ECLI:NL:RBNHO:2016:5450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2915
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake kosten Klimop-onderzoek en openbaarmaking van documenten

In deze zaak heeft eiser een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de kosten van het Klimop-onderzoek. De rechtbank had eerder het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. In het nieuwe besluit heeft verweerder echter opnieuw geweigerd om de documenten openbaar te maken, ditmaal met een nieuwe motivering. De rechtbank heeft de nieuwe motivering beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de openbaarmaking van de documenten mocht weigeren. De rechtbank oordeelde dat openbaarmaking zou leiden tot onevenredige benadeling van de betrokken juridische dienstverleners en dat de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen verweerder en zijn advocaten in het geding zou komen. Eiser stelde dat er geen ruimte meer was voor verweerder om opnieuw een beroep te doen op deze weigeringsgrond, maar de rechtbank oordeelde dat de vernietiging van het eerdere besluit niet uitsloot dat verweerder de motivering kon aanvullen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/2915

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Pelinck),
en

de Directeur FIOD, verweerder

(gemachtigde: mr. C.G. Zandee).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de kosten van het zogenaamde Klimop-onderzoek afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2015 heeft de rechtbank het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 10 februari 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 22 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en stukken ingediend.
Bij uitspraak van 21 maart 2016 heeft de rechtbank op verzoek van verweerder bepaald dat de beperking van de kennisname van de producties H, I, J en K gerechtvaardigd is voor zover die gegevens bevatten waaruit blijkt of is te herleiden om welke juridische dienstverleners het gaat.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 24 april 2013 heeft eiser een verzoek om openbaarmaking in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan aan verweerder, dat onder meer betrekking had op de kosten van het strafrechtelijke onderzoek naar vastgoedfraude, genaamd ‘Klimop’. Verweerder heeft geweigerd om in totaal drie facturen, afkomstig van twee juridische dienstverleners, openbaar te maken en heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering en op artikel 10, tweede lid, onder c en g, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft het door eiser gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van dit verzoek bij besluit van 10 februari 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 10 februari 2014 bij uitspraak van 21 januari 2015 gegrond verklaard. Redengevend hiervoor was blijkens de overwegingen uit die uitspraak dat artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering geen weigeringsgrond is die in het kader van de Wob kan worden ingeroepen. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat openbaarmaking van de drie facturen inzicht geeft in de opsporingsmethoden- en technieken en dat juridisch dienstverleners door openbaarmaking op onevenredige wijze kunnen worden benadeeld als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder c en g, van de Wob, aldus de rechtbank in bedoelde uitspraak.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar opnieuw, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder doet daarbij een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Volgens verweerder kunnen belangen die ten grondslag liggen aan het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering ook bij de belangenafweging in het kader van de uitzonderingsgronden van de Wob een rol spelen.
Door openbaarmaking van de facturen zou informatie openbaar worden uit de communicatie tussen de juridisch hulpverleners en hun cliënt. De vertrouwelijkheid daarvan wordt in het algemeen gewaarborgd door de geheimhoudingsplicht van de advocaat en het daaraan verbonden verschoningsrecht. Ook indien de stukken niet bij de advocaat, maar bij diens cliënt worden aangetroffen, dan vallen deze onder het verschoningsrecht, aldus verweerder. De betrokken juridische hulpverleners hebben aangegeven dat de declaraties onderdeel zijn van het vertrouwelijke verkeer tussen hen en hun cliënt. Openbaarmaking daarvan zou aan het belang om vertrouwelijk advies te kunnen vragen ernstig afbreuk doen ingeval de cliënt een bestuursorgaan is. Verweerder wijst er voorts op dat artikel 11 van de Wob volgens vaste jurisprudentie van toepassing is op de inhoud van adviezen van een door een bestuursorgaan ingeschakelde advocaat. Achtergrond daarvan is dat bewindspersonen en bestuurders zich in vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen laten adviseren door hun ambtenaren en anderen zonder dat zij daar naderhand op kunnen worden aangesproken.
4.1
Eiser heeft allereerst gesteld dat er - gelet op het oordeel en de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 21 januari 2015 - geen ruimte meer bestond voor verweerder om opnieuw een beroep te doen op artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob en daarbij het verschoningsrecht wederom te betrekken. De rechtbank heeft over de vorige beslissing op bezwaar reeds geoordeeld dat verweerder zijn beroep op deze weigeringsgrond onvoldoende heeft gemotiveerd en verweerder heeft het aanbod van de rechtbank om dit nader te motiveren - zo nodig achter gesloten deuren - destijds niet willen benutten. Het thans bestreden besluit is in feite een herhaling van zetten, die door de rechtbank niet bedoeld kan zijn met de vernietiging van de vorige beslissing op bezwaar, aldus eiser.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de vernietiging door de rechtbank van de vorige beslissing op bezwaar enerzijds is beperkt tot het inroepen van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering als zodanig als weigeringsgrond in het kader van de Wob en anderzijds ziet op een motiveringsgebrek ten aanzien van de weigeringsgronden neergelegd in artikel 10, tweede lid, onder c en g, van de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank laat deze tweede vernietigingsgrond, gelet op de aard van de vernietiging, zijnde een motiveringsgebrek, ruimte voor verweerder om laatstgenoemde weigeringsgronden nader te motiveren. Het oordeel van de rechtbank moet derhalve, anders dan eiser stelt, niet zo worden begrepen dat de weigeringsgronden, neergelegd in artikel 10, tweede lid, onder c en g, van de Wob niet langer mogen worden gehanteerd.
5. Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de door verweerder in het thans bestreden besluit gegeven gewijzigde motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
6. Op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
7.1
In de kern heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder er belang bij heeft om zich in vrijheid en vertrouwelijkheid te kunnen laten adviseren door - in dit geval - advocaten, zonder dat hij daar naderhand op kan worden aangesproken. Openbaarmaking van de in geding zijnde declaraties zou die vertrouwelijkheid kunnen doorbreken en derhalve leiden tot een ernstige benadeling van de advocaten en verweerder, aldus verweerder. De declaraties moeten volgens verweerder worden beschouwd als onderdeel van het vertrouwelijke verkeer tussen de advocaat en verweerder als diens cliënt. Indien de declaraties op grond van de Wob openbaar gemaakt zouden moeten worden, dan zou aan het belang om vertrouwelijk advies te kunnen vragen aan een advocaat ernstig afbreuk worden gedaan indien de cliënt een bestuursorgaan betreft. Verweerder heeft daarbij een vergelijking gemaakt met artikel 11 van de Wob, op grond waarvan openbaarmaking van de inhoud van adviezen van een door een bestuursorgaan ingeschakelde advocaat geweigerd mag worden, en het verschoningsrecht, neergelegd in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering.
7.2
Anders dan eiser heeft betoogd, valt niet in te zien dat verweerder met voorgaand betoog het verschoningsrecht als een algemeen belang heeft gebruikt in de afweging tegen het algemene belang dat is gediend met de openbaarmaking. Met de openbaarmaking van de hier in geding zijnde declaraties kunnen derden zien welke juridische dienstverleners door verweerder zijn ingeschakeld en welke diensten zij hebben verricht. Verweerders betoog ziet daarmee op het belang dat verweerder hecht aan het niet-openbaarmaken van deze specifieke stukken. Verweerder heeft zich voorts, onder verwijzing naar (en een vergelijking makend met) de belangen, benoemd in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 11 van de Wob, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen openbaarmaking van de declaraties leidt tot onevenredige benadeling van verweerder, mede gelet op de opsporingstaak die verweerder heeft. Verweerder heeft derhalve op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob openbaarmaking van de betreffende stukken mogen weigeren.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzitter, en mr. S. Slijkhuis en mr. dr. R. Stijnen, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.