ECLI:NL:RBNHO:2016:5471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
C/15/238513 / FA RK 16-565
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van twee minderjarige kinderen door hun biologische vader. De man, die de verwekker van de kinderen is, verzocht de rechtbank om toestemming tot erkenning, omdat de moeder, ondanks dat zij erkent dat de man de vader is, emotionele weerstand heeft tegen de erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen weten dat de man hun vader is en dat de moeder's emotionele weerstand onvoldoende is om de erkenning te weigeren. De rechtbank heeft de toestemming van het oudste kind, dat 12 jaar oud is, vervangen, omdat deze niet expliciet had ingestemd met de erkenning. Daarnaast heeft de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast met betrekking tot een omgangsregeling, aangezien de man lange tijd geen contact met de kinderen heeft gehad door zijn detentie. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de omgangsregeling, verwijzend naar het huiselijk geweld dat zich tijdens de relatie heeft voorgedaan. De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling aangehouden tot het onderzoek van de Raad is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
vervangende toestemming tot erkenning en omgang
zaak-/rekestnr.: C/15/238513 / FA RK 16-565
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 6 juli 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man
advocaat: mr. M.N. Maris, kantoorhoudende te Zwolle,
--tegen--
[de moeder],
wonende op een geheim adres in het arrondissement Noord-Holland,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H.G. Reitsma-van Riel, kantoorhoudende te Hoofddorp.
Het kind wordt vertegenwoordigd door mr. D.J. Klock bijzondere curator.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 27 januari 2016;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 23 mei 2016;
- de brief van de bijzondere curator van 6 april 2016;
- de brief van de bijzondere curator van 31 mei 2016;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder, ingekomen op 16 juni 2016;
- de brief van de advocaat van de man van 21 juni 2016;
- de brief van de advocaat van de man van 22 juni 2016;
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 mei 2016 in aanwezigheid van partijen, mr. M.N. Maris, de moeder bijgestaan door mr. G.H.G. Reitsma-van Riel en van mr. D.J. Klock, bijzondere curator.
De man is niet ter zitting verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben tot 2006 een affectieve relatie gehad, uit welke relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 februari 2016 is mr. D.J. Klock, advocaat te Haarlem, tot bijzondere curator over het kind benoemd.

3.Verzoek

Het verzoek van de man strekt tot:
- het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
- het vaststellen van een nog nader te bepalen omgangsregeling tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

4.Verweer en zelfstandig verzoek

4.1
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man ten aanzien van de erkenning en de omgangsregeling.
4.2
De moeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de man haar een bedrag (hierna kinderbijdrage) van € 100 per maand per kind dient te betalen.

5.Beoordeling

kinderbijdrage
5.1
De rechtbank heeft het zelfstandige verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderbijdrage afgesplitst en onder zaaknummer 243467 FA RK 16-3038 ingeschreven.
vervangende toestemming erkenning
5.2
Op grond van het in artikel 1: 204 lid 3 BW bepaalde kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt mits de man de verwekker is van het kind.
5.3
Bij een verzoek tot vervangende toestemming komt het aan op een afweging van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de man er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
5.4
[minderjarige 1] is 12 jaar oud. De man heeft naast de toestemming van de moeder ook de schriftelijke toestemming van [minderjarige 1] nodig om haar te kunnen erkennen, welke toestemming door een rechterlijke beslissing kan worden vervangen
5.5
De man stelt dat hij de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat de moeder zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van beide kinderen te verlenen.
De vader stelt voorts dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet schaadt en dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] door de erkenning niet in het gedrang komt.
De man is van mening dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] is dat naast het biologisch vaderschap ook het juridisch vaderschap tot stand komt zodat er een familierechtelijke betrekking tussen beide kinderen en hem ontstaat. De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 1] ten tijde van de geboorte niet erkend omdat hij niet besefte wat de relevantie van de erkenning was. Hij heeft, zij het de laatste jaren niet structureel, wel contact en ook omgang met beide kinderen gehad.
5.6
De moeder erkent dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] . Zij stelt dat de erkenning haar ongestoorde verhouding met beide kinderen schaadt en dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] door de erkenning in het gedrang komt. De relatie van partijen werd gekenmerkt door lichamelijk en geestelijk geweld, hetgeen ook plaatsvond in het bijzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] . Vanwege het gewelddadig gedrag van de man, waarvoor hij herhaaldelijk is veroordeeld, is de moeder medio 2007 met beide kinderen uit [plaats] naar haar nieuwe woonplaats gevlucht. Zij werd in deze periode ondersteund door het Steunpunt Huiselijk Geweld. De moeder vreest dat de man door de erkenning eenvoudiger achter haar (voor de man) geheime adres komt en dat hij dan contact met haar zal opnemen.
De moeder vreest voorts dat de vader na de erkenning toestemming zal moeten geven voor de medische ingrepen van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is geboren met een dubbele schisis waarvoor zij nog een aantal operaties zal moeten ondergaan, waaronder een in de zomer van 2016. Vanwege haar schisis heeft [minderjarige 1] ook psychische hulp, loopt zij enigszins achter in haar ontwikkeling en gaat zij naar een school voor speciaal onderwijs. De moeder vreest dat [minderjarige 1] door de erkenning in haar verdere ontwikkeling zal worden geschaad.
5.7
De bijzondere curator deelt in het advies van 16 april 2016 mee dat de man niet heeft gereageerd op haar schriftelijke verzoek om contact met haar op te nemen zodat zij de rechtbank niet kan informeren over zijn standpunt in deze procedure.
De bijzondere curator adviseert het verzoek van de man toe te wijzen. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] en het uitgangspunt is dat beide kinderen en de man er in beginsel recht op hebben dat hun relatie als een familierechtelijke betrekking wordt erkend.
De moeder wist dat de man om juridisch vader te worden beide kinderen moest erkennen en is er tijdens de relatie vanuit gegaan dat wanneer hun relatie sterk genoeg was de erkenning door de man wel zou plaatsvinden. De moeder heeft door hetgeen zich tijdens de relatie tussen partijen heeft voorgedaan met name emotionele weerstand tegen de erkenning. Daarnaast heeft zij bezwaar tegen de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] door de man omdat hij er door zijn detenties nooit voor hen is geweest, terwijl haar nieuwe partner met wie zij sinds 2008 samenwoont altijd betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van beide kinderen.
De bijzondere curator is van mening dat de emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning door de man onvoldoende is om de erkenning te weigeren. De moeder heeft geen bewijsstukken overgelegd, zoals aangifte bij de politie, waaruit de door haar gestelde bedreigingen blijken. [minderjarige 1] en [minderjarige 1] weten dat de man hun vader is. Zij hebben de contacten met hun vader als positief ervaren, maar zijn wel in hem teleurgesteld omdat hij zijn afspraken niet altijd nakwam. De bijzondere curator wijst er nog op dat de toekomstige operaties van [minderjarige 1] niet aan de erkenning in de weg staan, omdat erkenning niet betekent dat het ouderlijk gezag wordt gewijzigd.
In haar advies van 31 mei 2016 deelt de bijzondere curator mee dat zij, gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] , op verzoek van de rechtbank nog een keer met [minderjarige 1] heeft gesproken, omdat [minderjarige 1] schriftelijk toestemming moet geven voor de erkenning. [minderjarige 1] heeft tijdens dit gesprek meegedeeld dat het verschil tussen biologische en juridische vader voor haar niet geheel duidelijk is en dat het haar niet uitmaakt of haar vader op haar geboorteakte staat vermeld omdat hij sowieso haar vader is. De bijzondere curator concludeert daarom dat [minderjarige 1] zich niet verzet tegen de erkenning door de man.
5.8
De advocaat van de moeder deelt in haar reactie op de aanvullende rapportage van de bijzondere curator namens de moeder mee dat dat de bijzondere curator uit het gesprek met [minderjarige 1] ten onrecht afleidt dat [minderjarige 1] zich niet verzet tegen de erkenning. Nu de schriftelijke toestemming van [minderjarige 1] ontbreekt is er geen sprake van dat [minderjarige 1] toestemming tot erkenning verleent.
5.9
De advocaat van de man deelt mee dat de inhoud van het tweede gesprek van de bijzondere curator met [minderjarige 1] impliceert dat zij instemt met de erkenning door de man.
5.1
Vaststaat dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] , zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
[minderjarige 1]
5.11
Nu [minderjarige 1] weet dat de man zijn vader is en de moeder haar standpunt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] worden geschaad niet nader heeft onderbouwd en niet is gebleken dat een evenwichtige sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] door de erkenning in het gedrang komt, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
De rechtbank is met de bijzondere curator van oordeel dat er bij de moeder vooral emotionele weerstand bestaat tegen de door de man gewenste erkenning. Volgens de wetsgeschiedenis (TK,1996-1997, 24 649, nr.28, blz.8) is een zekere emotionele weerstand van de moeder onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren, maar kan van dit uitgangspunt worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
[minderjarige 1]
5.12
Hoewel het voor [minderjarige 1] niet geheel duidelijk is wat het verschil is tussen een biologische vader en een juridische vader, is de rechtbank van oordeel dat het ook in haar belang is dat zij door de man wordt erkend. Zij weet immers dat de man haar vader is.
Net als bij [minderjarige 1] heeft de moeder hoofdzakelijk emotionele weerstand tegen de erkenning en heeft zij haar standpunt dat haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] door de erkenning worden geschaad niet nader onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat een evenwichtige sociaal psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] door de erkenning in het gedrang komt. De psychische hulp die [minderjarige 1] nu heeft is uitsluitend gericht op het verwerken van de gevolgen van haar schisis.
Hoewel een erkenning de man een betere positie verschaft in het kader van een eventueel verzoek tot gezag, is er geen sprake van dat de man na de erkenning van [minderjarige 1] toestemming zou moeten verlenen voor medische ingrepen bij [minderjarige 1] . Een eventueel verzoek tot gezamenlijk gezag, zal ingevolge artikel 1:253c BW opnieuw door de rechter moeten worden getoetst.
Nu door [minderjarige 1] geen schriftelijke instemmingsverklaring is overgelegd, zal de toestemming van [minderjarige 1] , gelet op hetgeen door de bijzondere curator in haar brief van 31 mei 2016 heeft gesteld, worden vervangen door de toestemming van de rechtbank.
5.13
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van de man worden toegewezen.
omgangsregeling
5.14
De man heeft door zijn detentie lange tijd geen contact gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 1] omdat hij hen niet naar een penitentiaire inrichting wilde laten komen, maar heeft wel telefonisch contact met hen gehouden. Sinds mei 2015 is het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 1] verbroken. De man mist beide kinderen. Hij realiseert zich dat een omgangsregeling opgebouwd zal moeten worden en hoopt dat er na een opbouwfase uiteindelijk een weekend per veertien dagen omgang zal kunnen plaatsvinden.
5.15
De moeder is van mening dat gelet op huiselijk geweld dat zich tijdens de relatie van partijen - ook in aanwezigheid van beide kinderen - heeft voorgedaan, een omgangsregeling te belastend is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 1] . Zij acht het voor beide kinderen, mede gelet op hun naschoolse activiteiten bovendien te belastend om voor de omgangsregeling naar [plaats] te moeten reizen.
5.16
De rechtbank is van oordeel dat, nu de vader lange tijd geen actieve rol heeft gespeeld in het leven van beide kinderen, onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) nodig is. Het onderzoek moet gaan over de vraag of het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] zich tegen een omgangsregeling verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling de beide minderjarigen het beste af zijn. Indien door de Raad begeleiding noodzakelijk wordt geacht, wordt verzocht te adviseren wie aan die begeleiding uitvoering zal kunnen geven, voor welke periode, met welke frequentie en op welke locatie zodat de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] gewaarborgd is en er vertrouwen wordt gecreëerd bij de moeder.
In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over een omgangsregeling aanhouden.

6.Beslissing:

De rechtbank:
6.1
Verleent [de man] vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
6.2
Draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van [plaats] .
6.3
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de omgangsregeling een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 5.16 vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren.
6.4
Houdt aan de beslissing over de omgangsregeling tot 4 oktober 2016 PRO FORMA.
6.5
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank schriftelijk te berichten omtrent de stand van zaken en aan te geven wanneer het onderzoek afgerond zal zijn en het rapport aan de rechtbank zal worden verzonden.
6.6
Bepaalt dat het schriftelijk bericht uiterlijk op 27 september 2016 door de rechtbank ontvangen dient te zijn en wijst er op dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Mateman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.