ECLI:NL:RBNHO:2016:627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
C/15/233390/FA RK 15-6199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Algerijns echtscheidingsvonnis en voogdijkwesties met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak verzoekt de moeder om erkenning van een Algerijns echtscheidingsvonnis, waarbij zij de voogdij over hun minderjarige kind heeft verkregen. De vader heeft echter het kind zonder medeweten van de moeder naar Nederland gebracht. De rechtbank Noord-Holland, zittende in Haarlem, heeft op 28 januari 2016 geoordeeld dat zij onvoldoende informatie heeft om te bepalen of de erkenning van het Algerijnse vonnis niet in strijd is met de openbare orde. De rechtbank twijfelt of het in het belang van het kind is om hem onmiddellijk aan de moeder over te dragen, gezien het feit dat het kind al lange tijd geen contact met haar heeft gehad en zich inmiddels in Nederland heeft gevestigd. De rechtbank heeft daarom besloten om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, om te beoordelen of erkenning en uitvoering van het Algerijnse vonnis in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot het rapport van de Raad, dat uiterlijk op 28 april 2016 moet worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
erkenning buitenlands vonnis
zaak-/rekestnr.: C/15/233390 / FA RK 15-6199
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 28 januari 2016
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te Eindhoven,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.S. Ilahi, kantoorhoudende te Groningen,
--tegen--
[de man]
wonende te Zaandam,
hierna mede te noemen: de manvader
advocaat mr. E.R. Hagenaars, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 12 oktober 2015;
  • het verweerschrift, met bijlage, van de vader, ingekomen op 30 oktober 2015;
  • het F9-formulier,met bijlagen, van de moeder van 16 december 2015.
1.2
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 december 2015 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
1.3
Na de zitting heeft de advocaat van de vader op 12 januari 2016 op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben de Syrische nationaliteit.
2.2
Partijen zijn in Syrië met elkaar gehuwd.
2.3
Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] te Damascus geboren het kind [minderjarige] .
2.4
De man is begin 2012 vanuit Syrië naar Algerije vertrokken; de moeder en voornoemd kind zijn op 10 september 2012 vanuit Syrië eveneens naar Algerije gereisd.
2.5
Op 8 januari 2014 heeft de moeder bij de rechtbank te El Bouira, Algerije, een verzoek ingediend tot ontbinding van het huwelijk tussen partijen middels khoul-verstoting, met nevenvorderingen. In het proces-verbaal van verzoening van de zitting van 26 februari 2014 van de rechtbank te El Bouira staat vermeld dat beide partijen op die zitting aanwezig zijn geweest. Op 9 april 2014 heeft de rechtbank te El Bouira de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De moeder is van deze beslissing in hoger beroep gegaan.
2.6
Bij de stukken bevindt zich een “proces-verbaal van betekening en de overdracht van een oproep tot het verschijnen”. Hierin staat vermeld dat de deurwaarder verbonden aan de rechtbank te El Bouira op 1 juli 2014 op verzoek van [de vrouw] , wonende te El Bouira een afschrift van de oproep tot verschijnen in persoon heeft betekend en overgedragen aan [de man] , wonende te El Kadous, gemeente Ain Taya, die zich daarbij heeft gelegitimeerd met zijn paspoort. Deze oproep betrof de zitting van 7 juli 2014 te El Bouira, familiezaken, in de zaak nummer 1118/2014. Hierbij is de waarschuwing meegegeven dat er in het geval geen gevolg wordt gegeven aan de oproep om te verschijnen, tegen hem een beschikking zal worden gegeven in overeenstemming met de elementen welke door verzoeker zijn aangevoerd. Hierbij is een afschrift van het proces-verbaal, tezamen met het verzoekschrift ter zake van het geding achtergelaten.
2.7
Bij de stukken bevindt zich een hoger-beroepschrift voor de Gerechtelijke Raad te El Bouira van de moeder van 15 juni 2014, waarop het nummer “1118” en “7 juli 2014” en “familiezaken”, waarin zij in beroep gaat tegen de beschikking van de rechtbank van El Bouira van 9 april 2014. Hierin wordt verzocht om - samengevat en voor zover van belang - huwelijksontbinding middels khoul-verstoting en toekenning van het verzorgingsrecht over de zoon [minderjarige] aan de moeder.
2.8
De Gerechtelijke Raad te El Bouira heeft voormelde beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan bij vonnis van 27 oktober 2014, zaaknummer 01118/14. In het vonnis is vermeld dat appellante, [de vrouw] , wonende te El Bouira, is verschenen en dat [de man] , wonende in het kamp voor Syrische vluchtelingen te Chati El Kadous in de gemeente a in Taya, Boumerdes, is verschenen.
Bij het vonnis is vervolgens - samengevat - de huwelijksontbinding tussen partijen middels een khoul-verstoting uitgesproken, één en ander - gelet op het verzoek van de vader - onder waarborging van diens recht tot khoul-compensatie. Voorts is beslist dat aan de moeder het verzorgingsrecht van [minderjarige] toekwam; ook werd aan haar het voogdijrecht over [minderjarige] toegekend. Aan de vader is een omgangsregeling toegekend, inhoudende dat hij gerechtigd is [minderjarige] elke vrijdag en elke religieuze en nationale feestdag mee te nemen en terug te brengen tussen 9.00 uur en 18.00 uur, alsook gedurende de eerste helft van de schoolvakanties, zodra er sprake zal zijn van schoolbezoek.
In de uitspraak van de Gerechtelijke Raad te El Bouira van 27 oktober 2014 staat opgenomen dat de vader werd vertegenwoordig door zijn advocaat mr. Bachour Chania, die namens hem incidenteel beroep heeft ingesteld, primair tot bevestiging van de eerdere beslissing van de rechtbank te El Bouira van 9 april 2014, met als wijziging daarop: afwijzing van het verzoek. Subsidiair is verzocht om het eerdere vonnis van de rechtbank te bevestigen, met waarborging van zijn rechten op om een later tijdstip de consequenties van de khoul-verstoting te vorderen en om het verzorgingsrecht over zijn zoon aan hem toe te kennen.
In het vonnis staat voorts dat de vader zijn vordering heeft aangepast bij een door hem op 15 september 2014 gedeponeerde conclusie, in die zin dat hij heeft toegestemd in de vordering van de moeder strekkende tot een khoul-verstoting en in haar verzoek om het verzorgingsrecht van de zoon aan haar toe te kennen.
Bij de stukken bevindt zich een door het hoofd van de griffie van de Gerechtelijke Raad van El Bouira ondertekende executoriale titel ten behoeve van de beslissing van 27 oktober 2014.
2.9
De vader is samen met [minderjarige] op 18 september 2014 vanuit Algerije in Nederland aangekomen; hij woont inmiddels samen met zijn zoon in een woning is Zaandam.
2.1
De moeder is op 23 augustus 2015, samen met haar huidige echtgenoot [naam] ,, vanuit Algerije in Nederland aangekomen. Zij verblijft in een asielzoekerscentrum in Eindhoven.
2.11
De moeder heeft op 6 september 2015 bij de Nederlandse politie aangifte gedaan tegen de vader betreffende onttrekking van de minderjarige [minderjarige] aan haar ouderlijk gezag.
2.12
De moeder heeft in september 2015 in kort-geding gevorderd de vader te veroordelen om de minderjarige [minderjarige] aan haar over te dragen, zo nodig met behulp van de sterke arm. De voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 21 september 2015 het verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat zonder nader onderzoek niet kan worden overzien of een onmiddellijke overdracht van [minderjarige] aan de moeder in diens belang is, nu het kind al een jaar geen contact met haar heeft gehad, zijn vader hem gedurende die periode heeft verzorgd en opgevoed en het kind inmiddels in Zaandam naar school gaat en daar sport bij een club. De vader heeft – zo blijkt uit het vonnis – geen bezwaar tegen omgang tussen moeder en zoon, waarbij hij heeft aangegeven dat er bij [minderjarige] weerstand bestaat tegen het zien en spreken van zijn moeder.
De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij met beide ouders contact heeft, en dat de contacten met de moeder spoedig maar op zorgvuldige wijze zullen moeten worden opgebouwd. Partijen is hierbij in overweging gegeven zich daarbij te laten begeleiden door professionals en zich daartoe te wenden tot de jeugdhulpverlening.
2.13
Er is nog geen omgangsregeling tot stand gekomen.

3.Verzoek

3.1
De moeder heeft primair verzocht te beslissen dat het vonnis van de Gerechtelijke Raad te El Bouira van 27 oktober 2014 met toepassing van artikel 231 lid 1 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden erkend, en voorts om te bepalen dat de minderjarige [minderjarige] onmiddellijk aan haar dient te worden overgedragen, zo nodig met behulp van de sterke arm.
Subsidiair heeft de moeder verzocht te bepalen dat aan haar het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toekomt en dat zij in het verlengde hiervan zelfstandig kan bepalen waar zij met [minderjarige] zal wonen. Ook heeft de moeder verzocht te bepalen dat de vader [minderjarige] ’s paspoort aan haar dient af te geven.
Meer subsidiair is verzocht te bepalen dat [minderjarige] bij de moeder hoofdverblijf zal hebben en uiterst subsidiair heeft de moeder verzocht te bepalen dat zij recht heeft op een fatsoenlijke zorgregeling met [minderjarige] en dat de vader, voor iedere keer dat hij de zorgregeling niet dan wel niet behoorlijk nakomt een dwangsom zal verbeuren van € 1.000 per keer, met een maximum van € 40.000.
3.2
Volgens de moeder werd zij slecht behandeld door de vader en is het huwelijk daarom gestrand. Zij verbleef al enige tijd met [minderjarige] bij familie. Op 29 augustus 2015 heeft de vader [minderjarige] , nadat hij hem in het kader van een onderling afgesproken omgangsregeling had opgehaald, niet meer teruggebracht. De moeder heeft op een gegeven moment ontdekt dat de vader met [minderjarige] naar Nederland was gereisd. De moeder is toen zij als gevolg van een oproep via internet vernam dat haar zoon in Nederland verbleef ook naar Nederland gekomen.

4.Verweer

4.1
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd, in die zin dat hij stelt dat hij niet op de hoogte is geweest van een zitting van de Gerechtelijke Raad in Algerije, dat hij daar dus niet op een zitting aanwezig is geweest en dat hij nooit heeft kennisgenomen van enige uitspraak van die Raad met betrekking tot het voogdijrecht over de minderjarige. Hij concludeert daarom tot afwijzing van het primaire verzoek van de vrouw tot erkenning van het vonnis van de Gerechtelijke Raad te El Bouira van 27 oktober 2014.
Volgens de vader is er sprake geweest van corruptie bij zowel de Gerechtelijk Raad te Algerije als bij zijn advocaat mr. Bachour Chania, omdat in het vonnis in strijd met de waarheid is vermeld dat hij incidenteel beroep heeft ingesteld en dat hij heeft ingestemd met toekenning van het verzorgingsrecht voor [minderjarige] aan de moeder. Volgens de vader heeft de moeder zowel de rechters als zijn advocaat omgekocht.
4.2
Bij wijze van zelfstandige verzoeken heeft de vader verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem is en partijen op te dragen tot een voor alle partijen bevredigende omgangsregeling met de minderjarige te komen, zulks, gelet op de huidige verstandhouding tussen partijen, onder begeleiding van een Jeugdbeschermingsinstelling.
Tenslotte heeft de vader geconcludeerd tot afwijzing van de overige verzoeken van de vrouw.
4.3
De vader heeft betwist dat hij de minderjarige [minderjarige] op 29 augustus 2014 in het kader van een omgangsregeling heeft opgehaald en niet meer heeft teruggebracht. Volgens de vader was de moeder een half jaar voor het vertrek van de vader en het kind uit Algerije verdwenen, tezamen met haar huidige partner/echtgenoot; de vader wist al die tijd niet waar de moeder was en hij hoorde niets van haar. Vervolgens is de vader in september 2014 met [minderjarige] naar Nederland gereisd met het doel zich hier te vestigen. De vader heeft gesteld dat hij bij zijn aanmelding in Nederland als asielzoeker, wetende dat de moeder met haar partner was weggelopen, heeft aangegeven dat hij met de moeder was gehuwd en heeft hij daarbij het familieboekje ingeleverd. Hij heeft dit onderbouwd met gegevens betreffende het eerste gehoor van de IND van 13 januari 2015. Volgens de vader heeft hij na aankomst in Nederland getracht de moeder in het kader van gezinshereniging naar Nederland te laten komen, hetgeen de moeder heeft geweigerd.
De vader heeft erkend dat hij op de hoogte was van de beslissing van de rechtbank te Algerije, waarbij de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in het verzoek tot ontbinding van het huwelijk met nevenvoorzieningen.
4.4
Volgens de vader heeft hij na voormeld kort-geding vonnis van 21 september 2015 - op advies van zijn advocaat - getracht contact te zoeken met de moeder om afspraken te maken voor een omgangsregeling. Volgens de vader hadden partijen daartoe na de zitting in kort-geding telefoonnummers uitgewisseld. De vader heeft gesteld dat hij op het opgegeven telefoonnummer geen contact heeft gekregen met de moeder, maar dat hij daarna op 30 september 2015 via whatsapp vanaf dat telefoonnummer met de dood is bedreigd door de huidige echtgenoot van de moeder, waarvan de vader op 1 oktober 2015 aangifte heeft gedaan. Volgens de vader heeft de moeder hem na de zitting in de kortgedingprocedure geslagen.

5.Beoordeling

5.1
Vaststaat dat tussen Nederland en Algerije geen bilateraal erkenningsverdrag op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid is gesloten en andere multilaterale verdragen niet van toepassing zijn. Daarom is het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht, zoals geregeld in artikel 431 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing. Op grond van genoemd artikel en het gegeven dat de minderjarige feitelijk is Nederland verblijft, in samenhang met de algemene regel met betrekking tot verzoekschriftprocedures van artikel 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
5.2
Artikel 341 lid 2 Rv bepaalt dat gedingen opnieuw bij de Nederlandse rechter kunnen worden behandeld en afgedaan. Naar de huidige stand van het Nederlands internationaal privaatecht en de gevormde jurisprudentie inzake de erkenning van vreemde vonnissen is erkenning evenwel mogelijk, indien als uitgangspunt wordt gehanteerd dat het vreemde vonnis ongeacht zijn aard en strekking, aan een drietal minimumvereisten voldoet, te weten het vereiste dat de vreemde rechter op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht heeft aangenomen, het vereiste dat het vreemde vonnis tot stand is gekomen na een behoorlijke rechtspleging en het vereiste dat het vreemde vonnis niet in strijd mag zijn met de openbare orde. Indien aan deze drie vereisten is voldaan kan het vreemde vonnis worden erkend in Nederland op grond van artikel 431 lid 2 Rv en kan een behandeling ten gronde van het verzoek achterwege blijven.
De moeder heeft gesteld dat is voldaan aan voormelde vereisten en dat het vonnis van de Gerechtelijke Raad te El Bouira van 27 oktober 2014 daarom zonder nieuwe inhoudelijke behandeling kan worden erkend en tenuitvoergelegd. Op grond van voormeld vonnis dient [minderjarige] daarom onverwijld aan haar te worden afgegeven.
5.3
Niet ter discussie staat dat de Algerijnse rechter op internationaal aanvaarde grond rechtsmacht heeft aangenomen en hiervan is ook niet gebleken nu vaststaat dat partijen en hun zoon ten tijde van de indiening van het verzoek tot huwelijksontbinding met nevenvoorzieningen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep allen in Algerije woonden.
5.4
De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij op de hoogte was van de zitting van de rechtbank naar aanleiding van het door de moeder ingediende verzoek tot huwelijksontbinding middels khoul-verstoting, ingediend op 8 januari 2014 en het vonnis van de rechtbank van El Bouira van 9 april 2014 en ook wist dat de moeder van dat vonnis in hoger beroep is gegaan. Uit de stukken van de deurwaarder van de Gerechtelijke Raad van El Bouira blijkt dat het beroepsschrift van de moeder en de oproep voor de zitting in hoger beroep aan de vader in persoon is uitgereikt. In het appèlvonnis van 27 oktober 2014 is vermeld dat de vader is verschenen, dat de vader, middels mr. Bachour Ghania, gerepliceerd heeft en incidenteel appèl heeft ingesteld en dat tijdens de daarop volgende zittingen, conclusies zijn uitgewisseld, waarna de vader zijn vorderingen heeft aangepast in die zin dat hij heeft ingestemd met toekenning van het verzorgingsrecht van [minderjarige] aan de moeder.
Ter zitting heeft de vader bevestigd dat hij mr. Bachour Chania heeft verzocht voor hem als advocaat in deze zaak op te treden.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband gezien, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat is voldaan aan het vereiste van hoor- en wederhoor, al dan niet bij monde van de advocaat van de vader. De enkele stelling van de vader dat zowel de Gerechtelijke Raad als zijn advocaat corrupt zijn en zijn omgekocht door de moeder, is tegenover de betwisting daarvan door de moeder onvoldoende om zonder nader bewijs, aan te nemen dat het vonnis door corruptie tot stand is gekomen.
5.5
Mr. Hagenaars heeft namens de vader gesteld dat het in strijd met de openbare orde is als het kind thans op grond van voormeld Algerijns vonnis van de ene op de andere dag naar zijn moeder zou worden overgebracht. Dit pleit ervoor het Algerijnse vonnis niet te erkennen, aldus de advocaat van de vader.
Op zichzelf is niet gebleken dat het vonnis van de Algerijnse rechter in strijd is met de openbare orde. Het vonnis is echter inmiddels bijna anderhalf jaar geleden uitgesproken. In de tussenliggende tijd heeft het kind, dat ten tijde van zijn vertrek uit Algerije pas drie jaar oud was, na een abrupte verbreking van het contact, zijn moeder niet meer gezien. Al die tijd is het kind uitsluitend door de vader verzorgd en opgevoed.
De tussenliggende periode is ook verre van rustig geweest voor [minderjarige] . Na een riskante en stressvolle reis naar Nederland hebben vader en zoon geruime tijd in een opvanglocatie voor vluchtelingen gezeten. Pas aan het begin van dit schooljaar is het leven van [minderjarige] in rustiger vaarwater gekomen, nu hij samen met zijn vader in een woning in Zaandam woont en daar naar school gaat.. Desgevraagd heeft de vader aangegeven niet in te zien dat de overstap naar Nederland, zonder zijn moeder, veel van [minderjarige] gevraagd heeft.
Anderzijds heeft de moeder, desgevraagd aangegeven dat, bij een voor haar gunstige beschikking, het voor [minderjarige] geen probleem hoeft op te leveren om bij haar in een asielzoekerscentrum in Eindhoven te gaan wonen, omdat daar ook veel andere kinderen verblijven met wie hij contact kan hebben. Bovendien kan zij beter voor [minderjarige] zorgen dan de vader, die overdag vaak elders verblijft en [minderjarige] aan zijn lot overlaat. De moeder heeft voorts aangegeven dat het onduidelijk is of, en zo ja wanneer zij een verblijfsvergunning zal krijgen. Ook weet zij niet waar zij in de komende periode - al dan niet definitief - in Nederland zal gaan verblijven.
5.6
Uit de bovenstaande verklaringen van partijen concludeert de rechtbank dat partijen ervan blijk geven geen inzicht te hebben in wat alle gebeurtenissen voor [minderjarige] hebben betekend en zullen betekenen. Beide partijen menen, zonder twijfel, dat hun handelen in het belang van [minderjarige] is. Hoewel tijdens de kortgeding procedure uitvoerig is besproken dat het contact tussen moeder en kind (voorzichtig) hersteld moet worden en beide partijen hebben aangegeven dat zij dit inzien, is hiervan tot op heden nog niets gekomen. Integendeel, ter zitting is duidelijk geworden dat er tussen partijen nog steeds sprake is van een ernstig verstoorde verhouding en communicatie, al dan niet mede door toedoen van de huidige echtgenoot van de moeder. De rechtbank heeft daarom twijfels of partijen, gelet op hun onderlinge wantrouwen en strijd, de belangen van [minderjarige] in de huidige problematische situatie wel voldoende mee laten wegen.
5.7
De rechtbank acht zich op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en overigens uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen onvoldoende voorgelicht om op dit moment te kunnen beoordelen of erkenning (en uitvoering) van het Algerijnse vonnis niet in strijd zou kunnen zijn met de openbare orde. Zij acht zich daarom niet in staat om een weloverwogen beslissing te nemen op het primaire verzoek van de moeder. Met name twijfelt zij of het in het belang van [minderjarige] is dat hij onverwijld aan de moeder wordt overgedragen. De rechtbank is van oordeel dat eerst een onderzoek door de Raad van de Kinderbescherming moet worden verricht ter beantwoording van de volgende vragen:
1) Acht de Raad erkenning en/of onmiddellijke tenuitvoerlegging van het Algerijnse vonnis in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] ?
2) Indien besloten zou worden het Algerijnse vonnis te erkennen:
  • Hoe zou het Algerijnse vonnis kunnen worden uitgevoerd, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen van [minderjarige] ? Zou wijziging van het verblijf van het kind van de vader naar de moeder midden in het schooljaar nadelige gevolgen kunnen hebben voor [minderjarige] , gelet op hetgeen zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan in zijn leven?
  • Hoe kunnen, vóór daadwerkelijk tot wijziging van de verblijfplaats van het kind wordt overgegaan, de contacten tussen [minderjarige] en de moeder worden hersteld? Indien door de Raad daarbij begeleiding noodzakelijk wordt geacht, wie zal aan die begeleiding uitvoering kunnen geven, voor welke periode, met welke frequentie en op welke locatie?
  • Dient het gezag over [minderjarige] door partijen gezamenlijk te worden uitgeoefend?
De rechtbank verzoekt de Raad tevens om het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek, indien hij daartoe noodzaak ziet.
In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing op het verzoek aanhouden.

6.Beslissing

6.1
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5.7 vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren, alsmede een beschermingsonderzoek te verrichten.
6. 2 Bepaalt dat het raadsrapport uiterlijk op 28 april 2016 door de rechtbank ontvangen dient te zijn. De zaak wordt daartoe tot voormelde datum pro forma aangehouden.
6.3
De rechtbank zal na ontvangst van het advies van de Raad beslissen over de voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. C.E. Heyning-Huydecoper, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.