ECLI:NL:RBNHO:2016:6338

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juli 2016
Publicatiedatum
29 juli 2016
Zaaknummer
15-155584-15 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een groep mensen op sociale media wegens geloofsovertuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het beledigen van een groep mensen, te weten moslims, op een openbare Facebookpagina. De verdachte heeft op 26 maart 2015 beledigende uitlatingen gedaan over moslims, waarbij hij zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over hun geloofsovertuiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de verdachte zeer kwetsend waren en bijdroegen aan een klimaat waarin discriminatie en geweld tegen moslims kan toenemen. De verdachte heeft ter zitting afstand genomen van zijn uitlatingen en erkend dat deze beledigend waren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn emotionele toestand en financiële situatie, en heeft besloten om een voorwaardelijke geldboete op te leggen met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukt het belang van het bestrijden van discriminatie en het waarborgen van de veiligheid en burgerrechten van alle individuen in de samenleving. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de goede naam en rechten van anderen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van de verdachte gerechtvaardigd was in dit geval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-155584-15 (P)
Uitspraakdatum: 22 juli 2016
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van vrijdag 8 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op het adres: [adres].
De politierechter te Alkmaar heeft de zaak op 15 oktober 2015 naar de meervoudige strafkamer in deze rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Storm en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, zich in het openbaar bij geschrift en/of afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Moslims, wegens hun geloofsovertuiging door opzettelijk beledigend op een openbare facebookpagina de volgende woorden te plaatsen: 'Die klereleiers kunnen van mij doodpleuren en begraven worden in een immens diepe graf!!ik ben toch al voor racist uitgemaakt! en ben er enorm trots opgeworden ook!! Gewoon oprotten met die vieze gore stink moslims die alleen maar geiten neuken en onze vrouwen willen verkrachten,omdat hun vrouwen te vies zijn!! Ik zal nooit buigen vieze haatzaaiende moslim prick!!! Rot maar weg in de HELL en neem je gore 70 stink maagden mee joh gore viezerik';
( art 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht )

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, waarbij verdachte zich volgens de officier van justitie schuldig heeft gemaakt aan het zich beledigend uitlaten over een groep mensen, te weten moslims.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard en heeft de rechtbank verzocht om verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Uit onderzoek verricht op de social media website Facebook blijkt dat door [verdachte], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], via zijn Facebookaccount de volgende uitlatingen zijn geplaatst: “Die klereleiers kunnen van mij doodpleuren en begraven worden in een immens diepe graf!!ik ben toch al voor racist uitgemaakt!en ben er enorm trots opgeworden ook!! Gewoon oprotten met die vieze gore stink moslims die alleen maar geiten neuken en onze vrouwen willen verkrachten,omdat hun vrouwen te vies zijn!! Ik zal nooit buigen vieze haatzaaiende moslim prick!!! Rot maar weg in de HELL en neem je gore 70 stink maagden mee joh gore viezerik” [2] Verdachte heeft erkend de door hem geuite reactie op een openbare Facebookpagina te hebben geplaatst. Hij neemt er volledig afstand van en ziet in dat zijn uitlatingen beledigend zijn voor moslims. [3]
3.4.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Gelet op hetgeen hiervoor door de rechtbank als redengevende feiten en omstandigheden is weergegeven staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op een openbare Facebookpagina het onder de redengevende feiten en omstandigheden genoemde bericht heeft geplaatst.
Toetsingskader
Ten aanzien van de op een openbare Facebookpagina geplaatste tekst zoals ten laste gelegd, moet worden beoordeeld of deze beledigend is over een groep mensen wegens – in dit geval – hun godsdienst.
De rechtbank hanteert daarbij het navolgende toetsingskader:
is de uitlating op zichzelf beledigend, en zo ja;
neemt de context waarin deze is geplaatst het beledigend karakter weg, en indien dat het geval is;
is de uitlating dan onnodig grievend?
Stap 1: Beledigend?
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gekozen bewoordingen zoals ten laste gelegd, zeer beledigend van aard zijn. De gebruikte scheldwoorden zijn immers puur naar de bewoordingen bezien reeds als beledigend aan te merken en de samenhang waarin zij geuit zijn, maakt niet dat er sprake kan zijn van een andere bedoeling dan die van het beledigen van moslims.
Stap 2: (Maatschappelijke) context?
Verdachte heeft verklaard het bericht op Facebook te hebben geplaatst nadat hij de hele dag op onder andere Facebook had gekeken naar allerlei gruwelijke filmpjes van onthoofdingen door ISIS. De uitlatingen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gedaan in de context van een maatschappelijke debat. De verdachte heeft eventuele lezers niet uitgenodigd om met hem constructief in debat te gaan. Ook is niet gebleken dat hij de uitlatingen heeft gedaan om anderen door middel van schokkende of prikkelende opmerkingen uit te lokken tot een maatschappelijk debat.
De context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan.
Stap 3: Onnodig grievend?
Aan de derde stap van het hierboven geschetste beoordelingskader wordt hierdoor niet toegekomen.
Opzet
Door zijn standpunt/uitlatingen op een openbare Facebookpagina te plaatsen, heeft verdachte willens en wetens moslims beledigd, dan wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze groep mensen zich door zijn uitlatingen beledigd zouden voelen. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het beledigende karakter van zijn opmerkingen blijkt niet alleen uit zijn eigen verklaring ter zitting, inhoudende dat hij hetgeen hij heeft gezegd niet goedkeurt, dat hij er afstand van neemt en snapt dat het beledigend overkomt, maar tevens uit zijn woordkeus die naar het oordeel van de rechtbank per definitie negatieve, beledigende associaties oproept.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging door zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uit te laten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun godsdienst
Een eventuele veroordeling van de verdachte ter zake van de hiervoor bewezenverklaarde uitlatingen maakt in beginsel inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid van het Europese verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De vraag is of een dergelijke inbreuk in dit geval is gerechtvaardigd.
Het toetsingskader van artikel 10 EVRM
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft een uitvoerige rechtspraak ontwikkeld met betrekking tot de verschillende aspecten van artikel 10 EVRM. Het EHRM heeft daarin benadrukt dat de vrijheid van meningsuiting één van de essentiële fundamenten van de democratische rechtsstaat vormt en tevens een voorwaarde voor haar ontwikkeling als geheel en voor de ontwikkeling van de individuen binnen die rechtstaat.
Artikel 10 EVRM beschermt ook informatie of ideeën die ‘offend, shock or disturb’, maar bevat geen absoluut recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht, als gegarandeerd in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan immers ingevolge het tweede lid van deze bepaling worden onderworpen aan: ‘bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen’.
De term ‘noodzakelijk’ houdt in dat er een dringende maatschappelijke noodzaak moet zijn voor zodanige beperking. De rechter moet daarbij de zaak als geheel tegen het licht houden en acht slaan op de inhoud van de bestreden bewoordingen of afbeeldingen en de context waarin deze werden gebruikt. Hij zal moeten vaststellen of de tussenkomst van de autoriteiten proportioneel was in relatie tot de legitieme doelstellingen van de beperking van de vrijheid van meningsuiting. In dat kader is van belang dat het EHRM in zijn rechtspraak heeft beklemtoond dat tolerantie en respect voor de menselijke waardigheid fundamentele waarden zijn in een democratische en pluralistische samenleving, reden waarom het noodzakelijk kan zijn om sanctionerend of zelfs verbiedend op te treden tegen het beledigend uitlaten over een groep personen wegens hun geloofsovertuiging in de zin van artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gebaseerd op tolerantie en verdraagzaamheid. Aan de nationale rechter komt bij deze toetsing een beoordelingsmarge toe.
Beoordeling onderhavige geval
In het onderhavige geval is voldaan aan het in het tweede lid van artikel 10 EVRM gestelde vereiste dat de (mogelijke) beperking is voorzien bij wet, te weten in de strafbepaling van artikel 137c Sr. Daarnaast dient een mogelijke veroordeling van verdachte in elk geval een aantal van de in het tweede lid van artikel 10 EVRM opgenomen doelen, te weten de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, het belang van de openbare veiligheid. Dat betekent dat tenslotte de vraag moet worden beantwoord of de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in de vorm van een strafrechtelijke veroordeling noodzakelijk is in een democratische samenleving.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank acht daartoe van belang dat verdachte zijn uitingen welbewust heeft geplaatst op een openbaar toegankelijke Facebookpagina. Door anderen kunnen deze als beledigend over/voor een groep personen wegens hun geloofsovertuiging in de zin van artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht worden opgevat. De uitingen druisen in tegen de waarden die worden uitgedragen en beschermd door het EVRM, namelijk tolerantie en verdraagzaamheid.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte door vervolging terecht wordt gemaakt en noodzakelijk is in een democratische samenleving ter bescherming van de gerechtvaardigde (grond)rechten van anderen. Niet aannemelijk is dat dit voldoende op een andere wijze dan door middel van strafrechtelijk ingrijpen kan worden gerealiseerd. De rechtbank is op voormelde gronden van oordeel dat artikel 10 EVRM met een veroordeling van verdachte niet is geschonden.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2015 te Assendelft, gemeente Zaanstad, zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten moslims, wegens hun geloofsovertuiging door opzettelijk beledigend op een openbare facebookpagina de volgende woorden te plaatsen: 'Die klereleiers kunnen van mij doodpleuren en begraven worden in een immens diepe graf!!ik ben toch al voor racist uitgemaakt!en ben er enorm trots opgeworden ook!! Gewoon oprotten met die vieze gore stink moslims die alleen maar geiten neuken en onze vrouwen willen verkrachten,omdat hun vrouwen te vies zijn!! Ik zal nooit buigen vieze haatzaaiende moslim prick!!! Rot maar weg in de HELL en neem je gore 70 stink maagden mee joh gore viezerik'.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 300,00 bij het niet te voldoen daarvan te vervangen door zes (6) dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot € 150,00 bij het niet te voldoen daarvan te vervangen door drie (3) dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee (2) jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat een rechterlijk pardon in deze zaak op zijn plaats is en de rechtbank verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel ex artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht nu verdachte bij beschikking van de rechtbank onder beschermingsbewind is geplaatst en verdachte gelet op zijn financiële situatie niet zal kunnen voldoen aan het betalen van een geldboete van
€ 150,00.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een groep mensen wegens hun godsdienst, namelijk moslims, op een openbare Facebookpagina. Deze uitlatingen zijn zeer kwetsend, hetgeen ook blijkt uit enkele reacties die daarop gekomen zijn van andere Facebookgebruikers. Het krenken van anderen vanwege ras, godsdienst of seksuele geaardheid – kortom het wezen van een persoon – is verwerpelijk en past niet binnen een samenleving waarin iedereen zich – ongeacht ras, geaardheid, godsdienst of geloofsovertuiging – veilig moet kunnen voelen en in vrijheid de hem of haar toekomende burgerrechten moet kunnen genieten hetgeen de noodzaak tekent van het bestrijden van discriminatie op basis van godsdienst. De uitlatingen van verdachte dragen daarentegen bij aan een klimaat waarin de kans op een discriminerende en gewelddadige bejegening van moslims groter wordt. Dit is verdachte kwalijk te nemen, zodat de op te leggen straf verdachte duidelijk dient te maken hoezeer de samenleving zijn uitlatingen veroordeelt en verafschuwt. Tevens dient deze straf ter algemene preventie.
De rechtbank neemt ten voordele van verdachte allereerst in aanmerking, dat verdachte ter terechtzitting volledig afstand heeft genomen van de door hem gedane uitlatingen en aldus blijk heeft gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien. Daar komt bij dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 14 juni 2016 in het verleden nimmer ter zake van enig strafbaar feit met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel voldoende recht doet aan de aard en de ernst van het feit, maar ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte tot het plegen van het feit is gekomen in een zeer emotionele periode waarin hij werkloos hele dagen thuis zat. In die tijd bekeek verdachte veelvuldig gruwelijke beelden van ISIS onthoofdingen op internet en in reactie daarop heeft hij de uitlatingen gedaan. Voort is de rechtbank op grond van hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd genoegzaam gebleken dat verdachte weliswaar sinds kort weer werk heeft en aldus een inkomen geniet, maar dat hij door de rechtbank onder beschermingsbewind is geplaatst, hetgeen invloed heeft op zijn zeer beperkte draagkracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze geldboete vooralsnog niet hoeft te worden voldaan en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit, in het bijzonder het zich opnieuw op dergelijke wijze uitlaten op Facebook dan wel een ander social media platform of openbaar medium.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 23, 24c en 137c van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.5. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
DRIEHONDERD (300) EURO, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
ZES (6) DAGENhechtenis, met bevel dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
TWEE (2) JARENbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 22 juli 2016.
Mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. E.M. van Poecke zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2015.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van vrijdag 8 juli 2016.