ECLI:NL:RBNHO:2016:5563

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
C/15/241793 / KG ZA 16-268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en bevoegdheid voorzieningenrechter

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de besloten vennootschap Verbo Transport B.V. de opheffing van een door de kantonrechter opgelegde dwangsom. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft op 15 april 2016 uitspraak gedaan. De vordering van Verbo is primair gebaseerd op artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), terwijl de subsidiaire grondslag artikel 438 Rv betreft. De voorzieningenrechter oordeelt dat hij niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen voor zover deze is gebaseerd op artikel 611d Rv, omdat deze bevoegdheid exclusief is voorbehouden aan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. De voorzieningenrechter heeft echter wel de bevoegdheid om de vordering op basis van artikel 438 Rv te beoordelen, aangezien deze vordering verband houdt met de executie van de dwangsom.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Verbo in een situatie verkeert waarin de dwangsom als prikkel tot nakoming zijn effect verliest. Dit is het geval wanneer het onredelijk zou zijn om van Verbo meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan zij heeft betracht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de dwangsomrechter waarschijnlijk zal oordelen dat Verbo zich in een onmogelijke situatie bevindt om aan de veroordeling te voldoen, gezien de omstandigheden van het geval en de communicatie met de pensioenuitvoerder.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van Verbo toegewezen, de executie van de dwangsom verboden tot 5 mei 2016, en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.500,- voor iedere dag dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,-. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van Verbo begroot op € 1.512,75. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/241793 / KG ZA 16-268
Vonnis in kort geding van 15 april 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERBO TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Nieuw-Vennep,
eiseres,
advocaat mr. D.W. Giltay Veth te Nieuw-Vennep,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. J.P. Dikker te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna Verbo en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1 tot en met 7
  • de faxbrief d.d. 14 april 206 van de zijde van [gedaagde], houdende 1 productie
  • de mondelinge behandeling d.d. 14 april 2016
  • de pleitnota van Verbo
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ter terechtzitting van 14 april 2016 zijn verschenen:
-namens Verbo, [A.] (bestuurder), bijgestaan door mr. Giltay Veth voornoemd;
-[gedaagde], bijgestaan door mr. Dikker voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de kantonrechter in kort geding van 21 maart 2016 onder zaak- en rolnummer 4806858 VV EXPL 16-22 is Verbo (onder meer) veroordeeld om:
“(…)binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke verklaring af te geven aan [gedaagde], waaruit blijkt welke bedragen Verbo ter zake van pensioenpremie (zowel het werkgevers- als het werknemersgedeelte) voor [gedaagde] verschuldigd is aan het Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg, over de periode van 1 februari 2015 tot 1 december 2015, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat Verbo hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;”
2.2.
Bij e-mail van 22 maart 2016 is de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg om toezending van de genoemde gegevens gevraagd. Bij e-mail van 23 maart 2016 heeft een medewerker van deze Stichting het volgende aan Verbo meegedeeld:
“Graag reageren wij op uw e-mail van 22 maart 2016, waarin u ons verzoekt de uitdienstdatum van werknemer [gedaagde] (bsn [nummer]) te wijzigen naar 30 november 2015. U vraagt dit naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak. Tenslotte vraagt u ons om de correctie zo spoedig mogelijk op de nota te verwerken.
Verwerkt
Wij hebben de uitdienstdatum gewijzigd, Op de nota van 28 april 2016 corrigeren wij de pensioenpremie. Het is niet mogelijk u eerder een nota te sturen.(…)”

3.Het geschil

3.1.
Verbo vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad om:
primair:
De in het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (onder zaaknummer 4806858 VV EXPL 16-22) van 21 maart 2016 opgelegde dwangsom op te heffen;
subsidiair:
gedaagde te verbieden tot executie van voormeld vonnis, dan wel tot invordering van daaruit voortvloeiende dwangsommen over te gaan, zulks op straffe van een dwangsom;
meer subsidiair:
de looptijd van de dwangsom op te schorten, dan wel de dwangsom te verminderen tot nihil.
uiterst subsidair:
een door UEA in goede justitie te bepalen maatregel te treffen op grond waarvan de
executie door middel van dwangsommen wordt opgeheven, beperkt, dan wel geschorst.
3.2.
De vordering is primair gebaseerd op art. 611d, subsidiair op art. 438 Rv.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
[gedaagde] voert in de eerste plaats het verweer dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is van onderhavige vordering kennis te nemen, voor zover die op art. 611d Rv is gebaseerd, nu de dwangsom door de kantonrechter (als voorzieningenrechter) is opgelegd. .
4.2.
Dit verweer slaagt. Ingevolge het bepaalde in artikel 611d Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Deze bevoegdheid is exclusief. De bepaling staat er aan in de weg dat in een executiegeschil betreffende de vraag of de dwangsom is verbeurd een andere rechter zou beslissen dat dit wegens overmacht niet het geval is.
Schorsing executie - toetsingskader
4.3.
Verbo baseert de bevoegdheid van de voorzieningenrechter voorts op het bepaalde in artikel 438 Rv. Aangezien de door Verbo ingestelde vordering onder meer strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis opgelegde dwangsom, is het onderhavige geschil aan te merken als een geschil dat in verband met de executie is gerezen.
4.4.
[gedaagde] heeft betoogd dat de voorzieningenrechter zich daarom heeft te beperken tot een beoordeling van de zaak aan de hand van de maatstaf die door de Hoge Raad is gegeven in het arrest Ritzen/Hoekstra (22 april 1983, NJ 1984, 145). Die houdt in dat de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan worden geschorst, indien de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. De Hoge Raad voegde daaraan toe dat dit het geval zal kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5.
Het arrest betrof de executie van een ontruimingsvonnis. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit arrest niet kan worden gelezen dat de twee situaties die aan het slot van de aangehaalde passage worden genoemd (in alle executiegeschillen) de enige omstandigheden zijn waarin schorsing van de executie mogelijk is. Er is immers een breed scala van omstandigheden denkbaar waarin gebruik van een executoriale titel misbruik van bevoegdheid kan opleveren. (Het meest simpele voorbeeld is wel: executie van een geldvordering terwijl er niets meer schuldig is.)
Een andere opvatting zou het open karakter van art 3:13 BW miskennen.
4.6.
In het onderhavige geval betreft het geschil ten gronde een beroep op onmogelijkheid, waarvan de beoordeling door art. 611d Rv. is voorbehouden aan de dwangsomrechter. Verbro heeft gepoogd om die dwangsomrechter te adiëren, maar die heeft (hoewel voorzieningenrechter) laten weten dat er voor het einde van april geen ruimte is. Vebro is daarmee voor aanvullende rechtsbescherming aangewezen op het (onderhavige) kort geding. In een dergelijke constellatie is de voorzieningenrechter bevoegd (en verplicht) om bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van misbruik van bevoegdheid mede een inschatting te maken van de kans dat de dwangsomrechter het onmogelijkheidsverweer gegrond zal achten. Het resultaat van die inschatting is één van de omstandigheden die moet worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om op dit moment tot invordering van dwangsommen te komen.
Een andere opvatting zou leiden tot een onaanvaardbare leemte in de rechtsbescherming.
Schorsing executie - afweging
4.7.
De dwangsomrechter zal zich, indien geadiëerd, moeten uitlaten over de vraag of Verbo op dit moment in de onmogelijkheid verkeert om aan de veroordeling te voldoen.
De voorzieningenrechter oordeelt te dien aanzien als volgt.
4.8.
Van onmogelijkheid is sprake in een situatie waarin de dwangsom als prikkel tot nakoming zijn zin verliest. Dit moet in een geval als het onderhavige, waarin niet tijdig aan de hoofdveroordeling wordt voldaan, worden aangenomen indien het onredelijk zou zijn om van Vebro méér inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan zij heeft betracht (BGH 25 september 1986, NJ 1987, 909).
4.9.
De voorzieningenrechter acht waarschijnlijk dat de dwangsomrechter zal oordelen dat dit geval zich hier voordoet. De voorzieningenrechter kent betekenis toe aan de hiervoor onder r.o 2.2 (deels) weergegeven e-mail van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de Weg d.d. 23 maart 2016 en acht aannemelijk dat die e-mail refereert aan standaard routines van de betrokken pensioenuitvoerder, waar niet of slechts met grote inspanningen door heen te breken valt. Gelet op het achterliggende belang en de korte duur van de vertraging is het onredelijk om meer inspanning te verlangen.
4.10.
De omstandigheid dat Verbo al bij een eerder vonnis tot het verschaffen van de gegevens is veroordeeld zal voor de dwangsomrechter geen reden zijn om anders te oordelen, nu op die eerdere veroordeling geen dwangsom is gesteld en gesteld noch gebleken is dat Verbo had kunnen beseffen dat het meer dan een maand moet duren voordat dergelijke gegevens ter beschikking worden gesteld.
Ook moet worden aangenomen dat de rechter die de dwangsom heeft opgelegd dat niet heeft beseft.
4.11.
Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om op dit moment tot invordering van dwangsommen te komen, zijn voormelde vaststellingen, hoewel niet doorslaggevend, van veel gewicht. Van nog meer gewicht is dat uit de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door [gedaagde] gedane uitlatingen moet worden afgeleid dat de drijfveer achter haar opstelling in deze niet is gelegen in het grote belang is om op zeer korte termijn de gegevens ter beschikking te krijgen, maar in de wens om haar gram te halen voor de wijze waarop zij zich, meer in het algemeen, door Verbo behandeld voelt. Beide omstandigheden samen zijn voldoende om te oordelen dat [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om nu tot invordering van dwangsommen over te gaan.
4.12.
Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen van Verbo zullen worden toegewezen, in die zin dat de executie van de onder r.o 2.1 bedoelde dwangsom zal worden verboden tot 5 mei 2016. Voor die datum is gekozen om Verbo nog enige ruimte te geven voor acties die nodig mochten zijn indien de pensioenuitvoerder niet conform de in 2.2. weergegeven voorstelling van zaken zou handelen.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal als volgt toegewezen.
4.14.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Verbo worden begroot op:
- dagvaarding € 77,75
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.512,75

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de executie van de hierboven onder r.o 2.1. bedoelde dwangsom tot 5 mei 2016,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Verbo een dwangsom te betalen van € 1.500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in r.o 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Verbo tot op heden begroot op € 1.512,75,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 15 april 2016. [1]
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.

Voetnoten

1.type: 299