Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het op 21 april 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift van [werkgever] met producties;
- de brieven van mr. Duk van 28 en 29 april 2016 met producties;
- het verweerschrift met tegenverzoek van [werknemer] ;
- de brief van mr. Duk van 25 mei 2016 met producties;
- het op 2 juni 2016 ter griffie ontvangen verweerschrift van [werkgever] , in reactie op het
- de brieven van mr. Duk van 2 en 3 juni 2016;
- de brief van mrs. Van Broeckhuijsen en Vestering van 3 juni 2016 met één productie;
- het e-mailbericht van mr. Broeckhuijsen van 5 juni 2016 met als bijlagen een overzicht van de namens [werkgever] ingediende producties en een overzicht van de namens [werknemer] ingediende producties;
- het e-mailbericht van mr. Duk van 5 juni 2016.
2.De feiten
delisting) en met ingang van 24 april 2015 is [werkgever] een 100% deelneming van [A] .
delistingals manager finance & control werkzaam was.
- Enkele maanden na de delisting heb ik in mijn hoedanigheid van voorzitter van de RvC een evaluatiegesprek gevoerd met de CEO van [werkgever] ;
- Dat gesprek ging opnieuw over de manier van werken binnen het MT van [werkgever] tot dat moment en de verwachtingen van [A] als nieuwe aandeelhouder van [werkgever] ; ik constateerde toen al dat [werknemer] zich sinds de delisting als een tweede CEO gedroeg, terwijl hij in mijn optiek een financieel directeur was met een formeel mandaat (als statutair directeur);
- In mijn visie maakt de financieel directeur deel uit van het MT van een onderneming;
- Het werd sinds de delisting steeds duidelijker dat [werknemer] daar heel anders over dacht; hij had zichtbaar moeite met de nieuwe situatie waarin hij onderdeel uitmaakte van het MT van 6 personen […];
- Ik heb de CEO opdracht gegeven mijn observaties en verwachtingen neer te leggen bij [werknemer] ;
- Dat heeft de CEO ook gedaan, blijkens onder meer het feit dat [werknemer] mij eind september 2015 belde en mij liet weten rechtstreeks met mij te willen praten over zijn toekomst;
- Dat gesprek heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 21 januari 2016 en ging over een eventueel gracieus vertrek van [werknemer] (waarin ik hem bijvoorbeeld heb voorgesteld zijn mandaat als bestuurder nog enige tijd te behouden in het kader van zijn zoektocht naar een baan buiten [werkgever] );
- uit het verzoekschrift blijkt in ieder geval dat van de zijde van [werkgever] geleidelijk aan het vertrouwen in [werknemer] volledig verloren is gegaan en wat mij betreft door toedoen van [werknemer] “om zeep is geholpen”;
- dat heeft geleid tot zijn ontslag als statutair directeur bij de relevante vennootschappen, op 20 april jl, nadat alle betrokkenen (inclusief [werknemer] en zijn advocaat) hun visie op de zaak hebben kunnen geven;[…]”
- Voor het MT is er met de overname door [A] en de daarop volgende delisting van [werkgever] veel veranderd. Er is een grotere mate van ondernemerschap, openheid en snelle besluitvorming aan het ontstaan.
- Anders van voorheen, had (en heeft) de nieuwe eigenaar [A] maandelijks direct contact met het gehele MT.
- [A] beschouwt het MT als één team dat de kar trekt. Tot de delisting was er sprake van een tweedeling binnen het MT (de twee-koppige directie (CEO en CFO) enerzijds en de overige MT-leden anderzijds). Na de delisting is die tweedeling er richting de raad van commissarissen formeel nog steeds maar feitelijk niet meer omdat [A] bij de bedrijven waarin zij deelneemt uitsluitend werkt met rechtstreekse lijnen naar een CEO en daaronder een MT, waarvan ook de financieel verantwoordelijke deel uitmaakt.
- Alle MT-leden (behalve de heer [werknemer] ) rapporteren voor en na de delisting aan de CEO (de heer [algemeen directeur] ).
- Na de delisting kwam er frequent één op één contact tussen de CEO en de heer [voorzitter RvC 1] (de voorzitter van de RvC, tevens Senior Partner bij [A] ), ter afstemming én om de polsslag van het bedrijf te voelen. […]
- In de periode sinds de delisting zagen alle leden van het MT dat ook de rol van de heer [werknemer] veranderde. De heer [werknemer] ontkende dit, was afhoudend ten aanzien van het gesprek hierover, en had geen reëel beeld van de situatie, c.q. acteerde ook niet richting de nieuwe situatie. Hij wou hierover niet met mij en het MT praten. “Als we het daarover hebben, dan kom ik niet” (naar de teamdag), zei hij mij letterlijk.
- De heer [werknemer] zocht de andere MT-leden bovendien maar weinig op. Ik vernam in een van de gesprekken met een team-lid de overtuiging dat de heer [werknemer] een spelletje speelde en de ontstane openheid in het team nu blokkeerde.
- [A] stuurde aan op verbeterprojecten om de financiële resultaten van [werkgever] te verbeteren. Er was genoeg om aan te pakken, ook voor [werknemer] , maar hij pakte bij mijn weten geen projecten beet. Ik vernam in een gesprek dat hij als het ware alles liet vallen.
- De heer [werknemer] hield vast aan de ‘oude’ tweedeling binnen het MT, van tweekoppige directie versus de andere MT-leden. Hij begaf zich ook niet zichtbaar en actief tussen de mensen in de organisatie-in-transitie. De heer [werknemer] vond tegelijkertijd dat de CEO (de heer [algemeen directeur] ) ‘voor hem moest gaan staan’ richting [A] .
3.Het verzoek
delistingaanzienlijk is verminderd en dat de managementstructuur van [werkgever] is gewijzigd, in die zin dat de aandeelhouder prijs stelt op samenwerking met één directeur die aan het hoofd staat van een managementteam, waardoor aan een CFO minder behoefte bestaat. Volgens [werkgever] heeft [werknemer] echter geweigerd om deze situatie onder ogen te zien en bleef hij vasthouden aan zijn rol en takenpakket als CFO van vóór de
delisting. Dit heeft geleid tot een toenemende wrijving tussen de RvC en de andere bestuurder enerzijds en [werknemer] anderzijds. De weigering van [werknemer] om mee te gaan met de veranderingen binnen de onderneming heeft er volgens [werkgever] toe geleid dat de algemeen directeur en de RvC unaniem het vertrouwen in een verdere samenwerking met [werknemer] hebben opgezegd. Gegeven het ontslag van [werknemer] als statutair bestuurder en de uitholling van zijn functie als CFO is het ook onmogelijk voor [werknemer] om arbeid te verrichten die gericht is op realisatie van het ondernemersdoel van [werkgever] , en zou terugkeer leiden tot onwerkbare situatie op managementniveau, aldus [werkgever] .
4.Het verweer
5.Het tegenverzoek en het verweer daartegen
6.De beoordeling
in de zaak van het verzoek
delistingaan zijn functie als CFO inhoud dient te geven. [werkgever] staat een nieuwe managementstructuur voor met één directeur en een managementteam waarvan de CFO deel uit maakt, waarbij het takenpakket en de verantwoordelijkheden van de CFO beperkter zijn dan voorheen. Gelet op de stukken, waaronder de hiervoor genoemde verklaringen van [voorzitter RvC 1] en [coach] , is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat [werknemer] na de
delistingniettemin is blijven vasthouden aan zijn ‘oude’ rol als CFO en niet, althans onvoldoende is meegegaan in de wens van [werkgever] om haar ondernemingsstructuur te wijzigen en te komen tot een eenhoofdige directie, met bijbehorende wijzigingen ten aanzien van de functie van [werknemer] als CFO. Ook op de zitting heeft [werknemer] gesteld dat hij graag zag en ziet dat zijn positie als CFO gehandhaafd blijft en dat hij die functie blijft bekleden. Dit verschil van inzicht over de managementstructuur en de invulling van de functie van [werknemer] als CFO, en de vruchteloze gesprekken en pogingen van partijen om daarin een oplossing te bereiken, hebben ertoe geleid dat de aandeelhouder, de voltallige RvC en de CEO het vertrouwen in verdere samenwerking met [werknemer] hebben verloren. Dat heeft ook geleid tot het ontslag van [werknemer] als statutair bestuurder. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de arbeidsovereenkomst van [werknemer] nog zinvol kan worden voorgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is het op het niveau van de directie en het bestuur van een onderneming als [werkgever] voor de vervulling van de functie van [werknemer] als CFO noodzakelijk dat er geen onoverbrugbaar verschil van inzicht over de ondernemings- en managementstructuur bestaat en blijft bestaan, en dat [werknemer] het vertrouwen heeft en houdt van de aandeelhouder, de RvC en medebestuurder. Een dergelijk verschil van inzicht doet zich echter wel voor en ook staat vast dat het vertrouwen van de aandeelhouder, de RvC en medebestuurder in [werknemer] ontbreekt. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat dit vertrouwen nog hersteld kan worden. Gelet op deze vertrouwensbreuk is sprake is van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel h, BW, die zodanig zijn dat van [werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Anders dan [werknemer] betoogt, betreft dit een zelfstandige en voldragen grond voor ontbinding. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat blijkens de wetsgeschiedenis ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel h, BW onder meer gerechtvaardigd kan zijn in geval van een manager met wie verschillen van inzicht bestaan over het te voeren beleid (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 130). Herplaatsing ligt gelet op het voorgaande niet in de rede.
delisting, en dat er al in september 2015 en vóór de eerste ziektedag van [werknemer] op 9 oktober 2015 gesprekken zijn geweest tussen [werknemer] en leden van de RvC, te weten [lid RvC 1] en [voorzitter RvC 1] , waarin aan de orde is gekomen dat [werkgever] de managementstructuur wilde veranderen en dat ook de functie van [werknemer] gewijzigd zou worden. Na de
delistingen vóór de uitval wegens ziekte van [werknemer] was er overigens ook al sprake van een situatie waarin veel van de taken van [werknemer] waren weggevallen, zoals door hem ook is erkend, en lag het in het licht daarvan in de lijn van de verwachting dat [werkgever] de rol en functie van [werknemer] anders zou willen gaan invullen.
€ 232.000,- bruto. Nu [werkgever] heeft gevraagd om toekenning daarvan aan [werknemer] , zal dit onder de beslissing op het verzoek worden opgenomen. Overeenkomstig het verzoek van [werkgever] zal daarbij worden bepaald dat in deze vergoeding de wettelijke transitievergoeding alsmede iedere andere vergoeding is inbegrepen.
delistingeen tweehoofdige directie zou behouden, zoals op de zitting door [werknemer] is gesteld en overigens door [werkgever] is betwist, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen aannemen dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, temeer nu hiervoor al is geoordeeld dat sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel h, BW die zodanig zijn dat van [werkgever] in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.