ECLI:NL:RBNHO:2016:6301

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Laattijdige aanvraag voor Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. Seriese, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. de Haan. De eiser had op 18 december 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder de ziekmelding van eiser op 12 oktober 2011 en de toekenning van een Ziektewet-uitkering per 3 november 2011. Eiser werd hersteld verklaard op 26 juli 2012, maar zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige beoordeeld en geconcludeerd dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de medische situatie van eiser correct is beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op de gevraagde Wajong-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/5769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M. Seriese),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser laten weten dat hij geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Bij besluit van 23 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016.
Eiser is verschenen, vergezeld van zijn ouders en bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser heeft zich op 12 oktober 2011 ziekgemeld. Hij was op dat moment werkzaam als technisch medewerker in een kringloopwinkel. Naar aanleiding van die ziekmelding is aan eiser per 3 november 2011een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Eiser is per 26 juli 2012 hersteld verklaard voor de maatgevende arbeid.
1.2
Op 18 december 2014 heeft eiser een Wajong-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is eiser op 27 januari 2015 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft eiser in staat geacht tot licht fysiek belastend werk. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Een duurbeperking wordt niet aanwezig geacht. De arbeidsdeskundige heeft na onderzoek vastgesteld dat eiser arbeidsvermogen heeft en daarom niet onder de doelgroep van de Wajong valt. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser laten weten dat hij geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
2.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door eiser ingediende bezwaren ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 november 2015 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2015.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt voorop dat niet in geding is dat de aandoening van eiser al vóór zijn 17e levensjaar bestond. Een M. Kallman is een genetisch defect en daarmee is sprake van een chronische aandoening. Arbeidsbelemmeringen die daarmee in verband kunnen worden gebracht zijn dan ook chronisch. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert vervolgens dat uit de anamnese geen aanwijzingen naar voren komen dat zich daarin veranderingen hebben voorgedaan. Dit betekent dat, zo er belastbaarheid met arbeid is, deze thans bestaat, tijdens de wachttijd bestond en in de tussentijd niet gewijzigd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vast dat eiser niet voldoet (of voldeed) aan de criteria die in de regelgeving zijn gesteld voor geen benutbare mogelijkheden en dat er daarom geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanwijzingen voor beperkingen op mentaal functioneren door ziekte en ook geen duidelijke fysieke afwijkingen, behoudens overgewicht (en de kenmerken voor hypogonadisme). De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er in primo terecht rekening is gehouden met beperkingen op het gebruik van armen en benen (schroefbewegingen, duwen, trekken, dragen, tillen, lopen, staan en zitten). Uit onderzoek is hem niet gebleken dat die beperkingen groter zijn dan aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser in staat tot licht fysiek werk, waarbij wel rekening moet worden gehouden met titaniumallergie. Een urenbeperking acht hij niet aan de orde. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geldt de vastgestelde belastbaarheid ten tijde van de aanvraag, gedurende de wachttijd en de periode daartussen.
2.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep rapporteert dat de aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het overgangsrecht: de beoordeling dient in eerste instantie te worden gedaan volgens de regels van de Wajong 2010, in dit geval de regels die betrekking hebben op een laattijdige aanvraag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt vervolgens (primair) vast dat op basis van de regeling laattijdige aanvraag bij de Wet Wajong 2010 eiser in staat is geweest langdurig in regulier werk meer dan 75% van het maatmanloon te verdienen en (subsidiair) dat eiser in staat is in algemeen geaccepteerde arbeid op de beoordelingsdatum
10 april 2015 meer dan 75% van het minimumloon te kunnen verdienen. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering.
3. Eiser acht zich volledig en blijvend arbeidsongeschikt. Hij acht zich niet in staat noch in staat geweest om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Eiser stelt dat hij weliswaar heeft gewerkt, maar daartoe eigenlijk niet in staat was dan wel niet had moeten zijn. Daar is niet goed op ingezoomd. Hij wordt er nu op afgerekend dat hij zijn best heeft gedaan. Eiser meent dat zijn klachten en beperkingen onvoldoende in kaart zijn gebracht en onterecht is gesteld dat zijn beperkingen niet van duurzame aard zijn. Daarbij wijst eiser erop dat de gevolgen van het Kallmansyndroom tot op heden nog niet voldoende in kaart zijn gebracht om de gevolgen door middel van behandelingen of therapie op te lossen of te verminderen. Hij heeft een medische expertise laten verrichten door het MAG (Medisch Advies Groep) en die ingebracht. De medisch adviseur van het MAG komt tot de conclusie dat er een duurbeperking aan de orde is vanwege de verminderde energetische belastbaarheid door het syndroom van Kallman. Dit syndroom leidt tot een endocrinologisch probleem en een verminderd testosterongehalte, wat gepaard gaat met energieafname, een toename van vetmassa en depressiviteit.
Daarnaast stelt eiser dat hij inmiddels diabetes heeft ontwikkeld en dat niet is meegenomen door verweerder in de beoordeling. Ook het ontbreken van de mogelijkheid om repeterende handelingen met de polsen en onderarmen te maken is ten onrechte niet meegenomen. Voorts stelt eiser dat een zorgvuldige beoordeling vereist dat er voldoende informatie wordt opgevraagd en dat verweerder dat heeft nagelaten. Eiser wijst erop dat hij bij alle instanties tegen muren oploopt. Hij stelt dat hij lijdt aan de zeldzame ziekte en om die reden acht hij de inschakeling van een onafhankelijke deskundige door de rechtbank aangewezen.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 april 2016 gereageerd op de beroepsgronden en het ingebrachte expertiserapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep houdt vast aan het ingenomen standpunt. Hij geeft aan dat hij geen indicatie had tot het inwinnen van meer informatie en meent dat de medisch adviseur haar conclusies niet heeft onderbouwd. Daarbij wijst hij erop dat het expertise-onderzoek enkel heeft bestaan uit een beschouwing van het dossier. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat niet wordt bestreden dat eiser over een beperkte inspanningstolerantie beschikt en dat het tot de onderliggende aandoening in relatie staande overgewicht, waaruit vermoeidheid is te begrijpen, daarbij een rol speelt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarmee echter met de aangenomen beperkingen voldoende rekening gehouden. Voor een duurbeperking ziet hij geen aanleiding. Ook voor andere of meer beperkingen ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen onderbouwing.
5. Ter beantwoording van de vraag of verweerder terecht aan eiser een Wajong-uitkering heeft geweigerd acht de rechtbank het volgende (wettelijke) kader van belang.
5.1.
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet per 1 januari 2015 is de Wajong 2010 gewijzigd in de Wajong 2015. Hierin is een nieuw hoofdstuk 1a opgenomen en er is een groot aantal wijzigingen aangebracht in de reeds bestaande hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong 2010. Het nieuwe hoofdstuk 1a vormt vanaf 1 januari 2015 de enige toegang tot een Wajong-uitkering. Een jonggehandicapte kan slechts in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Daaronder wordt verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
5.2.
Op grond van artikel III, onderdeel F, van de Invoeringswet Participatiewet, zijn aan artikel 2:15 van de Wajong 2015 twee leden toegevoegd, luidende:
“4. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet;
5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.”
5.3.
Artikel 2:15, tweede lid van de Wajong 2010 (en de Wajong 2015) bepaalt dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
5.4.
Als gevolg van de Invoeringswet Participatiewet is de toegang tot de Wajong 2010 uitkeringen op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong 2015 geblokkeerd vanaf 16 weken voorafgaand aan 1 januari 2015. Een uitzondering op deze blokkade vormt de situatie waarin de aanvrager claimt volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn. Wanneer deze claim wordt gevolgd dan ontstaat een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge artikel 2:45, van de Wajong 2010 op grond van artikel 2:15, derde lid, onderdeel a, van de Wajong 2010 op de dag van de aanvraag. Een uitkering ingevolge artikel 2:45 van de Wajong 2010 kon daarom nog ontstaan tot en met 31 december 2014.
5.5.
In artikel 8.10c van de Wajong 2015 is opgenomen dat de jonggehandicapte die op
31 december 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, zoals dat luidde op die dag, wordt geacht op 1 januari 2015 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 2:4, zoals dat is komen te luiden op die dag.
5.6
Eiser heeft zijn aanvraag op 18 december 2014 ingediend. Gelet op het hiervoor aangegeven (wettelijke) kader dient de materiële beoordeling van de aanvraag van eiser plaats te vinden aan de hand van de bepalingen van de Wet Wajong zoals die gold vóór
1 januari 2015. Daarbij draait het om de vraag of eiser volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is.
5.7
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong 2010, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmanloon.
Op grond van artikel 2:5, eerste lid, van de Wet Wajong 2010 wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
5.8
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie opgevraagd bij dr. [naam 1] , de behandelend internist bij het [naam ziekenhuis] , dr. [naam 2] , klinisch geneticus bij [naam ziekenhuis] en dr. [naam 3] , internist bij het [naam ziekenhuis] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de beroepsgronden en de ingebrachte medische expertise, waarbij hij uitgebreid is ingegaan op de conclusies van de medisch adviseur. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te oordelen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet zorgvuldig is verricht. Een verzekeringsarts mag varen op zijn eigen oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Het behoort immers tot de specifieke taak en deskundigheid van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om medische gegevens te wegen en te vertalen in medische beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen indien er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn of de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over de bestaande beperkingen. Daarvan blijkt in dit geval niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zo komt uit de rapportage naar voren, op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medisch situatie van eiser. De rechtbank heeft ook geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft de aandoening waar eiser aan lijdt en de beperkingen die zich bij eiser manifesteren. Op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen en de informatie van de behandelaars concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, er geen beperkingen op mentaal functioneren door ziekte kunnen worden aangenomen en de fysieke beperkingen correct zijn vastgelegd in de opgestelde FML. Daarbij licht hij (nader) toe waarom er geen duurbeperking aan de orde is bij eiser en waarom hij de medisch adviseur (in het bijzonder ook) op dit punt niet kan volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er bij eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid (op medische gronden) en evenmin reden meer beperkingen aan te nemen (ten tijde van de aanvraag, de wachttijd en de periode daartussen). Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze procedure, zoals eiser heeft verzocht, een deskundige in te schakelen.
5.9
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in zijn rapport tot de slotsom dat eiser met de bij hem bestaande beperkingen in staat moet worden geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Gesteld noch gebleken is dat die conclusie niet kan worden gevolgd.
5.1
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid van de Wet Wajong 2010. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong 2010 en daarmee evenmin op grond van de Wajong 2015.
5.11
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.