ECLI:NL:RBNHO:2016:5848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4683
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering met weigering van uitbetaling wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A.T.W. Schilder. Eiseres had een WW-uitkering aangevraagd na haar ontslag op staande voet per 1 juli 2015, waarbij zij had erkend geld uit de kassa van haar werkgever te hebben verduisterd. Het primaire besluit van 22 juli 2015 om nog geen beslissing te nemen op de aanvraag werd gevolgd door een bestreden besluit op 15 oktober 2015, waarin het bezwaar van eiseres gegrond werd verklaard, maar de uitkering niet werd uitbetaald vanwege verwijtbare werkloosheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, omdat haar ontslag op staande voet gerechtvaardigd was door de verduistering van geld. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Werkloosheidswet en het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen, en geconcludeerd dat de gedragingen van eiseres een dringende reden voor ontslag vormden. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die het ontslag disproportioneel maakten en dat eiseres geen voldoende onderbouwing had voor haar stelling dat zij psychische klachten had tijdens de periode van verduistering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de weigering van de WW-uitkering bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4683

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A.T.W. Schilder).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres medegedeeld nog geen beslissing op de aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) te nemen.
Bij besluit van 15 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen, eiseres een WW-uitkering toegekend en besloten dat deze niet wordt uitbetaald.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was werkzaam als kassière bij een supermarkt. Met ingang van 1 juli 2015 is zij op staande voet ontslagen, waarmee haar 8-jarig dienstverband beëindigd is. Eiseres heeft daarbij een verklaring ondertekend waarin staat dat zij tussen augustus 2014 en juli 2015 geregeld geld uit de kassa heeft genomen, in totaal een bedrag van ongeveer € 600,-. Zij heeft het ontslag niet bij de kantonrechter aangevochten. Op 10 juli 2015 heeft eiseres een WW-uitkering en een voorschot aangevraagd bij verweerder. Bij besluit van 22 juli 2015 (het primaire besluit) stelt verweerder nog geen besluit op de aanvraag te kunnen doen, in afwachting van een procedure bij de kantonrechter in verband met het ontslag. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar aangetekend. Bij het bestreden besluit van 15 oktober 2015 heeft t verweerder het bezwaar gegrond verklaard, omdat gebleken is dat er geen procedure bij de kantonrechter loopt. Ook heeft verweerder bij het bestreden besluit een WW-uitkering toegekend, maar deze wordt niet uitbetaald, vanwege verwijtbare werkloosheid.
2. Op grond van artikel 24, tweede lid, onder a van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
2.1
Op grond van artikel 7:678, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.2
Op grond van artikel 7:678, tweede lid, onder d van het BW wordt een dringende reden aanwezig geacht wanneer de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt.
3 De rechtbank staat voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden ten grondslag ligt als hiervoor omschreven.
3.1
Gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW dient een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij geldt het bepaalde in artikel 7:678 van het BW als maatstaf. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd zal voorts in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
3.2
Uit de stukken blijkt dat eiseres is ontslagen omdat zij als kassière geld uit de kassa van haar werkgever heeft gestolen/verduisterd.
Zij heeft op 1 juli 2015 een verklaring op schrift gesteld en ondertekend, waarin zij erkent dat zij gedurende enige tijd in totaal ongeveer € 600,-- uit de kassa heeft gepakt.
3.3
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eisers geld heeft verduisterd.
3.4
Verduistering in dienstbetrekking is zonder meer een dringende reden voor ontslag. Er zijn ook geen omstandigheden bekend op grond waarvan in dit geval ontslag op staande voet disproportioneel zou zijn. Dat eiseres geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van de gedraging is niet gebleken. Haar enkele, niet onderbouwde stelling dat zij in de in geding zijnde periode psychische klachten had is daartoe onvoldoende.
3.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden ten grondslag ligt en dat eiseres derhalve verwijtbaar werkloos is geworden.
3.6
Uit het voorgaande vloeit voort dat ingevolge artikel 27 WW de uitkering blijvend geheel geweigerd wordt, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. Gesteld noch gebleken is dat eisers de gedraging niet kan worden verweten.
3.7
Verweerder heeft dan ook op de juiste gronden de uitkering blijvend geheel geweigerd.
3.8
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.