ECLI:NL:RBNHO:2016:6308

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 911
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en onroerend goed in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw van Nederlandse en Turkse nationaliteit, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Eiseres ontving sinds 22 mei 2002 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw). De gemeente heeft haar bijstandsuitkering herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 91.891,06 bruto, omdat eiseres onroerend goed in Turkije had verzwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres een appartement in Turkije bezit, dat niet was opgegeven, en dat haar vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens ligt. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente, maar de rechtbank oordeelt dat de gemeente bevoegd was om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de verstrekte gegevens. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van discriminatie en dat de inmenging in het privéleven van eiseres gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/911

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: J. van der Wal en mr. P. Koenhen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) herzien en teruggevorderd tot een bedrag van € 91.891,06 bruto.
Bij besluit van 8 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten als vaststaand aan. Eiseres (van Nederlandse en Turkse nationaliteit) heeft na het overlijden van haar man vanaf 22 mei 2002 een bijstandsuitkering ontvangen.
1.2
Verweerder heeft in maart 2012 in het kader van het zogeheten ‘Project paaseieren’ heronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat eiseres pensioeninkomsten niet had opgegeven, hetgeen heeft geleid tot het opleggen van een maatregel van 10% gedurende een maand. Daarnaast is gebleken dat eiseres niet alleen maximaal gebruik maakt van vakantieperiodes, maar ook dat zij langere periodes dan toegestaan in het buitenland had verbleven. Verweerder heeft hierin aanleiding gevonden bij het Internationaal Bureau Fraudeonderzoek (IBF) een onderzoek aan te vragen.
1.3
In het op 10 december 2012 aan verweerder toegezonden rapport heeft het IBF (dat het onderzoek heeft laten uitvoeren door het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (hierna: het Bureau)) als bevindingen gerapporteerd dat blijkens een belastingaangifte eiseres vanaf 7 september 2007 een appartement bezit in de gemeente [naam gemeente 1] in Turkije, door een lokale taxateur getaxeerd op € 143.753,-. Ook zou eiseres sinds 2008 vier percelen grond en een huis in [naam district] bezitten (deze zijn niet nader getaxeerd). De rapportage vermeldt onder meer de volgende onderzoekswerkzaamheden:
“We hebben op 13.09.2012 allereerst het kadaster van de gemeente [naam gemeente 2] bezocht en vervolgens de afdeling onroerende zaak belasting van dezelfde gemeente. Uit het onderzoek bleek dat er op naam van betrokkene geen onroerende zaak geregistreerd staat in de grenzen van [naam gemeente 2] . De medewerker van het kadaster door wie we te woord gestaan zijn, verklaarde dat er op naam van betrokkene in de gemeente [naam district] en in de gemeente [naam gemeente 1] / [stad] onroerende zaken geregistreerd staan volgens het systeem van het kadaster. We kregen later van het kadaster van [naam district] een lijst van onroerende zaken die op naam van betrokkenen geregistreerd staan in [naam district] . (…)
Op 14.11.2012 heb ik me naar de afdeling onroerend zaak belasting van de gemeente [naam gemeente 1] begeven. Het bleek dat betrokkene een belastingaangifte ingediend heeft voor een appartement dat ze sinds 07.09.2007 bezit. (…)
Het buurtonderzoek in [naam gemeente 1] vond ook op 14.11.2012 plaats. Door adres en kadastrale gegevens te gebruiken vond ik het appartement. Ik belde aan maar niemand deed de deur open. Hierop pra[a]tte ik me de portier “ [naam 1] ” van het appartementencomplex. Hij bevestigde dat het appartement met nummer [nummer] tot [naam 2][eiseres (Rb)]
behoort. Hij voegde toe dat het appartement door betrokkene tijdens de zomer vakantie gebruikt wordt. Ik maakte vervolgens enkele foto’s en reed weg.”
1.4
Deze rapportage is voor verweerder aanleiding geweest het dossier over te dragen aan de sociale recherche voor het instellen van een onderzoek. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 16 oktober 2013. Het onderzoek door de sociaal rechercheur heeft bestaan uit het bestuderen van de rapportage van IBF, het doen van dossieronderzoek, het controleren van bestanden (Suwinet) en het verhoren van eiseres en een getuige (zoon van eiseres). In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van 16 oktober 2013 concludeert de sociaal rechercheur dat eiseres beschikt(e) over een vermogen in de vorm van onroerend goed in Turkije. Het (huidige) vermogen bedraagt ten minste
€ 143.753,- en overstijgt het voor haar geldende vrij te laten vermogen (€ 5.795,-).
De resultaten van dit onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om de uitkering van eiseres te beëindigen vanaf 1 oktober 2013 vanwege vermogensoverschrijding.
Voor deze rechtbank is inzake de beëindiging van het recht op bijstand een beroepsprocedure gevoerd, welk beroep op 4 december 2014 ongegrond is verklaard.
1.5
Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstand van eiseres herzien vanaf 7 september 2007 tot en met 30 september 2013. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder geen concrete aanleiding of aanwijzing had om een nader onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van haar uitkering.
Verweerder heeft met dit onderzoek in strijd gehandeld met artikel 1 van de Grondwet, artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling, protocol 12 bij artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 8 van het EVRM, artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), het gelijkheidsbeginsel, het verbod op willekeur en diverse andere internationale verdragen.
2.2
Eiseres betoogt dat de insteek van het onderzoeksproject was beperkt tot bijstandsgerechtigden met een Turkse nationaliteit, hetgeen discriminatoir is. Volgens eiseres is verweerder er niet in geslaagd om het in het project toegepaste onderscheid tussen de bijstandsgerechtigden objectief te rechtvaardigen door een legitiem doel. Daarbij waren de toegepaste handhavingsmethoden niet passend en noodzakelijk gelet op dat doel.
2.3
Eiseres erkent de onderzoeksbevoegdheid die verweerder heeft op grond van artikel 53a van de Pw. Deze bevoegdheid is evenwel geen vrijbrief om zonder enige terughoudendheid op te treden; het verbod op discriminatie dient gerespecteerd te worden. Verweerder had alleen bij zwaarwegende redenen onderscheid naar nationaliteit mogen maken en die zijn hier niet aangevoerd.
3.1
Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres deel uitmaakte van de controlegroep bij het ‘Project paaseieren’ in maart 2012. In het kader van dat project werd onderzoek naar drie groepen uitkeringsgerechtigden gedaan, te weten:
1) alleenstaande ouders met een kind jonger dan vier jaar;
2) geregistreerd als gehuwd, maar met een alleenstaande(ouder)uitkering;
3) partieel werkenden in risicobanen.
Daarnaast werd een controlegroep samengesteld. De selectiecriteria voor die groep uitkeringsgerechtigden waren:
- geen arbeidsverplichting;
- ouder dan 50 jaar;
- met grote afstand tot de arbeidsmarkt (trede 1 en 2);
- waarbij het tweede getal van het dossiernummer een 5 is. Het getal 5 is met een randomgenerator bepaald.
Nadere criteria voor deze groep waren:
- personen woonachtig in Oostzaan of Zaanstad;
- met een actuele uitkering;
- waarbij die uitkering niet is opgeschort;
- waarbij die uitkering langer dan 3 maanden loopt;
- waarbij het dossier van de uitkering niet voorkomt in de overige 3 selecties.
3.2
Van de dataset die dit heeft opgeleverd zijn de eerste vijftig uitkeringsgerechtigden in onderzoek genomen, waaronder eiseres. Daarbij is niet enkel onderzoek gedaan naar uitkeringsgerechtigden met een Turkse afkomst, maar zijn verschillende nationaliteiten betrokken in het onderzoek, aldus verweerder. Het onderzoek was ook niet enkel gericht op fraude, maar ook bijvoorbeeld op het verloop van het uitkeringstraject.
3.3
Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres niet alleen pensioeninkomsten had verzwegen, maar ook dat zij vaker dan gemeld en langer dan toegestaan in het buitenland had verbleven. Dit was voor verweerder voldoende aanleiding voor verder onderzoek. Omdat uit de gegevens van het IBF naar voren kwam dat eiseres onder meer een woning bezat, is het onderzoek overgedragen aan de sociale recherche.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Tussen partijen is in beroep niet in geschil dat eiseres vanaf 7 september 2007 een appartement in de gemeente [naam gemeente 1] in Turkije bezit, dat de waarde daarvan € 143.753,- ten tijde van het onderzoek bedroeg en dat zij verweerder niet heeft geïnformeerd over het bezit van dit appartement. Bovendien staat vast dat het vermogen van eiseres door het bezit van het appartement boven de voor haar geldende vermogensgrens ligt, zodat zij niet voor het recht op bijstand in aanmerking komt. Dringende redenen op grond waarvan van terugvordering dient te worden afgezien, zijn niet aangevoerd. De beroepsgronden richten zich uitsluitend op het onderzoek van verweerder en de wijze waarop dat is uitgevoerd.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 53a, zesde lid van de Pw bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan deze algemene onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe dus geen daaraan voorafgaand redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist (CRvB 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1910).
4.3
De rechtbank heeft in dit geval geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder bij het toegepaste onderzoek onderscheid heeft gemaakt naar nationaliteit of afkomst. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres is geselecteerd vanwege haar Turkse afkomst. Concrete aanwijzingen daartoe ontbreken. De rechtbank gaat er op basis van de stukken van uit dat eiseres in het kader van het ‘Project paaseieren’ steekproefsgewijs is geselecteerd. De beroepsgrond dat sprake is van schending van het discriminatieverbod neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, artikel 7a van de Algemene wet gelijke behandeling en protocol 12 bij artikel 14 van het EVRM dan wel dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur slaagt dan ook niet.
4.4
Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is geweest van een ongerechtvaardigde inmenging van haar recht op respect van haar privéleven. Er zou strijd zijn met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank volgt dit standpunt niet en verwijst daarvoor naar de eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 17 mei 2016. Door het inschakelen van het IBF heeft verweerder als doel gehad het verrichten van onderzoek als bedoeld in artikel 53a van de Pw. Dit doel kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland als bedoeld in artikel 8, tweede lid van het EVRM, nu daaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit is daarom een gerechtvaardigd doel (vergelijk CRvB 5 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2644). De gehanteerde onderzoeksmiddelen vormden een inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiseres. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307) biedt de in artikel 53a van de Pw vermelde onderzoeksbevoegdheid hiervoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
Naar het oordeel van de rechtbank was de inbreuk die het IBF op het privéleven van eiseres heeft gemaakt niet onevenredig zwaar in verhouding tot het hiervoor beschreven doel. Er is informatie gevraagd en verkregen bij het kadaster en de gemeentelijke afdeling onroerendzaakbelastingen, er is gesproken met de portier van het appartementencomplex en het appartement is getaxeerd. De inbreuk op het privéleven die dit met zich brengt, is beperkt en gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen passend, minder ingrijpend onderzoeksmiddel om de rechtmatigheid van de verleende bijstand te onderzoeken. Eiseres had namelijk het bezit van het appartement niet zelf opgegeven. Verweerder had dan ook een gerechtvaardigd belang om eerst zelf onderzoek te (laten) doen en niet direct aan eiseres vragen te stellen.
Dat medewerkers van het IBF of het bureau door het stellen van vragen en het aanhoren van de antwoorden in strijd met Turks of Nederlands recht of internationale verdragen heeft gehandeld, is niet gebleken.
Gezien het voorgaande is geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM en artikel 17 van het IVBPR.
4.5
Verder heeft eiseres aangevoerd dat de stukken die zijn opgevraagd bij het kadaster in Turkije onrechtmatig zijn verkregen en buiten beschouwing moeten worden gelaten. Zoals echter namens eiseres ter zitting is bevestigd, betreft dit een lijst met betrekking tot de onroerende zaken in [naam district] . Het bezit daarvan ligt niet aan het bestreden besluit ten grondslag – dat heeft immers uitsluitend betrekking op het appartement in [naam gemeente 1] - zodat deze beroepsgrond reeds daarom niet slaagt en verder onbesproken kan blijven.
4.6
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het opvragen of verstrekken van het TC Kimlik nummer onrechtmatig is. Dat verweerder om het TC Kimlik nummer zou hebben gevraagd om een onderzoek naar onroerend goed in Turkije te kunnen starten, zoals eiseres stelt, is echter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat het TC Kimlik nummer is gebruikt voor het onderzoek in Turkije. Het vermoeden van eiseres dat dat gebeurd is, is daarvoor onvoldoende. Aan verdere beoordeling van deze beroepsgrond komt de rechtbank dan ook niet toe.
5. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, voorzitter, en mr. S.M. Auwerda en mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.