Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Stichting Woonvoorzieningen Lichamelijk Gehandicapten Noord-Holland Midden
1.Het procesverloop
2.De feiten
€ 2.809,89 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
“een aantal zaken”spelen. Tijdens het gesprek is aan [de werknemer] een evaluatie overhandigd, waarin personeelsleden anoniem klachten uiten over [de werknemer] .
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [de werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-33). De hoogte van de billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 33). Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan moet de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van die werkgever te voorkomen (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32). De billijke vergoeding heeft dus tevens een ‘punitief’ karakter, hetgeen betekent dat bij de vaststelling van de hoogte daarvan mede in aanmerking moet worden genomen dat de billijke vergoeding ook bedoeld is om een werkgever ervan te weerhouden zich opnieuw aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten schuldig te maken.
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 92 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 55). Dat betekent echter niet dat de billijke vergoeding steeds uitsluitend of voornamelijk zou moeten worden vastgesteld op basis van het ten onrechte niet genoten loon, maar slechts dat dit één van de omstandigheden is die bij de vaststelling van de hoogte van die vergoeding kan meewegen. Gegeven het feit dat de hoogte van de billijke vergoeding mede in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en dat die vergoeding ook een ‘punitief’ karakter heeft, zal afhankelijk van de omstandigheden in bepaalde gevallen meer gewicht toekomen aan de relatie met het verwijtbare handelen van de werkgever en het ‘punitieve’ karakter van de billijke vergoeding, en zal het in andere gevallen weer meer in de rede liggen om bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening te houden met het ten onrechte niet genoten loon. Daarbij zal bijvoorbeeld in geval van een volstrekt onterecht ontslag op staande voet het ‘punitieve’ karakter van de billijke vergoeding meer gewicht in de schaal leggen, terwijl in geval van een ontslag op staande voet waarvoor wel een dringende reden bestaat maar dat (net) niet onverwijld is gegeven, het ‘punitieve’ karakter minder zwaar zal wegen.
€ 22.018,15 bruto. Niet in geschil is dat op zichzelf wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op een transitievergoeding en ook de hoogte van het bedrag is door SWLG niet betwist. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over het ontslag op staande voet volgt dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] . Dat betekent dat SWLG niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW niet verschuldigd is. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 15 juni 2016.
6.De beslissing
€ 22.018,51 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 juni 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;