige omvang aan de aanlegsteiger. De vordering in conventie van [eiseres] om zich hiervan te onthouden, zal daarom worden afgewezen. [gedaagden] heeft ter zitting echter bevestigd dat de motorjacht van [gedaagden] van 13,05 meter bij 14,15 meter pas sinds 7 jaar wordt aangemeerd. Voor het mogen aanmeren van een boot van een dergelijke omvang is de verjaringstermijn van 20 jaren derhalve nog niet verstreken. Nu uit de overgelegde foto’s en de ter zitting gegeven toelichting van [gedaagden] blijkt dat voorheen de afgemeerde boten niet groter waren dan een gemiddelde kajuitboot van maximaal 10 meter bij 3,5 meter, behoeft [eiseres] het afmeren van grotere boten niet te dulden. Voor zover de meer subsidiaire vordering in reconventie van [gedaagden] ziet op het afmeren van grotere boten, zal deze dan ook worden afgewezen.
5.12.
Nu tegen de vorderingen in reconventie voor het overige geen zelfstandig verweer is gevoerd, zullen deze worden toegewezen zoals gevorderd. De gevorderde dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat [gedaagden] daarbij (gelet op de overige toegewezen vorderingen) onvoldoende belang heeft.
5.13.
[eiseres] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In reconventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze, aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 904,- aan salaris advocaat,
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat ten behoeve van [kadaster1] en ten laste van [kadaster2] een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan tot het om niet afmeren van een boot van maximaal 10 meter bij 3,5 meter,
6.5.
veroordeelt [eiseres] om alle mogelijke medewerking te verlenen aan vastlegging van de zakenrechtelijke situatie zoals toegewezen, in een akte op te stellen door een door [gedaagden] aan te wijzen notaris, waarbij partijen ieder de helft van de notariskosten zullen dragen en alle mogelijke medewerking te verlenen aan opneming van de akte in de openbare registers,
6.6.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van een in wettige vorm opgemaakte akte, indien [eiseres] na zestig dagen volgend op de dertigste dag nadat [eiseres] door [gedaagden] schriftelijk tot vastlegging van de zakenrechtelijke situatie is uitgenodigd, aan de uitnodiging geen gehoor heeft gegeven,
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1285