ECLI:NL:RBNHO:2016:6063

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4538
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende onderbouwing van toename beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M.T. van Diepen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. R.A.M.E. Zwaan. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, omdat hij meende dat zijn psychische klachten per 1 juli 2014 waren toegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot mei 2009 heeft gewerkt en sindsdien een uitkering heeft ontvangen op basis van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. De WIA-uitkering was per 12 april 2014 beëindigd, omdat eiser toen 19,60% arbeidsongeschikt werd geacht.

Eiser heeft op 12 december 2014 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd, maar de verzekeringsarts concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare verandering of toename van beperkingen was. Het primaire besluit om de uitkering te weigeren werd genomen op 13 april 2015. Eiser heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 24 maart 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat er meer beperkingen waren dan eerder vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat er per 1 juli 2014 sprake was van een toename van beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 26 juli 2016.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M.T. van Diepen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar),verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.M.E. Zwaan).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 1 juli 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 4 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft tot mei 2009 gewerkt, sindsdien heeft eiser een uitkering op grond van afwisselend de Ziektewet (ZW), Werkloosheidswet (WW) en de WIA. Per 12 april 2014 is de WIA-uitkering beëindigd, omdat sprake is van een arbeidsongeschiktheid van 19,60%. Op 12 december 2014 heeft eiser opnieuw, met ingang van 1 juli 2014, een WIA-uitkering aangevraagd, omdat volgens hem sprake is van een toename van zijn psychische klachten per die datum. Op 6 februari 2015 is eiser onderzocht door de verzekeringsarts. Deze heeft vervolgens medische informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. De verzekeringsarts heeft zich in zijn rapport op het standpunt gesteld dat uit de gegevens geen medisch objectiveerbare verandering of toename van beperkingen blijkt. De belastbaarheid is onveranderd gebleven conform de eerder opgestelde functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2014. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.2
In verband met het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de hoorzitting van 16 juli 2015 bijgewoond en eiser aansluitend onderzocht. Volgens hem geven de hoorzitting en het medisch onderzoek, inclusief de nieuwe, recent opgevraagde medische informatie en het eigen medisch onderzoek geen aanleiding tot het aanpassen van de FML. De bezwaarverzekeringsarts raakt door de bevindingen bij het eigen onderzoek en de opgevraagde medische informatie niet overtuigd van het feit dat cliënt op datum einde wachttijd meer beperkingen had dan aanvankelijk werd ingeschat. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat er geen nader arbeidsdeskundig onderzoek nodig is. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er vanwege zijn medische klachten veel meer beperkingen zijn in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, zoals inzicht eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, emoties van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten en vervoer. Hij is voorts van mening dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van 14 maart 2016 van [naam 1] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij ggz ingeest, overgelegd. In deze brief is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Vandaag 10 maart 2016 zijn wij bij cliënt op huisbezoek geweest. Onze indruk was dat er bij cliënt sprake is van een ernstige depressie. In juli 2015 hebben wij cliënt twee maal gesproken. Vergeleken met dat laatste contact zagen wij geen verbetering bij cliënt. Lijdensdruk bij hem en zijn familie is groot. Wij hebben het plan om de medicatie te herzien en te komen tot een behandelplan waarin de behandeling van de depressie centraal staat.”
3. De rechtbank overweegt als volgt. Voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig of onvolledig zou zijn, bestaan geen aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychisch onderzoek verricht, en de ingebrachte medische informatie, te weten de informatie van de psychiater [naam 2] van 26 februari 2015 en van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige [naam 1] van 28 juli 2015, bij zijn beoordeling betrokken. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen sprake was van een toename van de beperkingen. Er bestond voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding een nader medisch onderzoek te (laten) verrichten. Met betrekking tot de al bij de vorige WIA-beoordeling bekende lichamelijke klachten is geen toename vastgesteld.
Evenmin bestaan aanknopingspunten te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De informatie van de behandelend psychiater en sociaalpsychiatrisch verpleegkundige zijn in de beoordeling betrokken. Uit deze informatie blijkt dat er sprake is van depressieve klachten van eiser. Daarmee is al rekening gehouden in de FML die geldig was vanaf 5 december 2013. Van een toename van de klachten rond 1 juli 2014 blijkt uit deze informatie niet. Ook uit de bij het beroepschrift overgelegde brief van 10 maart 2016 blijkt niet van een toename van de klachten of beperkingen per 1 juli 2014. De brief ziet op de situatie van eiser vanaf juli 2015 en geeft aan dat er geen verandering in zijn toestand is, maar dat er een verandering in de behandeling wordt voorgesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft adequaat en inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een toename van de beperkingen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt.
Eiser heeft zijn stelling dat voor hem per 1 juli 2014 meer beperkingen moeten worden aangenomen niet voldoende onderbouwd met nadere medische stukken. Uit de medische stukken die eiser in beroep heeft overgelegd kan de rechtbank – mede op grond van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep – niet afleiden dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen zijn onderschat.
Nu er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid bestond er geen aanleiding voor een nader arbeidskundig onderzoek.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.