ECLI:NL:RBNHO:2016:6066

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
HAA - 16 _ 476
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en verzoek om ambtshalve vermindering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de erven van [X] en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van bezwaren die door de eisers zijn ingediend tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2008 en eerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren te laat zijn ingediend, waardoor deze terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde J.A.C. Buur, hebben verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv over de jaren vanaf de inwerkingtreding van de Wet WOZ tot en met 2008. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet de belastingrechter, maar de burgerlijke rechter bevoegd is om te beslissen op dit verzoek.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het bezwaarschrift van eisers op 4 februari 2015 is ontvangen, wat ruim buiten de bezwaartermijnen valt voor de aanslagen ib/pvv tot en met 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die rechtvaardigen dat zij in verzuim zijn geweest. Daarom is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering, omdat dit verzoek buiten de geldende vijfjaarstermijn is gedaan en niet voor bezwaar vatbaar is.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de bevoegdheid om een beroep te doen op de hardheidsclausule, zoals opgenomen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet aan de rechter toekomt, maar voorbehouden is aan de minister van Financiën. De rechtbank heeft de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 9,88 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 46 aan eisers moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 16/476
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2016 in de zaak tussen

Erven [X] , te [Z] , eisers

(gemachtigde: J.A.C. Buur),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 december 2015 op het bezwaar van eisers tegen de voor het jaar 2008 en eerdere jaren aan [X] opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2016. Namens eisers is verschenen de gemachtigde en [A] . Namens verweerder zijn verschenen G. de Haas en
mr. J.H. van Wier.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ongegrond;
- verklaart zich, voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om ambtshalve vermindering of op toepassing van de hardheidsclausule, onbevoegd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 9,88;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eisers te vergoeden.

Overwegingen

1. [X] (hierna: erflaatster) is overleden op [#] 2015. Erflaatster was eigenaar van een perceel grond met daarop een houten schuur (hierna: het perceel). De WOZ-waarden voor het jaar 2014 en daarvoor van het perceel zijn na het overlijden van erflaatster op verzoek van eisers verlaagd. Verweerder heeft vervolgens de aanslagen ib/pvv 2009 tot en met 2014 ten name van erflaatster conform deze uitspraak van de rechtbank verminderd.
2. Eisers hebben bij brief verweerder verzocht om vermindering van de aanslagen ib/pvv ten name van erflaatster over alle jaren vanaf de inwerkingtreding van de Wet WOZ tot en met het jaar 2008. Aan erflaatster zijn voor al deze jaren onherroepelijk vaststaande aanslagen ib/pvv opgelegd, aldus eisers. Verweerder heeft deze brief enerzijds aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag ib/pvv 2008, en anderzijds als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv over de daaraan voorafgaande jaren. Verweerder heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. In geschil is of dit juist is.
3. Niet in geschil is dat het door verweerder in de uitspraak op bezwaar als bezwaarschrift aangemerkte stuk op 4 februari 2015 is ontvangen en daarmee ruim buiten de bezwaartermijnen ten aanzien van alle aanslagen ib/pvv voor de jaren tot en met 2008. Eisers hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). Het bezwaar is in zoverre dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het beroep daartegen is gericht, is het daarom ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft met inachtneming van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv voor de jaren tot en met 2008 afgewezen omdat het verzoek buiten de daarvoor geldende vijfjaarstermijn is gedaan (zie onderdeel 21, negende lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 7 januari 2015, Stcrt. 2015, nr. 959)). De wetgever heeft een dergelijk besluit echter niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Dit brengt – gelet op het gesloten systeem van rechtsmiddelen – mee dat tegen de beslissing van verweerder op een verzoek om ambtshalve vermindering ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Awr, in samenhang gelezen met artikel 8:1 en artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, geen bezwaar en beroep op de belastingrechter openstaat. De rechtbank heeft zich in zoverre onbevoegd verklaard. Tegen een dergelijke vordering kan uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter worden ingesteld (artikel 8:71 van de Awb).
5. Voor zover eisers met hetgeen zij hierover hebben aangevoerd, een beroep bedoelen te doen op de hardheidsclausule zoals opgenomen in artikel 63 van de Awr, overweegt de rechtbank dat de in die bepaling bedoelde bevoegdheid niet toekomt aan de rechter, maar is voorbehouden aan de minister van Financiën. Ook in zoverre is de rechtbank dan ook onbevoegd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven in het kader van de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule het beroepschrift door te zullen zenden naar het Ministerie van Financiën.
6. Verweerder heeft opgemerkt dat hij het stuk van eisers van 4 februari 2015 ten onrechte (mede) heeft aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag ib /pvv 2008 en daarom ten onrechte uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Gelet hierop heeft verweerder verklaard eisers de gemaakte reiskosten ad € 9,88 en het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft overeenkomstig beslist.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.