Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.de vennootschap onder firma [de vof] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
3.[gedaagde sub 3] ,
1.Het procesverloop
2.De feiten
“
a. Praktijkovereenkomst leerling verplicht: De werkgever sluit een praktijkovereenkomst leerling met al zijn werknemers die kapperswerkzaamheden verrichten en een leer-werktraject in het kader van Crebo erkende opleidingen in het kappersvak volgen.b. Arbeidsovereenkomst: De werkgever sluit een arbeidsovereenkomst met de leerling met wie hij een praktijkovereenkomst leerling aangaat. Deze arbeidsovereenkomst bepaalt dat:- alle uren die de werknemer in de salon doorbrengt, gelden als werktijd;- de werknemer drie dagen en in totaal circa 23 uur per week werkt. […]Alle bepalingen in individuele arbeidsovereenkomsten die van deze twee punten afwijken, zijn nietig.”
(€ 3.607,98 brutoloon, vermeerderd met € 288,64 bruto vakantiegeld).
Bij haar salonbezoeken heeft [praktijkconsulent] gewezen op de betalingsverplichting door het leerbedrijf en de mogelijke consequenties.”
3.De vordering
- tot betaling van € 4.870,77 bruto, zijnde het achterstallig loon ad € 3.896,62 en de wettelijke verhoging ad 25% daarover, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
De kantonrechter acht het in de gegeven omstandigheden niet billijk om naast de ontvangen fooienpot ook nog een bedrag wegens de wettelijke verhoging toe te kennen, reden waarom deze verhoging op nihil wordt gesteld.