ECLI:NL:RBNHO:2016:5532

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
C/15/233301 / FA RK 15-6150
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot partnerbijdrage en erfenis onder uitsluitingsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die met elkaar gehuwd waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank de partnerbijdrage van de man aan de vrouw vastgesteld op € 294 per maand, met de bepaling dat deze verplichting eindigt op de datum waarop de vrouw de AOW-leeftijd bereikt. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen bepaald, waarbij de peildatum voor de verdeling is vastgesteld op de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek. De rechtbank heeft overwogen dat de vrouw recht heeft op een vergoedingsrecht op de gemeenschap met betrekking tot een erfenis die zij heeft ontvangen onder een uitsluitingsclausule, maar dat het onaanvaardbaar zou zijn om haar vergoedingsrecht volledig te effectueren. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deel van de erfenis door de vrouw is besteed aan de gewone kosten van de huishouding, waardoor zij slechts aanspraak kan maken op de huidige waarde van de auto of de auto zelf. De rechtbank heeft ook de investeringen van de vrouw in effecten beoordeeld en vastgesteld dat deze leiden tot een vordering op de gemeenschap. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
echtscheiding / verdeling
zaaknummer / rekestnummer: C/15/233301 / FA RK 15-6150 en C/15/239467 / FA RK 16-1027
Beschikking van 6 juli 2016 van de meervoudige kamer voor familiezaken
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. K. Walburg, gevestigd te Purmerend,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.T.A. Visser, gevestigd te Purmerend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, ingekomen op 6 oktober 2015;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 18 december 2015;
- het verweer op zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op
11 februari 2016;
- het formulier verdelen en verrekenen van de advocaat van de vrouw, afgedrukt op
11 maart 2016
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 mei 2016;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 11 mei 2016.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van
24 mei 2016.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
Scheiding
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
partnerbijdrage
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 474 per maand, het bedrag dat de man volgens de door de vrouw gemaakte draagkrachtberekening (maximaal) kan betalen.
2.3.2.
De man heeft de door de vrouw berekende behoefte aan een partnerbijdrage betwist. Hij heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te betalen. Hij verzoekt subsidiair om de bijdrage te bepalen op € 203 per maand en de partnerbijdrage te beperken tot een periode van vijf jaar.
2.3.3.
De rechtbank overweegt dat niet is betwist dat de door de vrouw verzochte partnerbijdrage haar (aanvullende) behoefte aan een partnerbijdrage niet overstijgt.
2.3.4.
Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank uitgaan van de volgende vaststaande dan wel onvoldoende betwiste (financiële) gegevens van de man:
- een bruto pensioenuitkering (na verevening) van € 1.330 per maand, inclusief vakantiegeld;
- AOW-uitkering van € 1.217 bruto per maand, inclusief vakantiegeld;
- aanspraak op de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de alleenstaande-ouderenkorting;
- eigen risico van € 31 per maand;
- het normbedrag voor een alleenstaande AOW’er en een beschikbaar percentage van 60%.
2.3.5.
De vrouw heeft betwist dat rekening moet worden gehouden met de door man te betalen premie ZVW van € 120 per maand. Omdat de man de verschuldigde termijnen vooruit heeft betaald, heeft hij deze last niet meer, aldus de vrouw. De rechtbank verwerpt dit betoog. De wijze waarop de man de premie betaalt is niet van invloed op de vraag of het op maandbasis verschuldigde bedrag als last bij een draagkrachtberekening in aanmerking kan worden genomen.
2.3.6.
Partijen verschillen van mening over de in aanmerking te nemen woonlasten van de man. De vrouw bepleit uit te gaan van een huur van 30% van het inkomen van de man, € 591 per maand. De man heeft een fictieve kale huur van € 800 per maand opgenomen. De rechtbank acht het redelijk om, wat de woonlasten van de man betreft, aan te sluiten bij de uitgangspunten die partijen hadden bij hun onderhandelingen medio 2015. Uit de door de vrouw overgelegde productie 23, “overeenkomst woning” , blijkt dat partijen de werkelijk te betalen woonlast van de man in aanmerking wilden nemen. Deze was nog niet bekend, maar een bedrag van € 750 per maand zou niet ver afliggen van de werkelijkheid. De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van een huwelijk van 25 jaar. De vrouw zal, dankzij haar vermogen, in staat zijn de (echtelijke) koopwoning over te nemen en zal lage woonlasten hebben. In deze omstandigheden acht de rechtbank het niet redelijk om voor de man slechts van een forfaitaire woonlast uit te gaan. Als woonlast van de man zal worden aangehouden een bedrag van € 750 per maand.
2.3.7.
Met de bovenstaande uitgangspunten berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.107 per maand en zijn draagkrachtloos inkomen op € 1.727 per maand. Daarmee heeft de man een draagkrachtruimte van € 380 per maand, waarvan 60%,
€ 228 per maand, beschikbaar is voor betaling van een partnerbijdrage. Gebruteerd is dit
€ 294 per maand. De rechtbank is van oordeel dat een partnerbijdrage van € 294 per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven en zal aldus beslissen.
2.3.8.
De rechtbank wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
2.3.9.
De man heeft verzocht de periode voor het voldoen van een onderhoudsbijdrage te limiteren. Limitering tot 5 jaar zal de vrouw in staat stellen haar verdiencapaciteit te vergroten. Over 9 jaar zal zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
2.3.10.
De vrouw heeft een beroep gedaan op het rollenpatroon van partijen tijdens het huwelijk. Zij heeft aangevoerd dat van haar, gezien haar leeftijd en medische beperkingen, niet verwacht kan worden volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
2.3.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is het uitgangspunt dat de onderhavige onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren.
2.3.12.
Ter beoordeling ligt voor of de door de man gestelde omstandigheden nopen tot de door hem verzochte limitering van de alimentatieverplichting. De rechtbank overweegt dat de vrouw na afronding van de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap zal beschikken over vermogen. De vrouw, geboren op [geboortedatum] , is 59 jaar en zal op termijn aanspraak kunnen maken op een AOW uitkering en een pensioenuitkering in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Haar exacte AOW-leeftijd is nog niet bekend, maar zal minimaal 67 jaar zijn. Vanaf 2017 stelt de overheid elk jaar vast wat over 5 jaar de AOW-leeftijd is.
2.3.13.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om thans reeds tot limitering van de partnerbijdrage over te gaan. Wat er ook zij van de mogelijkheden van de vrouw om in de toekomst (volledig) in haar onderhoud te voorzien, als zij de AOW-leeftijd bereikt, zal de vrouw over inkomsten kunnen beschikken die de partnerbijdrage die de man op grond van deze beschikking verschuldigd is, overstijgen. Dit toekomstige inkomen van de vrouw zal van invloed zijn op de onderhoudsverplichting van de man. Op grond van het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de lotsverbondenheid van partijen te relateren aan de periode tot de datum waarop de vrouw de AOW-leeftijd bereikt. Dit brengt met zich dat de alimentatieverplichting van de man na ommekomst van die termijn, die – anders dan de vrouw heeft gesteld – gelet op het bepaalde in artikel 1:157 lid 3 BW aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal eindigen op de datum waarop de vrouw de AOW-leeftijd bereikt.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
Partijen hebben beiden verzocht de wijze van verdeling van de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen te bepalen en hebben hiervoor voorstellen geformuleerd. De voorstellen sluiten niet op elkaar aan. De rechtbank zal de wijze van verdeling van de gemeenschap bepalen.
2.4.2.
De peildatum voor de omvang van de gemeenschap is
6 oktober 2015, de datum waarop het echtscheidingsverzoek is ingediend.
De bestanddelen van de gemeenschap zijn:
activa
1. de echtelijke woning aan de [echtelijke woning] ;
2. ING beleggingsverzekering, nr. [nr] ;
3. inboedel;
4. auto, [merk] , kenteken [kenteken] ;
5. bankrekeningen:
- ING Bank betaalrekeningen:
5a. ... [nr] (op naam van de man);
5b. ... [nr] (gezamenlijke rekening);
5c. ... [nr] (gezamenlijke rekening);
5d. ... [nr] (op naam van de man en de heer [naam] ).
- ING Bank spaarrekeningen:
5e. ... [nr] (op naam van de vrouw);
5f. .... [nr] (op naam van de kinderen van partijen).
- ING Bank beleggingsrekening:
5g. .... [nr] (gezamenlijke rekening);
5h. Visa spaarrekening, nummer onbekend (op naam van de man).
- [naam] :
5i. ..... [nr] (op naam van partijen).
passiva
6. ING beleggershypotheek, [nr] , saldo € 60.119.
2.4.3.
Partijen verschillen van mening of van de huwelijksgemeenschap deel uitmaakt:
I.de aan de vrouw uitgekeerde schadevergoeding van € 8.500, en
II. (een deel van) de door de vrouw ontvangen erfenis.
2.4.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de wijze van verdeling/vergoeding van de hiervoor onder 2.4.2 genoemde bestanddelen als volgt:
Ad 1., 2. en 6.: Woning, beleggingsverzekering en hypotheek:
De vrouw wenst de woning, de daarop rustende hypothecaire geldlening en de (waarde van de) beleggingsverzekering, over te nemen, indien zij de financiering daarvoor rond kan krijgen.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning. Volgens de vrouw zijn partijen overeengekomen dat zij de woning kan overnemen voor een bedrag van € 160.000. De man stelt dat partijen geprobeerd hebben tot algehele overeenstemming te komen, maar dat dit niet gelukt is. Onderdelen van de onderhandeling kunnen, aldus de man, niet afzonderlijk als vaststaand worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat sprake is geweest van onderhandelingen tussen partijen over een groot aantal onderwerpen en dat er nog tal van geschilpunten waren, zodat partijen geen volledige overeenstemming hebben bereikt over de verdeling. De conclusie moet dan ook zijn dat over de waarde van de woning tussen partijen geen overeenstemming (meer) bestaat.
De rechtbank zal, zoals ter zitting is besproken, bepalen dat partijen gezamenlijk makelaarskantoor [naam] opdracht zullen geven om de onderhandse verkoopwaarde van de woning bindend te laten vaststellen. De kosten van deze taxatie dienen partijen gezamenlijk, ieder voor de helft, te dragen. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw uiterlijk binnen een maand na ontvangst van het taxatierapport van de woning uitsluitsel zal geven of zij in staat zal zijn de toedeling van de woning aan haar tegen deze nader te bepalen waarde te financieren. Indien zij daarin slaagt, zal de woning, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en onder vergoeding van de helft van de overwaarde aan de man, aan de vrouw worden toebedeeld. De waarde van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering wordt aangewend om de hypothecaire geldlening (gedeeltelijk) af te lossen. De kosten van de overdracht zullen door de vrouw worden gedragen.
Indien de vrouw niet binnen een maand aan het hiervoor genoemde opdracht heeft voldaan, zal de echtelijke woning door partijen te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan voornoemde makelaar tot verkoop van de woning. Na de verkoop van de woning wordt, na uitbetaling van de aan de hypotheek gekoppelde beleggingsverzekering en na aflossing van de hypothecaire geldlening, de overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld. Bij verkoop aan een derde zullen de overdrachtskosten voor gelijke delen ten laste van partijen komen.
2.4.5.
Ad 3. Partijen zijn het erover eens dat de inboedel in overleg zal worden verdeeld.
2.4.6.
Ad 4. auto, [merk] , kenteken [kenteken] : de auto zal zonder verrekening van de waarde worden toegedeeld aan de vrouw met inachtneming van hetgeen daarover hierna onder 2.4.16 en 2.4.17 is overwogen;
2.4.7.
Ad 5a, 5b, 5c: het saldo van de rekeningen wordt per peildatum bij helfte tussen partijen gedeeld. De man heeft toegezegd dat hij aan de vrouw bovendien de helft van het bedrag dat hij heeft opgenomen voor advocaatkosten zal vergoeden. De man zal aan de vrouw derhalve een extra bedrag van € 4.150 overmaken.
2.4.8.
Ad 5d. Sprake is van een beleggingsrekening van in totaal zes personen. De vrouw heeft aanspraak op 1/6 deel van de waarde op de peildatum.
2.4.9.
Ad 5f. De spaarrekeningen van de kinderen blijven buiten de verdeling.
2.4.10.
Ad 5g. De portefeuille van deze rekening bestaat uit aandelen [naam] en aandelen [naam] . De aandelen [naam] zijn aangekocht voor de zoon van partijen [naam] en blijven buiten de verdeling. De waarde van de aandelen [naam] wordt bij helfte tussen partijen gedeeld.
2.4.11.
Ad 5h. Het saldo van de Visarekening zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld.
2.4.12.
Ad 5i. [naam] . Het saldo op de peildatum zal met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.4.20 worden gedeeld.
2.4.13.
Ten aanzien van de onder 2.4.3 genoemde vermogensbestanddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Ad I. De letselschade-uitkering van € 8.500.
Dit bedrag is op 4 augustus 2014 aan de vrouw betaald na een ongeval. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een uitkering van immateriële schadevergoeding, die verknocht is aan de vrouw. Anders dan de man stelt is immers uit de door de vrouw overgelegde stukken gebleken dat het om een uitkering ter vergoeding van smartengeld gaat.
Het bedrag is overgemaakt op de ING Bank spaarrekening ... [nr] op naam van de vrouw. Van deze rekening heeft de vrouw onder andere advocaatkosten voldaan. Het saldo van deze rekening op de peildatum is niet bekend.
Om tot verknochtheid te concluderen is vereist dat aangetoond wordt dat ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap de in geld ontvangen schadevergoeding nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat de uit hoofde van schadevergoeding ontvangen geldsom geheel of althans voor een deel nog aanwezig is. Daartoe is alleen ruimte indien de ontvangen geldsom (te midden van het aanwezige geld) nog als een afzonderlijk goed is te onderkennen (HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957). Voor zover het saldo van voornoemde rekening op de peildatum afkomstig is van de schadevergoeding, is dit aan de vrouw verknocht en dient dit buiten de verrekening te blijven.
2.4.14.
Ad II. De erfenis onder uitsluitingsclausule van de vrouw.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij een erfenis onder uitsluitingsclausule heeft gekregen en een vordering op de gemeenschap heeft van € 62.197,78. Dit bedrag is gestort op de gezamenlijke rekening van partijen en is niet aan haar privévermogen ten goede gekomen. Volgens de vrouw geldt de hoofdregel dat zij als erfgenaam een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft, omdat het geld is besteed aan uitgaven ten behoeve van de gemeenschap.
2.4.15.
De man betwist de aanspraak van de vrouw op volledige vergoeding van het ingebrachte geld. Hij heeft aangevoerd dat de vrouw met de erfenis onder meer een auto heeft aangekocht van € 17.320,85. De auto is bijna 16 jaar oud. Volgens de man moet een auto worden beschouwd als een gebruiksgoed dat met het tijdsverloop slijt en in waarde daalt. De vrouw heeft de uitgave vrijwillig gedaan en de auto is als gezinsauto gebruikt. De man stelt dat er in dit geval geen vordering ter hoogte van de nominale waarde is, maar ter hoogte van de dagwaarde van de auto, € 500. Als de auto tegen de dagwaarde aan de vrouw wordt toebedeeld, kan verrekening achterwege blijven.
2.4.16.
De rechtbank stelt voorop dat, indien een erfenis verkregen onder een uitsluitingsclausule op een gezamenlijke rekening wordt gestort, niet wordt aangetoond dat het geld aan het privévermogen van de erfgenaam ten goede is gekomen èn de gelden van de gezamenlijke rekening worden besteed aan uitgaven ten behoeve van de gemeenschap, de hoofdregel is dat deze erfgenaam een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft. Hierbij geldt dat in de wet niet de voorwaarde wordt gesteld dat partijen uitdrukkelijk moeten zijn overeengekomen dat een vergoedingsrecht (reprise) ontstaat ten tijde van de besteding van het geld en evenmin dat de aard van de bestedingen en het resterende bedrag van belang zijn (zoals onder meer is overwogen in de door de vrouw aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2013).
2.4.17.
De rechtbank is echter van oordeel dat het op grond van het hierna volgende naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw haar vergoedingsrecht volledig effectueert. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat partijen de auto niet zouden hebben gekocht, als zij de erfenis niet had gekregen. De rechtbank overweegt dat de strekking van artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek is te bewerkstelligen dat de in de uitsluitingsclausule neergelegde wil van de erflater om het goed bij uitsluiting aan één van de echtgenoten te doen toekomen, niet mag worden doorkruist door het huwelijksgoederenregime dat tussen echtgenoten geldt (vgl. HR 21 november 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC7049). Naar het oordeel van de rechtbank dient de uiterste wil van erflater echter niet zodanig voorop te staan, dat het de ontvanger niet vrij zou staan het geërfde bedrag naar eigen inzicht te besteden. Dit leidt tot het oordeel dat in elk geval een bedrag van € 17.320,85 van de ontvangen erfenis door de vrouw naar eigen inzicht is besteed en kan worden beschouwd als een bijdrage in de gewone kosten van de huishouding zodat zij haar vergoedingsrecht tot dat bedrag niet kan effectueren maar slechts aanspraak kan maken op de huidige waarde van de auto of de auto zelf.
effecten
2.4.18.
De man heeft voorts aangevoerd dat de vrouw van de erfenis € 44.876,51 heeft geïnvesteerd in effecten [naam] . Dit was 83,1% van het totale bedrag van € 53.999, waarvoor door partijen tezamen effecten zijn aangekocht. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige waarde van deze belegging € 14.684 is. Met een beroep op een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2012:CA1772, betoogt de man dat de waardevermindering ten nadele van de vrouw dient te komen, omdat de gemeenschap niet bij de aankoop van de aandelen gebaat is geweest. Volgens de man leidt de investering van de vrouw tot een vordering op de gemeenschap van 83,1% van de huidige waarde van de effecten, € 12.172,48 en moet het restant van de huidige waarde bij helfte tussen partijen verdeeld worden.
2.4.19.
De rechtbank stelt opnieuw voorop dat, indien een erfenis verkregen onder een uitsluitingsclausule, op een gezamenlijke rekening wordt gestort, niet wordt aangetoond dat het geld aan het privévermogen van de erfgenaam ten goede is gekomen èn de gelden van de gezamenlijke rekening worden besteed aan uitgaven ten behoeve van de gemeenschap, de hoofdregel geldt dat deze erfgenaam een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft. Hierbij geldt dat in de wet niet de voorwaarde wordt gesteld dat partijen uitdrukkelijk moeten zijn overeengekomen dat een vergoedingsrecht (reprise) ontstaat ten tijde van de besteding van het geld en evenmin dat de aard van de bestedingen en het resterende bedrag van belang zijn.
2.4.20.
Echter, het enkele feit dat de vrouw in het onderhavige geval haar geld samen met de man heeft geïnvesteerd in aandelen [naam] kan er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat de vrouw haar gehele vorderingsrecht op de gemeenschap behoudt. Ook in dit geval dient de uiterste wil van erflater niet zodanig voorop te staan, dat het de vrouw niet vrij zou staan het geërfde bedrag naar eigen inzicht te besteden. Immers, indien de vrouw op eigen naam of met een willekeurige derde partij, althans zonder de man, was overgegaan tot aankoop van effecten [naam] , zou het koersverlies geheel voor haar rekening en risico zijn gekomen. Het valt niet goed in te zien, en het is naar het oordeel van de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, dat het enkele feit dat de vrouw samen met de man is overgegaan tot aankoop, tot gevolg zou hebben dat het koersrisico voor haar tot nihil beperkt zou zijn gebleven.
Met de man is de rechtbank daarom van oordeel dat de investering van de vrouw leidt tot een vordering op de gemeenschap van (83,1% van de huidige waarde van de effecten = € 14.648)
€ 12.172,48 en dat het restant van de huidige waarde bij helfte tussen partijen verdeeld moet worden.
Indien de echtelijke woning aan een derde wordt verkocht, zal van de overwaarde eerst deze vergoeding aan de vrouw worden uitgekeerd.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man € 294 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3.
beëindigt de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van de datum waarop de vrouw de AOW-leeftijd bereikt;
3.4.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als is vastgelegd in rechtsoverweging 2.4.1 tot en met 2.4.20;
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels, voorzitter, mr. C.S. Goedèl en mr. P.R. de Geus, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Kroon op 6 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..