In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.Th. Versteegh, en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor Den Haag, verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 321.801 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.426, met daarbij een heffingsrente van € 26.854 en een vergrijpboete van € 28.436. Het bezwaar van eiser werd door verweerder afgewezen, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 23 juni 2016 werd het geschil besproken. Eiser stelde dat verweerder ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag al beschikte over relevante informatie die een nader onderzoek vereiste. De rechtbank oordeelde dat verweerder inderdaad een ambtelijk verzuim had begaan door de aanslag op te leggen zonder nader onderzoek te verrichten naar de beschikbare informatie. Dit leidde tot de conclusie dat de navorderingsaanslag vernietigd moest worden.
Daarnaast werd eiser een dwangsom toegekend omdat verweerder niet tijdig uitspraak op bezwaar had gedaan. De rechtbank stelde de immateriële schadevergoeding vast op € 1.500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven boete- en heffingsrentebeschikkingen, en veroordeelde verweerder tot betaling van de dwangsom en proceskosten aan eiser.