ECLI:NL:RBNHO:2016:6300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
5126455 AO VERZ 16-190
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.A. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding en achterstallig salaris na onterecht ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tegen [vennootschap 1]. [verzoekster] had op 2 juni 2016 een verzoekschrift ingediend na haar ontslag op staande voet door [vennootschap 1] op 17 april 2016. Tijdens de zitting op 8 juli 2016 was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl [vennootschap 1] niet verschenen was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] ten onrechte op staande voet was ontslagen, omdat er geen dringende reden voor het ontslag aanwezig was en er geen toestemming van het UWV was verkregen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster] recht heeft op een billijke vergoeding van € 40.000,-, een gefixeerde schadevergoeding van € 7.734,38, en achterstallig salaris van € 10.504,02, inclusief wettelijke verhogingen en onkostenvergoeding. De kantonrechter heeft de vorderingen van [verzoekster] toegewezen, met uitzondering van de gevorderde dwangsom, en de proceskosten voor rekening van [vennootschap 1] gesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 5126455 AO VERZ 16-190
Uitspraakdatum: 4 augustus 2016
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. D.M. van Genderen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[vennootschap 1],
gevestigd te Haarlem
verwerende partij
verder te noemen: [vennootschap 1]
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De [verzoekster] heeft op 2 juni 2016 een verzoekschrift ingediend.
1.2.
Op 8 juli 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. Ter zitting is [verzoekster] in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [vennootschap 1] is niet ter zitting verschenen en heeft evenmin een verweerschrift ingediend. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoekster] ter toelichting van haar standpunt naar voren heeft gebracht.

2.(Verkorte weergave van) de feiten

2.1.
[verzoekster] is op 11 februari 2016 bij [vennootschap 1] in dienst getreden als juridisch adviseur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst door partijen tussentijds kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, tenzij de werkgever verplicht is op grond van de daartoe strekkende wettelijke bepalingen een langere opzegtermijn in acht te nemen.
2.2.
Het salaris van [verzoekster] bedraagt € 3.300,- netto per maand. Het daarmee corresponderende bruto loon bedraagt € 5.115,33 per maand.
2.3.
Enig aandeelhouder van [vennootschap 1] is [vennootschap 2] . De [bestuurder] (hierna te noemen: [bestuurder] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [vennootschap 2] .
2.4.
Op donderdag 14 april 2016 heeft [bestuurder] [verzoekster] telefonisch op non-actief gesteld en heeft hij haar opgedragen om op vrijdag 15 april 2016 haar kantoorsleutels in te leveren en haar persoonlijke spullen op te halen.
2.5.
Toen [verzoekster] op 15 april 2016 op het kantoor van [vennootschap 1] verscheen om haar sleutels in te leveren, vond [bestuurder] dat niet nodig en gaf hij aan dat [verzoekster] gewoon kon komen werken. Na een discussie tussen partijen heeft [verzoekster] zich ziek gemeld, welke ziekmelding [verzoekster] bij e-mail van 15 april 2016 heeft bevestigd.
2.6.
Bij e-mail van zondag 17 april 2016 heeft [bestuurder] het volgende aan [verzoekster] medegedeeld:
‘Goedenavond [voornaam verzoekster] ,
In navolging op jouw e-mail van vrijdag jl en ons kortstondige telefoongesprek van zojuist, bericht ik je hierbij dat je vanaf maandag aanstaande niet op het werk hoeft te verschijnen.
Je bent per morgen dan ook op staande voet ontslagen.
Verdere details volgen.’
2.7.
Bij e-mail van 17 april 2016 heeft [verzoekster] aan [bestuurder] (onder meer) medegedeeld dat zij bereid is haar werkzaamheden te verrichten, nadat zij hersteld zal zijn van haar situationele arbeidsongeschiktheid. Ook heeft zij bij dat schrijven (onder meer) geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en gewezen op de verplichting tot doorbetaling van haar loon.
2.8.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft [vennootschap 1] bij brieven van 22 april 2016 en 2 mei 2016 (vergeefs) gesommeerd het ontslag in te trekken en het salaris door te betalen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter:
I. [vennootschap 1] te veroordelen om, binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, aan [verzoekster] te voldoen:
a. een billijke vergoeding (ex artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) ad € 40.000,- bruto;
b. een gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:672 lid 9 BW) ad € 7.734,38 bruto;
c. achterstallig salaris (inclusief vakantiebijslag) ad € 10.504,02 bruto;
de vorderingen sub a-c steeds onder de verplichting daarover de wettelijke inhoudingen te verrichten en daarvan een specificatie over te leggen;
d. de wettelijke verhoging over de vordering sub c ad € 5.252,01 bruto;
e. een onkostenvergoeding ad € 348,35;
f. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.403,-;
g. de wettelijke rente over de vorderingen sub a-f vanaf 22 april 2016.
II. [vennootschap 1] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat zij op enig onderdeel niet tijdig aan de veroordeling voldoet;
III. [vennootschap 1] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Ter zitting van 8 juli 2016 heeft [verzoekster] het verzoek aangevuld in die zin, dat zij verzoekt de gevraagde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
[verzoekster] heeft - samengevat - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
3.4.
[vennootschap 1] heeft [verzoekster] op 17 april 2016 ten onrechte op staande voet ontslagen. Voor dat ontslag was geen enkele, laat staan een dringende reden aanwezig. Een reden voor het ontslag werd zelfs niet gegeven, noch in de e-mail van 17 april 2016, noch in de e-mail van 15 april 2016 of het telefoongesprek van 17 april 2016 waarnaar in de e-mail van
17 april 2016 wordt verwezen.
Voor een opzegging was geen toestemming verleend door het UWV en [verzoekster] heeft ook niet ingestemd met de opzegging. [verzoekster] is dan ook ontslagen in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Bovendien is de opzegging in strijd met het opzegverbod in artikel 7:670 lid 1 BW, omdat [verzoekster] ten tijde van de opzegging arbeidsongeschikt was. [verzoekster] kiest ervoor op grond van artikel 7:681 BW niet om vernietiging van het ontslag te vragen, maar om toekenning van een billijke vergoeding.
3.5.
Vanaf donderdag 14 april 2016 heeft [bestuurder] de arbeidsrelatie tussen partijen namelijk dermate onder spanning gezet, dat een verdere vruchtbare samenwerking niet mogelijk is. Het is [bestuurder] met name te verwijten:
a. dat hij [verzoekster] op non-actief stelde, haar verplichtte haar sleutels in te leveren en haar persoonlijke spullen op te halen vanwege het enkele feit dat [verzoekster] had laten weten die dag om 18.00 uur naar huis te gaan,
b. dat hij haar de volgende ochtend ongevraagd en op bijzonder ongepaste wijze in haar privésfeer heeft geïntimideerd door haar voor te stellen ‘bij hem te komen douchen’,
c. dat hij haar na haar ziekmelding die middag onverwacht thuis heeft opgezocht met rode rozen en cadeaus met een kaartje met de tekst die vanuit het Turks in het Nederlands vertaald luidt: ‘welkom in mijn hart/leven, welkom m’n roosje’,
d. dat hij haar na haar duidelijke afwijzing vervolgens zelfs op staande voet heeft ontslagen, geen loon meer heeft betaald en zelfs niet heeft gereageerd op brieven en sommaties van haar kant.
[bestuurder] heeft zich daarmee niet alleen als werkgever onbetrouwbaar en onvoorspelbaar getoond, maar ook geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van [verzoekster] en zich schuldig gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. Daarmee heeft hij [verzoekster] in meer opzichten beschadigd en haar haar perspectief op een langer dienstverband ontnomen.
3.6.
De hiervoor beschreven omstandigheden rechtvaardigen in dit geval een billijke vergoeding met een sterk punitief karakter. Daarbij wijst [verzoekster] er op dat zij in materieel opzicht is beschadigd door het verlies van haar baan en haar inkomen over een periode van
drie maanden en 21 dagen (€ 18.752,69 bruto), door het verlies van haar perspectief op werk en inkomen na ommekomst van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (€ 5.115,33 bruto voor elke maand dat zij daar langer in dienst had kunnen zijn), door schade aan haar cv waar nu een dienstverband van slechts ruim twee maanden op staat en door de kosten die zij inmiddels heeft moeten maken. In immaterieel opzicht is [verzoekster] beschadigd door de spanningen die zij als gevolg van het onvoorspelbare handelen van [bestuurder] heeft ondervonden, resulterende in arbeidsongeschiktheid en door de aantasting van haar persoonlijke integriteit binnen de werksfeer. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding dient verder te worden meegewogen dat [verzoekster] , wegens de korte duur van haar dienstverband, geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding en op een WW-uitkering. Gelet op dit alles is een vergoeding van € 40.000,- uiterst billijk te achten.
3.7.
Nu [vennootschap 1] bij de opzegging geen opzegtermijn in acht heeft genomen, is zij aan [verzoekster] een gefixeerde vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon en vakantiegeld over de periode van 17 april 2016 tot 1 juni 2016, derhalve € 7.734,38 bruto.
3.8.
Na indiensttreding van [verzoekster] op 11 februari 2016 heeft [vennootschap 1] slechts eenmaal (op 6 april 2016) een deel van het salaris aan [verzoekster] betaald, te weten € 1.650,- netto. Een salarisspecificatie heeft [verzoekster] nooit ontvangen. Onduidelijk is of [vennootschap 1] over dit salaris de wettelijke inhoudingen heeft verricht. Bij navraag bleek de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] noch bij het UWV noch bij de belastingdienst te zijn gemeld. [vennootschap 1] is aan [verzoekster] dan ook verschuldigd het salaris en de vakantiebijslag over de periode van 11 februari 2016 tot 17 april 2016 ad € 12.154,02 bruto, verminderd met het reeds ontvangen bedrag ad € 1.650,- netto, in totaal derhalve € 10.504,02 bruto. De wettelijke verhoging over dit bedrag bedraagt € 5.252,01.
3.9.
Verder heeft [verzoekster] nog een aantal kosten bij [vennootschap 1] te declareren, te weten reiskosten, parkeerkosten en kosten in verband met boodschappen ad in totaal € 348,35.
3.10.
Voorts heeft [verzoekster] recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.403,- en de wettelijke rente.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] het verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2.
De vorderingen en de grondslag daarvan zijn niet weersproken en komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vorderingen zijn dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, nu op grond van het bepaalde in artikel 611a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Ook ten aanzien van de vordering tot het verrichten van de wettelijke inhoudingen en het overleggen van een specificatie acht de kantonrechter geen termen aanwezig voor oplegging van een dwangsom. Het onder I. c gevorderde achterstallige salaris en de wettelijke verhoging daarover zijn slechts toewijsbaar zoals hierna vermeld.
5.3.
Wat betreft de ter zitting verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad overweegt de kantonrechter het volgende. Nu [vennootschap 1] in dit geding niet is verschenen, is verandering of vermeerdering van het verzoek gelet op het bepaalde in artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 130 lid 3 Rv in dit geval niet mogelijk. De kantonrechter acht echter termen aanwezig de beschikking ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ex artikel 288 Rv.
5.4.
De proceskosten komen voor rekening van [vennootschap 1] , omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [vennootschap 1] om, binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking, aan [verzoekster] te betalen:
a. een billijke vergoeding ad € 40.000,- bruto;
b. een gefixeerde vergoeding ad € 7.734,38 bruto;
c. achterstallig salaris (inclusief vakantiebijslag) over de periode van 11 februari 2016 tot 17 april 2016 ad € 12.154,02 bruto, verminderd met het bruto equivalent van het door [vennootschap 1] reeds betaalde bedrag ad € 1.650,- netto;
d. de wettelijke verhoging ad 50% over de toegewezen vordering sub c;
e. een onkostenvergoeding ad € 348,35;
f. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.403,-;
g. de wettelijke rente over de vorderingen sub a tot en met f vanaf 22 april 2016 tot de dag der algehele voldoening.
6.2.
veroordeelt [vennootschap 1] voorts om over de sub a tot en met c toegewezen bedragen de wettelijke inhoudingen te verrichten en daarvan een specificatie over te leggen;
6.3.
veroordeelt [vennootschap 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.071,-, te weten:
griffierecht € 471,-;
salaris gemachtigde € 600,-;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. van Dijk, kantonrechter, en op 4 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter