ECLI:NL:RBNHO:2016:5846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4638
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. de Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget wegens detentie van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. over de intrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser ontving een pgb voor begeleiding individueel, maar dit werd per 19 juni 2014 ingetrokken vanwege zijn detentie die op 20 juni 2014 begon. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de begeleiding ook tijdens zijn detentie doorging, en dat er geen reden was om het pgb stop te zetten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, als meerderjarige, zelf verantwoordelijk was voor het beheer van het pgb. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het pgb terecht was, omdat eiser tijdens zijn detentie onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie viel, en de zorg die hij nodig had, onder deze verantwoordelijkheid viel. De rechtbank verwees naar de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ 2014, waarin staat dat er geen recht is op een pgb wanneer de budgethouder in detentie is.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen recht had op AWBZ-zorg tijdens zijn detentie, omdat hij recht had op sociale verzorging en hulpverlening op grond van de Penitentiaire beginselenwet (PBW). De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de intrekking van het pgb op goede gronden was gebeurd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4638

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.J.M.M. van Dam),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.D. Saro).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) dat eiser op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ontving, per 19 juni 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 14 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van het volgende.
Bij besluit van 23 december 2013 heeft verweerder aan eiser een pgb op grond van de AWBZ toegekend voor de functie “Begeleiding individueel” over de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Eiser heeft een zorgovereenkomst met zijn moeder gesloten, op basis waarvan hij deze functie geleverd kreeg.
Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft verweerder het pgb ingetrokken met ingang van 19 juni 2014, naar aanleiding van eisers detentie per 20 juni 2014. Het bezwaar hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert aan dat de begeleiding van eiser ook gedurende de detentie voortduurde en dat er geen reden was om het pgb stop te zetten. Zo kreeg eiser tijdens telefoongesprekken en het wekelijkse bezoekuur uitleg bij zaken die voor hem moeilijk te begrijpen waren en werd hij aangespoord tot persoonlijke verzorging.
Daarnaast stelt eiser dat indien het pgb eerder was stopgezet, zoals zijn gemachtigde vanaf mei 2013 meermaals heeft verzocht, de besteding ervan door eiser aan andere zaken dan zorg minder lang geduurd zou hebben.
3. Verweerder stelt daar tegenover dat eiser gedurende de detentie onder de verantwoordelijkheid valt van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna het Ministerie van V&J). Ook de zorg die eiser nodig heeft valt dan onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van V&J, zoals geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (PBW). Het pgb is om die reden ingetrokken. De begeleiding die eiser in detentie van zijn moeder ontving, komt niet in aanmerking voor vergoeding uit het pgb. Verweerder wijst in dit verband op de Vergoedingenlijst Persoonsgebonden budget AWBZ 2014 (Vergoedingenlijst), waarin onder nummer 37 vermeld staat dat als een budgethouder in detentie is, er geen recht is op een pgb. De Vergoedingenlijst is, aldus verweerder, een vaste gedragslijn, waar verweerder in beginsel van uit kan gaan. Indien eiser van mening is dat van de Vergoedingenlijst had moeten worden afgeweken, had het op zijn weggelegen om daarover, voorafgaand aan de detentie, contact op te nemen met verweerder. Niet gebleken is dat eiser dat heeft gedaan. Verweerder ziet overigens geen gronden om van de Vergoedingenlijst af te wijken.
Met betrekking tot de verzoeken van zijn gemachtigde tot beëindiging van het pgb stelt verweerder dat eiser de budgethouder is en hij als meerderjarige zelf verantwoordelijk is voor de administratie van het pgb, inclusief het beëindigen daarvan. Verweerder stelt dit zo met de gemachtigde besproken te hebben tijdens contact hierover.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van de indicatie voor ‘Begeleiding individueel’ had eiser recht op AWBZ-zorg. Eiser ontving deze zorg in de vorm van een pgb. Het recht op AWBZ-zorg vervalt wanneer een andere wettelijke regeling voorziet in deze zorg. Dat volgt uit artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waarin staat dat een verzekerde aanspraak heeft op AWBZ-zorg, tenzij het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling. Dat houdt in dat bekostiging van de zorg op grond van een andere wettelijke regeling voorliggend is op de AWBZ.
Op grond van artikel 43, eerste lid, van de PBW heeft een gedetineerde recht heeft op sociale verzorging en hulpverlening. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit kan worden aangemerkt als een wettelijke regeling die voorliggend is op bekostiging van zorg op grond van de AWBZ. Dat houdt in dat eiser vanaf het moment dat hij in detentie ging, de benodigde zorg via de gevangenis ontving, en hij geen begeleiding op grond van de AWBZ hoefde te ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat eiser aanspraak maakte op zorg die niet onder de zorgplicht van artikel 43, eerste lid, van de PBW verleend kon worden. Verweerder heeft dan ook terecht de AWBZ-zorg ingetrokken. Voor afwijking van hetgeen in de Vergoedingenlijst is opgenomen bestond, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, dan ook geen grond.
Aangezien eiser de AWBZ-zorg in de vorm van een pgb ontving, heeft verweerder de uitbetaling van het pgb beëindigd toen eiser in detentie ging. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op artikel 2.6.12, eerste lid en onder d, van de Regeling subsidies AWBZ. Op grond van dit artikel trekt het zorgkantoor de verleningsbeschikking in met ingang van de dag waarop de verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift anders dan de AWBZ, recht heeft op geïndiceerde zorg, of op een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan. Zoals hierboven is vastgesteld, had eiser vanaf het moment van detentie recht op sociale verzorging en hulpverlening op grond van de PBW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het pgb ingetrokken. Dat volgens eiser de begeleiding ook gedurende de detentie voortduurde, doet daar niet aan af. Eiser kwam gedurende de detentie immers niet in aanmerking voor AWBZ-zorg.
Gelet op het bovenstaande slaagt de beroepsgrond dat verweerder met ingang van de detentie
ten onrechte het pgb van eiser heeft ingetrokken, niet.
5. Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder het pgb van eiser reeds eerder had moeten stopzetten, namelijk op verzoek van gemachtigde, oordeelt de rechtbank als volgt. Vanaf het moment dat een budgethouder 18 jaar is, is hij als meerderjarige zelfstandig verantwoordelijk voor het beheer van het pgb. Eiser werd op 22 juli 2011 meerderjarig en vanaf dat moment kon alleen op zijn verzoek het pgb worden beëindigd. Dat zou anders zijn wanneer eiser bijvoorbeeld een bewindvoerder zou hebben. Daarvan was geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen gehoor gegeven aan het verzoek van de gemachtigde van eiser om het pgb te beëindigen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.