ECLI:NL:RBNHO:2016:6001

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
C/15/233256 / FA RK 15-6124
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partnerbijdrage in het kader van een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die samen een vennootschap onder firma (VOF) hebben gedreven. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat door de vrouw niet is betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding toegewezen. Daarnaast heeft de vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 5.000 per maand, omdat zij haar enige bron van inkomsten heeft verloren en momenteel arbeidsongeschikt is. De man betwist de behoeftigheid van de vrouw en stelt dat zij voldoende werkervaring heeft om een inkomen te genereren. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 5.108 bruto per maand, en heeft bepaald dat de man, na de verkoop van de echtelijke woning, een partnerbijdrage van € 3.312 per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen vastgesteld, waarbij de man de onderneming en de woning zal overnemen, en de vrouw recht heeft op een vergoeding van € 87.092 wegens overbedeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/233256 / FA RK 15-6124 en C/15/238783 / FA RK 16-692
Beschikking d.d. 20 juli 2016 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A.B. Sassen, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Krim, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 6 oktober 2015;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, ingekomen op 30 november 2015;
- het verweer op zelfstandig verzoek, tevens wijziging inleidend verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 29 januari 2016;
- het verweer van de vrouw tegen het gewijzigde verzoek van de man, ingekomen op 23 februari 2016;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 2 juni 2016;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 7 juni 2016;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 juni 2016.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van 22 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Scheiding
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Woning
2.3.1.
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.3.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.3.3.
De woning staat te koop. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij meewerkt aan de verkoop aan de woning en dat zij contact met de makelaar zal opnemen in verband met de verlaging van de vraagprijs van de woning. De vrouw heeft toegezegd dat zij, indien de woning wordt verkocht en de koper binnen de termijn van het voortgezet gebruik de woning wil betrekken, de woning zal verlaten.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 5.000 per maand. Zij voert aan dat zij haar (enige) bron van inkomsten is kwijtgeraakt. Haar voorstel om de onderneming van partijen, [VOF] , als eenmanszaak voort te zetten, is door de man van de hand gewezen. Op de arbeidsmarkt heeft zij weinig tot geen kansen. Ze is nu 51 jaar, heeft langdurig voor de twee kinderen van partijen gezorgd en heeft slechts werkervaring in de VOF. Door alle spanningen tussen partijen is zij ziek geworden en heeft nu psychische en depressieve klachten. Hiervoor is zij nu onder behandeling.
2.4.2.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet behoeftig is. Zij heeft diverse opleidingen gevolgd en heeft veel werkervaring. Voorafgaand aan het huwelijk heeft zij als directiesecretaresse en afdelingssecretaresse gewerkt, tijdens het huwelijk heeft zij jarenlang de administratie van de onderneming van partijen gedaan. Geruime tijd heeft zij diverse werkzaamheden in de [VOF] tegelijk gedaan: verkoop, invoeren, bestellen en klanten helpen. Volgens de man heeft de vrouw kansen om op korte termijn een baan te vinden en ligt het op haar weg om aannemelijk te maken dat ze er ondanks haar sollicitaties en andere inspanningen niet in slaagt om een baan te vinden. De man heeft kanttekeningen geplaatst bij de arbeidsongeschiktheid van de vrouw en bij de deskundigheid van de behandelaars die zij heeft ingeschakeld.
2.4.3.
Vooropgesteld wordt dat, indien een echtgenoot (nog) niet beschikt over voldoende inkomsten voor haar/zijn levensonderhoud, de vraag beantwoord moet worden of voldoende inkomsten in redelijkheid kunnen worden verworven. Van behoeftigheid is sprake indien men zelf niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien, dat wil zeggen indien men zelf daartoe de nodige middelen mist en die ook in redelijkheid niet kan verwerven.
2.4.4.
De rechtbank overweegt dat partijen vanaf [datum] in een onderneming, de vennootschap onder firma [VOF] (hierna: de VOF), voor gemeenschappelijke rekening hebben gedreven.
Partijen zijn in het op [datum] gesloten vennootschapscontract overeengekomen dat elke vennoot zich voor rekening van de vennootschap moet verzekeren tegen de geldelijke gevolgen van ziekte die langer dan drie maanden duurt tot ten hoogste voor een tijd van twee jaar. Ter uitvoering van deze afspraak hebben partijen, naar de rechtbank begrijpt uit kostenoverwegingen, alleen voor de man een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. De man is al geruime tijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en krijgt een uitkering op grond van zijn verzekering.
2.4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van de keuze van partijen om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering voor de vrouw af te sluiten niet slechts op de vrouw kunnen worden afgewenteld. Dat de vrouw in geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid geen aanspraak op een uitkering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, komt derhalve voor rekening en risico van beide partijen.
2.4.6.
Uit de gedingstukken en de verklaringen van partijen ter zitting kan worden afgeleid dat partijen in de VOF beiden een actieve rol hebben vervuld. Niet in geschil is dat de vrouw in november 2015 is gestopt met haar werkzaamheden binnen de onderneming en dat dit niet haar eigen keuze is geweest. Evenmin is in geschil dat zij sindsdien geen nieuwe bron van inkomsten heeft gevonden. Tussen partijen wordt voorts als vaststaand aangenomen dat de vrouw net als de man op dit moment arbeidsongeschikt is, nu de man het betoog van de vrouw hieromtrent onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Het enkele feit dat de behandelaar van de vrouw niet in het BIG-register voorkomt, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat zij niet arbeidsongeschikt is.
Zij heeft echter, zoals gezegd, geen arbeidsongeschiktheidsverzekering waarop zij een beroep zou kunnen doen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende komen vast te staan dat de vrouw aan een (aanvullende) partnerbijdrage behoefte heeft.
2.4.7.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van de vrouw. De vrouw heeft als reactie op het betoog van de man dat zij geen overzicht van de door haar gestelde behoefte van € 5.000 heeft overgelegd, een behoeftelijst overgelegd, die de man op zijn beurt onvoldoende gemotiveerd heeft gestreden. Nu op deze lijst een aantal dubbele posten staat, zoals bijvoorbeeld kosten voor de kapper en sportkleding, zal de rechtbank de behoefte op na te melden wijze berekenen.
2.4.8.
Uit vaste rechtspraak volgt dat voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage rekening dient te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De rechtbank overweegt dat het inkomen dat partijen tijdens het huwelijk samen uit de VOF ontvingen, vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de man, bepalend is geweest voor de welstand waarin partijen leefden. Dat partijen, zoals de vrouw heeft aangevoerd, bovendien structureel de beschikking hadden over substantiële bedragen zwart geld, acht de rechtbank niet aangetoond, zodat dit buiten beschouwing wordt gelaten.
2.4.9.
Partijen zijn in mei 2015 gescheiden gaan wonen. Voor de berekening van de behoefte van de vrouw zal de rechtbank uitgaan van het gemiddelde van de winsten van de VOF in de jaren 2012, 2013 en 2014. In 2012 was de winst uit de VOF € 65.857, in 2013
€ 71.818 en in 2014 € 73.702. Gemiddeld was de winst over genoemde jaren € 70.459.
De man heeft in 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van € 20.878, in 2013 een bedrag van € 16.584 en in 2014 een bedrag van € 19.966.
Gemiddeld op jaarbasis derhalve een bedrag van € 19.143. De rechtbank berekent het netto gezinsinkomen van partijen dan ook op € 4.871 per maand.
2.4.10.
Door de gerechtshoven is voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte de zogenaamde hofnorm ontwikkeld. Deze norm houdt in dat van het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning de kosten van de kinderen worden afgetrokken, waarna 60% van het overblijvende bedrag als netto behoefte van de alimentatiegerechtigde echtgenoot wordt beschouwd. De hofnorm heeft als voordeel dat de behoefte van de ex-echtgenoten eenvoudig kan worden bepaald, zonder discussie over allerlei uitgaven. De werkgroep alimentatienormen heeft de hofnorm overgenomen (paragraaf 3.2 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2016).
Uitgaand van voornoemd netto gezinsinkomen van partijen van € 4.871 kan de behoefte van de vrouw worden begroot op € 2.812 netto per maand, derhalve € 5.108 bruto per maand. De door de vrouw verzochte bijdrage overstijgt haar behoefte niet.
2.4.11.
De rechtbank overweegt dat partijen op 16 december 2015, in het kader van een kort geding, hebben afgesproken dat de man de kosten van de gezamenlijke woning zal voldoen. In het proces verbaal van de mondelinge behandeling staan voorbeelden van lasten die de man in ieder geval zal betalen - gas / water / licht, telefoon, zorgverzekering, wegenbelasting en ANWB Wegenwacht - maar worden geen concrete bedragen genoemd. De man zal de vrouw bovendien iedere week een bedrag een leefgeld van € 200 betalen.
2.4.12.
De rechtbank gaat ervan uit dat de man, zolang de vrouw in de echtelijke woning woont, voornoemde afspraken zal nakomen, nu de vrouw geen inkomen / arbeidsongeschiktheidsuitkering geniet dan wel niet in staat is thans een inkomen te genereren. De vrouw heeft onvoldoende gemotiveerd aangetoond dat zij, indien de man de betreffende lasten en het leefgeld betaalt, nog behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage.
2.4.13.
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man ná de verkoop en levering van de echtelijke woning gaat de rechtbank uit van de hierboven berekende (gemiddelde) winst uit onderneming van € 70.459. Voorts wordt voorts op jaarbasis rekening gehouden met:
- zelfstandigenaftrek van € 7.280;
- MKB winstvrijstelling van € 8.845.
2.4.14.
De rechtbank gaat voorts ervan uit dat de man een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft van € 2.635,68 bruto per maand, en rekent met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting.
2.4.15.
Bovendien worden de volgende niet, of niet langer bestreden maandelijkse lasten van de man in aanmerking genomen:
- de premie Zorgverzekeringswet, inclusief premie aanvullende verzekering, van
€ 145, waarvan een bedrag van € 39 geacht wordt te zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm, en een verplicht eigen risico van € 32 per maand.
2.4.16.
Partijen verschillen van mening over de in aanmerking te nemen woonlasten van de man. De man heeft een huur van € 825 per maand. De vrouw heeft aangevoerd dat slechts de helft hiervan moet worden meegenomen, omdat de man samenwoont met zijn nieuwe partner en zijn woonlasten kan delen. De man heeft dit betwist en aangevoerd dat zijn partner elders, in [plaats] , woont, hetgeen door de vrouw onvoldoende gemotiveerd is bestreden. De rechtbank acht derhalve niet aangetoond dat de man zijn woonlasten kan delen en zal uitgaan van het volledige huurbedrag.
2.4.17.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op € 4.884 per maand, zijn draagkrachtloos inkomen op € 1.707 en zijn draagkracht op € 1.906 per maand. Na brutering resteert een voor partnerbijdrage beschikbaar bedrag van € 3.312. De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag aan partnerbijdrage moet betalen, zodra de echtelijke woning verkocht en geleverd is, ervan uitgaande dat de man de in het proces-verbaal van kort geding van 16 december 2016 genoemde lasten van de vrouw en het genoemde leefgeld van € 200 per week vanaf die datum niet meer zal dragen.
2.5.
Verdeling
Bestanddelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen op de peildatum 6 oktober 2015 zijn:
Activa
1. VOF [VOF] ;
2. De echtelijke woning aan de [adres] ;
3. Twee uitvaartverzekeringen, [nummer] en [nummer] ;
4. Nationale Nederlanden Lief en Leedverzekering, polisnr. [nummer] ;
5. Reaal levensverzekering, polisnr. [nummer] ;
6. Diverse bankrekeningen:
- ING Bank .... [nummer] op naam van de vrouw;
- ING Bank .... [nummer] op naam van de man;
- ABN / Amro ... [nummer] op beider naam;
- ABN / Amro ... [nummer] op naam van de vrouw;
7. Twee auto’s, Renault Megane en een Alfa Romeo;
8. Vordering van € 8.000 op [naam] ;
9. Stacaravan en waterscooter;
10. Speedboot;
11. Diverse dieren;
12. Inboedel;
13. Teruggave IB / ZVW.
Passiva
a. Hypotheek op de echtelijke woning bij de Rabobank nrs. [nummer] en [nummer] , saldo € 277.714;
b. Aanslagen IB 2014 / 2015 en aanslagen premie ZVW.
2.5.1.
Ad 1. VOF [VOF] : de man opteert voor toedeling van de onderneming aan hem en zal deze als eenmanszaak voortzetten. Partijen zijn het eens dat de waarde van de onderneming per peildatum € 174.184 bedraagt. Het aandeel van de vrouw in de onderneming zal worden toegedeeld aan de man en de man dient de vrouw een vergoeding te betalen van € 87.092 wegens overbedeling.
De man heeft nog aangevoerd dat de winstverdeling binnen de VOF in het verleden onjuist is geweest. Hij heeft het bedrag berekend dat volgens hem, in afwijking van het vennootschapscontract, ten onrechte aan de vrouw is uitgekeerd en wenst hiervan een vergoeding. Voor zover de man heeft bedoeld te verzoeken dat de rechtbank de vrouw veroordeelt dit bedrag aan hem te betalen, overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft niet betwist dat sprake is geweest van een fiscaal zo gunstig mogelijke verdeling van de winst tussen partijen. Bovendien zijn partijen getrouwd in een algehele gemeenschap van goederen. Voor zover de vrouw in het verleden meer heeft ontvangen dan waarop zij op grond van het vennootschapscontract recht had, is dat bedrag in de gemeenschap gevloeid en ontvangt de man zijn deel bij de verdeling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de vrouw te veroordelen tot betaling van enig bedrag aan de man uit hoofde van de winstverdeling in het verleden.
2.5.2.
Ad 2. en a. De echtelijke woning aan de [adres] en de eraan verbonden hypotheek: De woning staat te koop. Partijen zullen hun medewerking verlenen aan de makelaar tot verkoop van de woning. Na de verkoop van de woning wordt, na aflossing van de hypothecaire geldlening, de overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld.
2.5.3.
Ad 3. Twee uitvaartverzekeringen, [nummer] en [nummer] . De uitvaartverzekeringen zijn bestemd voor de zoons van partijen en zullen door hen worden overgenomen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hiervoor de nodige stappen zullen ondernemen.
2.5.4.
Ad 4. Nationale Nederlanden Lief en Leedverzekering, polisnr. [nummer] . De polis zal worden gesplitst, de man zal de splitsing regelen.
2.5.5.
Ad 5. Reaal levensverzekering, polisnr. [nummer] . Deze verzekering zal worden afgekocht, de afkoopwaarde zal bij helfte worden gedeeld.
2.5.6.
Ad 6. Diverse bankrekeningen:
- ING Bank .... [nummer] op naam van de vrouw: deze rekening is opgeheven, het saldo was
€ 0,18. De vrouw dient de helft van dit bedrag aan de man te betalen.
- ING Bank .... [nummer] op naam van de man: de rekening wordt toegedeeld aan de man. De man zal een rekeningafschrift met het saldo op de peildatum aan de vrouw sturen, het saldo zal bij helfte worden gedeeld.
- ABN / Amro ... [nummer] op beider naam: deze rekening zal worden voortgezet tot de echtelijke woning verkocht en geleverd is. De rekening zal dan worden opgeheven en het saldo bij helfte worden gedeeld.
- ABN / Amro ... [nummer] op naam van de vrouw: deze rekening is opgeheven, het saldo van
€ 110 wordt bij helfte gedeeld.
2.5.7.
Ad 7. Twee auto’s, Renault Megane en een Alfa Romeo: de betreffende auto wordt zonder verrekening van waarde toegedeeld aan degene op wiens / wier naam deze is gesteld;
2.5.8.
Ad 8. Vordering van € 8.000 op [naam] : afgesproken is dat de vordering wordt verdeeld, waarna ieder van partijen zelf bij [naam] een bedrag van maximaal € 4.000 kan opeisen.
2.5.9.
Ad 9. Stacaravan en waterscooter: de caravan moet worden verwijderd. Partijen zijn hier beiden verantwoordelijk voor en zullen ervoor zorgen. Voor eventueel (achterstallig) stageld zijn partijen beiden aansprakelijk en voor de helft draagplichtig.
De waterscooter is door de man weggegeven. De rechtbank kan deze dan ook niet meer verdelen. Voor zover uit de stellingen van de vrouw moet worden opgemaakt dat de vrouw een schadevergoeding wenst, gaat de rechtbank hieraan voorbij, nu gesteld noch gebleken is dat deze scooter een substantiële waarde heeft.
2.5.10.
Ad 10. Speedboot. De vrouw zal de verkoop van de boot regelen en de helft van de opbrengst aan de man uitkeren.
2.5.11.
Ad 11. De dieren zijn in onderling overleg verdeeld zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
2.5.12.
Ad 12. De inboedel is tussen partijen grotendeels verdeeld. Ter zitting is afgesproken dat de man van de inboedel van de echtelijke woning de volgende zaken nog zal ontvangen: de zonnebank, keyboard, schemerlampen en de (dure) witte vitrinekast. De vrouw zal de foto’s uitzoeken en foto’s van de familie waarop de man voorkomt, aan hem geven. De kosten voor het nabestellen komen voor rekening van beide partijen.
2.5.13.
Ad 13. en b. Een eventuele teruggave cq aanslag IB 2014 / 2015 zal bij helfte tussen partijen worden verdeeld.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.3.
bepaalt dat de man, met ingang van de dag volgend op die waarop de echtelijke woning verkocht en geleverd is, doch niet eerder dan met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 3.312 per maand als uitkering tot levensonderhoud;
3.4.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als is neergelegd in rechtsoverweging 2.5.1 tot en met 2.5.13.
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning, de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, voorzitter, mr. A. Stefels en
mr. C. Goedèl, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. Kroon op 20 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..