ECLI:NL:RBNHO:2016:6339

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
15-155583-15 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van moslims op sociale media en de grenzen van vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 maart 2015 op een openbare Facebookpagina de tekst 'Abfuhren' had geplaatst. Deze uitlating volgde op een discussie over mogelijke bouwplannen voor een multicultureel centrum met gebedsruimte in Assendelft. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met zijn uitlating had aangespoord tot geweld tegen moslims, en sprak hem daarom vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan het subsidiair ten laste gelegde feit van groepsbelediging, omdat zijn uitlatingen in samenhang met andere reacties op Facebook als beledigend konden worden opgevat. De rechtbank benadrukte dat het krenken van anderen op basis van ras, godsdienst of seksuele geaardheid onacceptabel is in een samenleving waar iedereen zich veilig moet kunnen voelen. De rechtbank legde een geldboete op van €350, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen bij niet-betaling, en stelde een proeftijd van twee jaar in.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-155583-15 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2016
Tegenspraak (ex art. 279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van vrijdag 8 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres: [adres].
De politierechter te Alkmaar heeft de zaak op 15 oktober 2015 naar de meervoudige strafkamer in deze rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Storm en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegelaten wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, in het openbaar, bij geschrift en/of bij afbeelding heeft aangezet tot haat tegen en/of discriminatie van mensen, te weten Moslims en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Moslims, wegens hun geloofsovertuiging, immers heeft verdachte op een openbare facebookpagina (in reactie op mogelijke bouwplannen met betrekking tot een multicultureel centrum met gebedsruimte/moskee in Assendelft) de volgende woorden geschreven: 'Abfuhren'.
( art 137d lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen (te weten moslims) wegens hun geloofsovertuiging, door opzettelijk beledigend op een openbare Facebookpagina 'Abfuhren', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking, te plaatsen.
( art 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder primair aan verdachte ten laste gelegde feit waarbij verdachte zich volgens de officier van justitie schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot gewelddadig optreden tegen een groep mensen, te weten moslims wegens hun godsdienst.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak van het aan verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. Daartoe heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld, dat niet kan worden vastgesteld, dat de reactie door verdachte is geplaatst. Weliswaar is dit gebeurd met zijn Facebookaccount, maar verdachte kan het zich niet herinneren. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd, dat de woordkeuze van verdachte ‘over de top’ is en meer kroegpraat betreft, zodat niet kan worden gesteld dat de reactie kan leiden tot het oordeel dat de reactie aanzet tot geweld tegen een groep mensen dan wel beledigend is voor een groep mensen.
3.3.
Vrijspraak primair ten laste gelegd feit
De rechtbank is anders, dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op 12 maart 2015 op een openbare Facebookpagina (in reactie op mogelijke bouwplannen met betrekking tot een multicultureel centrum met gebedsruimte/moskee in Assendelft) de tekst 'Abfuhren' geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte met zijn uitlating, hoewel uiterst smakeloos, willens en wetens heeft aangespoord tot gewelddadig handelen tegen een groep mensen of diens goed, dan wel bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. De rechtbank zal hem daarvan derhalve vrijspreken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Door Bureau Discriminatiezaken van de gemeente Zaanstad is aangifte gedaan wegens het plaatsen van discriminerende reacties op Facebook. Deze personen hadden allen tussen de 300 en 500 vrienden op Facebook. [2] Uit onderzoek verricht op de social media website Facebook blijkt dat door [verdachte], geboren op [geboortedatum], wonende op het adres [adres] te Assendelft, via zijn Facebookaccount de volgende uitlatingen zijn geplaatst: “Abfuhren.” [3] Uit voornoemd op 13 maart 2015 geplaatste printscreen volgt dat verdachte deze reactie ‘Gisteren om 20:17’ heeft geplaatst, nadat door anderen op een artikel over de mogelijke bouw van en multicultureel centrum met gebedsruimte in Assendelft eerder reacties waren geplaatst als: “Zullen we een varkensfokkerij er naast beginnen?”, “Gas aansluiten op dat hok”, “Begin er dan maar n treinstation naast ken je ze gelijk afvoeren” alsmede erna een afbeelding van een brandende moskee met daarbij de reactie: “En branden maar” en “Ok mensen de oven staat aan.kom maar met de eerste….!!” [4]
3.5.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Gelet op hetgeen hiervoor door de rechtbank als redengevende feiten en omstandigheden is weergegeven staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op een openbare Facebookpagina in reactie op mogelijke bouwplannen met betrekking tot een multicultureel centrum met gebedsruimte/moskee in Assendelft het onder de redengevende feiten en omstandigheden genoemde bericht heeft geplaatst.
Toetsingskader artikel 137c Sr
De rechtbank dient de beoordelen of de door verdachte op een openbare Facebookpagina geplaatste tekst zoals ten laste gelegd, beledigend is over een groep mensen wegens – in dit geval – hun godsdienst.
De rechtbank hanteert daarbij het navolgende toetsingskader:
is de uitlating op zichzelf beledigend, en zo ja;
neemt de context waarin deze is geplaatst het beledigend karakter weg, en indien dat het geval is;
is de uitlating dan onnodig grievend?
Stap 1: Beledigend?
De door verdachte geuite reactie op Facebook richt zich, gelet op de overige geplaatste reacties, op moslims als groep mensen met een gemeenschappelijke godsdienst en verwijst naar de wijze waarop een andere groep mensen met een gemeenschappelijke godsdienst in de Tweede Wereldoorlog, te weten Joden, wegens dit gezamenlijke kenmerk werden gedeporteerd en vermoord. Verdachte suggereert met zijn reactie dat dit ook met moslims zou moeten gebeuren. Verdachte tast hiermee de eigenwaarde van de groep aan en brengt deze in diskrediet. De uitlating van verdachte is naar zijn bewoording in onderlinge samenhang met de daaraan voorafgaande reacties bezien naar het oordeel van de rechtbank dan ook onmiskenbaar beledigend over moslims als groep (vgl. rechtbank Utrecht 6 juli 1988, ECLI:NL:RBUTR:1988:AB9469, Rechtspraak Rassendiscriminatie (
RR) 189).
Stap 2: (Maatschappelijke) context?
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde uitlating door verdachte is gedaan binnen de context van een maatschappelijk debat dat – mede op Facebook – gevoerd werd over de mogelijke bouw van een moskee, dan wel een multicultureel centrum met gebedsruimte, in Assendelft. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit onderwerp een hoop stof heeft doen opwaaien en dat de gemoederen daarbij hoog zijn opgelopen.
Stap 3: Onnodig grievend?
Hoewel de uitlating van verdachte is gedaan binnen de context van het publieke debat en daarbij veel gewicht toekomt aan de vrijheid van meningsuiting en ruimte moet zijn voor ook ongezouten en ongepaste meningen, is de rechtbank van oordeel dat deze uitlating onnodig grievend is. De uitlating van verdachte, een verwensing ten aanzien van moslims die verwijst naar de gruwelijke gebeurtenissen ten aanzien van de Joden in de Tweede Wereldoorlog, druist in tegen de grondbeginselen van de democratische rechtsstaat en valt op geen enkele wijze te rechtvaardigen binnen de context van het publieke debat.
Opzet
Door zijn standpunt/uitlatingen op een openbare Facebookpagina te plaatsen, heeft verdachte willens en wetens moslims beledigd, dan wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn uitlatingen een negatief beeld over moslims zouden oproepen. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het beledigende karakter van zijn opmerkingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit zijn woordkeus, in reactie op andere berichten, die naar het oordeel van de rechtbank per definitie negatieve, beledigende associaties oproept. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verklaring van verdachte inhoudende dat hij zich het plaatsen van de reactie niet meer kan herinneren, dat hij “Abfuhren” wellicht onder een verkeerd bericht heeft geplaatst, want dat het woord kan slaan op zijn werk, waarin hij veel afvoerwerkzaamheden verricht, als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging door zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uit te laten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst.
Een eventuele veroordeling van de verdachte ter zake van de hiervoor bewezenverklaarde uitlatingen maakt in beginsel inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De vraag is of een dergelijke inbreuk in dit geval is gerechtvaardigd.
Het toetsingskader van artikel 10 EVRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft een uitvoerige rechtspraak ontwikkeld met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM. Het EHRM heeft daarin benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting één van de essentiële fundamenten van de democratische rechtsstaat vormt en tevens een voorwaarde voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat.
Artikel 10 EVRM beschermt ook informatie of ideeën die ‘offend, shock or disturb’, maar bevat geen absoluut recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht, als gegarandeerd in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan immers ingevolge het tweede lid van deze bepaling worden onderworpen aan: ‘bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen’.
De term ‘noodzakelijk’ houdt in dat er een dringende maatschappelijke noodzaak moet zijn voor zodanige beperking. De rechter moet daarbij de zaak als geheel tegen het licht houden en acht slaan op de inhoud van de bestreden bewoordingen of afbeeldingen en de context waarin deze werden gebruikt. Hij zal moeten vaststellen of de tussenkomst van de autoriteiten proportioneel was in relatie tot de legitieme doelstellingen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting. In dat kader is van belang dat het EHRM in zijn rechtspraak heeft beklemtoond dat tolerantie en respect voor de menselijke waardigheid fundamentele waarden zijn in een democratische en pluralistische samenleving, reden waarom het noodzakelijk kan zijn om sanctionerend of zelfs verbiedend op te treden tegen het beledigend uitlaten over een groep personen wegens hun geloofsovertuiging in de zin van artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gebaseerd op tolerantie en verdraagzaamheid. Aan de nationale rechter komt bij deze toetsing een beoordelingsmarge toe.
Beoordeling onderhavige geval
In het onderhavige geval is voldaan aan het in het tweede lid van artikel 10 EVRM gestelde vereiste dat de (mogelijke) beperking is voorzien bij wet, te weten in de strafbepaling van artikel 137c Sr. Daarnaast dient een mogelijke veroordeling van verdachte in elk geval een aantal van de in het tweede lid van artikel 10 EVRM opgenomen doelen, te weten de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen en het belang van de openbare veiligheid. Dat betekent dat tenslotte de vraag moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in de vorm van een strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank acht daartoe van belang dat verdachte de reactie welbewust heeft geplaatst op een openbaar toegankelijke Facebookpagina. Door anderen kan dit als beledigend over/voor een groep personen wegens hun geloofsovertuiging in de zin van artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht worden opgevat. De reactie druist in tegen de waarden die worden uitgedragen en beschermd door het EVRM, namelijk tolerantie en verdraagzaamheid.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte door vervolging terecht wordt gemaakt en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de gerechtvaardigde (grond)rechten van anderen. Niet aannemelijk is dat dit voldoende op een andere wijze dan door middel van strafrechtelijk ingrijpen kan worden gerealiseerd. De rechtbank is op voormelde gronden van oordeel dat de inbreuk op artikel 10 EVRM met een veroordeling van verdachte gerechtvaardigd is .
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen te weten moslims wegens hun geloofsovertuiging, door opzettelijk beledigend op een openbare Facebookpagina “Abfuhren” te plaatsen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 350,00 bij het niet te voldoen daarvan te vervangen door zeven (7) dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot € 150,00 bij het niet te voldoen daarvan te vervangen door drie (3) dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst, namelijk moslims, door op een openbare Facebookpagina een reactie te plaatsen die in samenhang met de eerdere reacties van anderen onder meer refereren aan de Tweede Wereldoorlog en het op gruwelijke wijze wegvoeren en doden van Joden tijdens de Holocaust hetgeen eveneens met moslims zou moeten gebeuren. Deze uitlatingen zijn zeer kwetsend, hetgeen ook blijkt uit enkele reacties die daarop gekomen zijn van andere Facebookgebruikers. Het krenken van anderen vanwege ras, godsdienst of seksuele geaardheid – kortom het wezen van een persoon – is verwerpelijk en past niet binnen een samenleving waarin iedereen zich – ongeacht ras, geaardheid, godsdienst of geloofsovertuiging – veilig moet kunnen voelen en in vrijheid de hem of haar toekomende burgerrechten moet kunnen genieten. Juist hetgeen in de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden, tekent de noodzaak van het bestrijden van discriminatie op basis van godsdienst. De uitlatingen van verdachte dragen daarentegen bij aan een klimaat waarin de kans op een discriminerende en gewelddadige bejegening van moslims groter wordt. Dit is verdachte zeer kwalijk te nemen, zodat de op te leggen straf verdachte duidelijk dient te maken hoezeer de samenleving zijn uitlatingen veroordeelt en verafschuwt. Tevens dient deze straf ter algemene preventie.
De rechtbank neemt ten voordele van verdachte allereerst in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 24 april 2016 in het verleden nimmer ter zake van een soortgelijk strafbaar feit met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank acht de strafeis van de officier van justitie in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, zodat de rechtbank deze straf passend en geboden acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze geldboete vooralsnog niet hoeft te worden voldaan en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, in het bijzonder het zich opnieuw op dergelijke wijze uitlaten op Facebook dan wel een ander social media platform of openbaar medium.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 23, 24c en 137c van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
DRIEHONDERDVIJFTIG (350) EURO, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
ZEVEN (7) DAGENhechtenis, met bevel dat een gedeelte daarvan, groot
HONDERDVIJFTIG (150) EURO, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
DRIE (3) DAGENhechtenis,
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
TWEE (2) JARENbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Veldhuijzen van Zanten, voorzitter,
mr. W.J. van Andel en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 22 juli 2016.
Mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens Bureau Discriminatiezaken d.d. 20 april 2015 inclusief bijlagen.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2015.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten bijlage 1 behorende bij het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2015.