ECLI:NL:RBNHO:2016:5527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
C/15/234333 / FA RK 15-6644
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De vader had verzocht om de kinderbijdrage voor zijn kinderen op nihil te stellen, met ingang van 1 september 2010, onder verwijzing naar een wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsverplichting de datum van indiening van het verzoekschrift is, zijnde 28 oktober 2015. De rechtbank overweegt dat de vader zelf verantwoordelijk is voor het feit dat hij niet eerder een verzoekschrift heeft ingediend, aangezien hij ervoor heeft gekozen om naar Australië te verhuizen en geen contact heeft gehouden met zijn kinderen.

De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat de wettelijke onderhoudsplicht van de vader ten opzichte van zijn kinderen op respectievelijk 12 november 2011 en 3 december 2013 is geëindigd. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de wettelijke maatstaven vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank merkt op dat er geen sprake is van verbreking van de lotsverbondenheid tussen de vader en zijn kinderen, en dat er geen aanleiding is voor matiging van de onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:399 BW. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan, voor zover definitief, worden aangevochten bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/234333 / FA RK 15-6644
beschikking van 6 juli 2016 betreffende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding / bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van der Stel, aanvankelijk kantoorhoudende te Dordrecht, thans te Schiedam,
tegen

1.[naam] ,

2.
[naam] ,
3.
[de moeder] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
hierna respectievelijk te noemen: [naam] , [naam] en de moeder,
advocaat mr. C. de Bie-Koopman, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 28 oktober 2015;
- het verweerschrift, met bijlage, van [naam] , [naam] en de moeder, ingekomen op 11 december 2015;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 2 mei 2016;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van [naam] , [naam] en de moeder van 2 mei 2016 en van 25 mei 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juni 2016 in aanwezigheid van mr. J. van der Stel namens de vader, en de moeder bijgestaan door mr. C. de Bie-Koopman. [naam] en [naam] zijn, hoewel opgeroepen, niet verschenen. De partner van de moeder, de heer [naam] , is met toestemming van beide advocaten toegelaten om bij de zitting aanwezig te zijn.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
De vader en de moeder zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van [datum] .
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren [naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en [naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3
Voor zover hier van belang is in voormelde beschikking bepaald dat de vader met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand:
- aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam] (verder: kinderbijdrage) € 300,-- per maand zal betalen;
- een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam] van € 500,-- per maand zal betalen.
2.4
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage voor [naam] met ingang van 1 januari 2010 € 306,90 per maand, met ingang van 1 januari 2011 € 309,66 per maand, met ingang van 1 januari 2012 € 313,69 per maand en met ingang van 1 januari 2013 € 319,02 per maand. De bijdrage voor [naam] bedraagt ingevolge de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2010 € 511,50 per maand en met ingang van 1 januari 2011 € 516,10 per maand.

3.Verzoek

3.1
De vader heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 april 2009, dat de kinderbijdrage voor [naam] en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam] op nihil wordt gesteld met ingang van 1 september 2010, althans een door de rechtbank te bepalen lager/gematigd bedrag en ingangsdatum.

4.Verweer

4.1
[naam] , [naam] en de moeder hebben verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.Beoordeling

5.1
De vader heeft ter onderbouwing van het verzoek het volgende aangevoerd. Voormelde beschikking heeft door wijziging van omstandigheden opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De wijziging van omstandigheden bestaat uit het volgende. De lotsverbondenheid met [naam] en [naam] is verbroken vanwege het structureel verbreken van elk contact. Vanwege onbekendheid met de inkomsten van [naam] en [naam] betwist de vader dat zij nog behoefte hebben aan een bijdrage. Het inkomen van de vader is in aanzienlijke mate gedaald, mede omdat hij de ziekte van Crohn heeft, zodat hem geen verwijt daarvan kan worden gemaakt.
5.2
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [naam] , [naam] en de moeder het volgende aangegeven. In 2009 heeft de vader het gezin verlaten zonder achterlating van een adres. Omdat de moeder alleen voor alle kosten opdraaide, heeft zij van september 2009 tot september 2012 in de schuldsanering gezeten. De vader heeft nog nooit de onderhoudsbijdragen betaald. Dat de man terugwerkende kracht verzoekt tot 1 september 2010 heeft er mee te maken dat het LBIO een verjaringstermijn van vijf jaar aanhoudt en niet dat de vader tot die datum wel betaald zou hebben. Verbreking van het contact is geen grond voor matiging van de onderhoudsbijdrage. Het was immers de vader zelf die het gezin heeft verlaten. [naam] had tot haar 21-ste verjaardag behoefte, nu zij een studieschuld heeft van € 20.000,--. [naam] heeft een studieschuld van € 3.000,-. De lage inkomsten van de vader zijn het gevolg van zijn eigen keuze om naar Australië te verhuizen. De vader had bovendien eerder een wijzigingsverzoek kunnen indienen. De ziekte van Crohn is tot slot geen reden om niet te werken.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt.
5.4
De vader kan in het verzoek worden ontvangen, nu hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond van een wijziging van inkomsten.
5.5
De rechtbank ziet aanleiding allereerst de door de vader verzochte ingangsdatum te bespreken. Wettelijk uitgangspunt is dat wijziging van een onderhoudsverplichting zijn werking heeft vanaf de datum van de uitspraak. Van dit uitgangspunt wordt in de praktijk afgeweken door uit te gaan van de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat men vanaf die datum daadwerkelijk rekening heeft kunnen houden met een wijziging. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt uitgegaan van een nog eerdere ingangsdatum.
5.6
In de onderhavige zaak ziet de rechtbank aanleiding om als ingangsdatum uit te gaan van de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 28 oktober 2015. Daartoe wordt als volgt overwogen. De vader heeft er zelf voor gekozen per 16 april 2009 naar Australië te vertrekken. De advocaat van de vader heeft ter zitting verklaard dat de reden voor de late indiening van het verzoekschrift daarin is gelegen dat de vader geen procedure wilde starten. De vader is op enig moment benaderd door het LBIO, als gevolg waarvan hij deze procedure is begonnen. Waarschijnlijk heeft dit er mee te maken dat bij het LBIO geen adres van de vader bekend was en hij daarom vanwege een achterstand in de alimentatieplicht was aangemeld bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Zijn adres werd bekend toen de man zich meldde voor een nieuw paspoort. Naar het oordeel van de rechtbank dient het feit dat de vader niet eerder een verzoekschrift heeft ingediend, voor zijn rekening en risico te blijven en zal daarom uitgaan van datum indiening verzoekschrift als ingangsdatum.
5.7
Hiervan uitgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader bij gebrek aan belang afwijzen. De wettelijke onderhoudsplicht van de vader ten opzichte van [naam] is immers op 12 november 2011 geëindigd en de wettelijke onderhoudsplicht van de vader ten opzichte van [naam] is immers geëindigd op 3 december 2013. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de wettelijke maatstaven vanaf 28 oktober 2015. De stellingen van partijen omtrent behoefte en draagkracht kunnen daarmee zonder verdere bespreking blijven.
5.8
Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat, anders dan de vader heeft gesteld, geen sprake kan zijn van verbreking van de lotsverbondenheid tussen de vader en [naam] en [naam] . De lotsverbondenheid is iets wat speelt tussen (ex-)echtelieden. Voor zover de vader heeft bedoeld een beroep op matiging van de onderhoudsverplichting te doen op grond van artikel 1:399 BW, ziet de rechtbank hiervoor op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen enkele aanleiding.
5.9
Al het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst de verzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.