Nadat door enkele belanghebbenden bezwaar was gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor de bouw van twee woningen op de reinwaterkelder heeft de Gemeente deze bezwaren bij beschikking van 29 augustus 1994 ongegrond verklaard en bij brief van dezelfde datum, voor zover hier van belang, het volgende aan deze omwonenden bericht:
“(…)Het uitgangspunt voor de medewerking aan deze bouwplannen is altijd geweest, om een zinvolle nieuwe bestemming aan het totale complex te geven waarbij steeds voorop heeft gestaan dat de watertoren als bouwwerk, met monumentale waarde, behouden diende te blijven.
Deze uitgangspunten zijn in het nieuwe bestemmingsplan verwerkt.
De watertoren heeft in dit verband de bestemming “ Centrumvoorzieningen” met bijbehorend terrein gekregen, zodat binnen deze bestemming een zinvol ander gebruik mogelijk is.
Wij zijn dan ook op grond van het voorgaande, in tegenstelling tot u, van mening, dat er wel stedebouwkundige/planologische redenen zijn voor de bedoelde bestemmingswijzigingen.
Deze planologische visie wijkt weliswaar af van ons beleid, dat er in principe geen woonbebouwing in het buitengebied mag worden verwezen - lijkt maar wij achten het verantwoord om in verband met de veranderde functie van het complex, waarbij grote druk komt te staan op het behoud van de watertoren, planologische voorwaarden te scheppen die dit behoud ook kunnen waarmaken.
In dit licht moet aan het belang van woonbebouwing, mits zorgvuldig ingepast in het landschap, meer gewicht worden toegekend, dan aan het algemeen planologisch belang, dat het buitengebied zoveel mogelijk verstoken dient te blijven van incidentele woningbouw.
Deze constatering staat in nauw verband met het algemene uitgangspunt, dat aan een bestemmingsplan een sluitende exploitatie opzet ten grondslag behoort te liggen, met realiseerbare bestemmingen.
Hiervoor is al gememoreerd, dat er al jarenlang sprake is van zinvolle invullingen van de vervallen bestemmingen, die geen van allen tot uitvoering zijn gekomen.
Deze ontwikkeling zal er naar onze mening alleen maar toe leiden, dat de watertoren en de omgeving daarvan bij voortduring van deze impasse onherroepelijk in verval zullen raken omdat noch de gemeente noch her particulier initiatief in de vorm van verenigingen e.d. in staat zijn - gebleken - de met het monumentale bouwwerk samenhangende exploitatielasten ook daadwerkelijk voor hun rekening te nemen.
In dit verband kon er dan ook niet aan worden ontkomen door voor de watertoren gebruiksmogelijkheden te creëren die een reële exploitatie mogelijk maken.
Bovendien is het in samenhang met het voorgaande alleszins gerechtvaardigd, om mee te werken aan een anticipatieprocedure voor de bouw van twee woningen omdat er dringende redenen zijn dat de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen worden gerealiseerd nu de bouwvergunninghouders te kennen hebben gegeven kosten noch moeite te zullen sparen om de watertoren als zodanig zoveel mogelijk in tact te laten.
Daar komt nog bij, dat het, in dit specifieke geval, van een onrealistische visie zou getuigen, dat inrichting en exploitatie van de watertoren mogelijk is, zonder dat daarbij op enigerlei wijze voor de beheerders mogelijkheden zijn de woonbestemming in het plan te realiseren.
Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien de watertoren op zich een
gewild object zou zijn, die gemakkelijk voor allerlei functies geschikt te maken zou zijn en waarbij hoe dan ook de directe aanleiding ontbreekt om ook bij de watertoren te wonen.
In zoverre is er wel degelijk sprake van een urgente uitvoering van de woonbebouwing omdat daarmee in redelijkheid niet langer meer gewacht kan worden tot het bestemmingsplan van kracht is, omdat dan gevreesd moet worden, dat instandhouding en daarmee het behoud van de watertoren niet langer meer- dan met behoud van zeer hoge kosten mogelijk is met alle gevolgen van dien.
Het gaat hier dus nu om een keuzeprobleem, waarbij de beheerders van de watertoren in staat worden gesteld de daarnaast gelegen woonbestemming op korte termijn te realiseren dan wel de watertoren zonder reel gebruik en zonder realisering van de in het ontwerp opgenomen woonbestemming in verval te laten geraken, waarbij wij onze keuze op de eerste mogelijkheid hebben laten vallen omdat het bekend is, dat monumenten in verval raken, wanneer daarvoor geen reële gegadigden zijn te vinden.(…)