ECLI:NL:RBNHO:2016:5945

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
18 juli 2016
Zaaknummer
15/059799-15 en 99-000828-31 (VI)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling na onttrekking aan detentie

Op 13 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/059799-15 en V.I. zaaknummer 99-000828-31. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde toegewezen. De veroordeelde, die per 10 november 2015 was gestart met een penitentiair programma met elektronisch toezicht, heeft zich op 9 maart 2016 aan dit toezicht onttrokken. Dit gebeurde door het verwijderen van het elektronisch toezicht, het niet verschijnen op een correctiegesprek bij de PIA in Zwaag, en het onbereikbaar zijn voor de reclassering en het PTC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf aan die tenuitvoerlegging heeft onttrokken, wat aanleiding gaf voor de vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De officier heeft op 10 maart 2016 de vordering ingediend, waarin werd verzocht om uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op 5 juni 2016 zou kunnen plaatsvinden, maar dat de vordering tot uitstel gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en bepaald dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld nadat van de 517 dagen 365 dagen zijn tenuitvoergelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer : 15/059799-15
V.I. zaaknummer : 99-000828-31
Uitspraakdatum : : 13 juni 2016
Niet verschenen
Beslissing toewijzing uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 15d Sr)
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2016 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
onttrokken aan detentie, voorheen gedetineerd in de PI Midden Holland – Haarlem PIA,
hierna te noemen veroordeelde.
Aanwezig was de officier van justitie mr. D. Sarian.
Veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij gewezen en in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing van het Landgericht te Braunschweig (Duitsland) d.d. 3 februari 2014 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 3 maanden wegens – kort gezegd – het vervoeren van drugs, te weten 1.149,76 gram XTC, 849,9 gram amfetamine en 1.072,48 gram cannabis alsmede poging tot zware mishandeling. De begindatum van de detentie van veroordeelde is 7 augustus 2013. De officier van justitie heeft op 4 maart 2015 besloten tot overname van de straf en heeft de verdere tenuitvoerlegging daarvan gelast. Op 1 april 2015 is veroordeelde daadwerkelijk overgedragen.
Op 10 maart 2016 is ter griffie van voormelde rechtbank ontvangen de vordering van de officier van justitie van dezelfde datum, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde, nu deze zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf aan die tenuitvoerlegging heeft onttrokken. Veroordeelde was opgeroepen voor een correctiegesprek op 9 maart 2016, maar heeft aangegeven niet te komen. Op diezelfde dag heeft veroordeelde om 08:20 uur het elektronisch toezicht verwijderd en is niet meer bereikbaar voor de reclassering en het PTC. Om die reden vordert de officier van justitie dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling zal uitstellen voor de duur van 365 dagen.
De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht de voorwaardelijke invrijheidstelling op 5 juni 2016 kan plaatsvinden. De v.i.-periode bedraagt 517 dagen.

2.Beoordeling

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd in de vordering.
De rechtbank overweegt dat – op grond van het Afloopbericht toezicht van Reclassering Nederland d.d. 15 maart 2015, het v.i.-advies d.d. 14 maart 2016 en het Formulier melding ongeoorloofde afwezigheid d.d. 9 maart 2016 – vast is komen te staan dat veroordeelde, die per 10 november 2015 was gestart met een penitentiair programma met elektronisch toezicht, zich op 9 maart 2016 aan het toezicht heeft onttrokken door het verwijderen van het elektronisch toezicht, het niet verschijnen op een correctiegesprek bij de PIA in Zwaag alsmede onbereikbaar is voor de reclassering en het PTC.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit het onderhavige dossier blijkt dat veroordeelde zich na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf aan die tenuitvoerlegging heeft onttrokken. Om die reden zal de rechtbank uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gelasten.
Gelet op het bovenstaande zal – met inachtneming van de artikelen 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht – als volgt worden beslist.

3.Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen toe;
bepaalt dat veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld nadat van de voormelde 517 dagen 365 dagen alsnog zijn tenuitvoergelegd.

4.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is gegeven door:
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. R. Kuiper, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Kaandorp,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2016.