ECLI:NL:RBNHO:2016:5432

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
C/15/234596 / FA RK 15-6780
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind en de gevolgen voor gezag en omgang

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de man, die stelt de verwekker te zijn. De man heeft verzocht om vervangende toestemming omdat de moeder, zonder redelijke grond, weigert toestemming te verlenen voor de erkenning. De moeder heeft het kind inmiddels erkend door haar huidige partner, wat de juridische situatie complex maakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man inderdaad de verwekker is, maar dat de erkenning door de moeder en haar partner niet rechtsgeldig is, omdat de toestemming van de moeder voorwaardelijk was gegeven in het licht van de lopende procedure. De rechtbank heeft de erkenning door de partner van de moeder ongeldig verklaard en de akte van erkenning doorgehaald. Tevens is er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast om de belangen van het kind te waarborgen in relatie tot gezag en omgang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
vervangende toestemming tot erkenning
gezag
omgang/zorgregeling
informatie- en consultatieregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/234596 / FA RK 15-6780
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 6 juli 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. A.B. van Waesberghe-Janssen, kantoorhoudende te Zoetermeer,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Bom, kantoorhoudende te Beverwijk.
Het kind wordt vertegenwoordigd door mr. E.M. van Hemert, bijzondere curator.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 6 november 2015;
- de brief van de bijzondere curator van 16 december 2015;
- het verweerschrift/pleitnotities van de moeder, ingekomen op 25 april 2016;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, van 25 april 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 april 2016 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
Voorts was aanwezig mr. E.M. van Hemert, bijzondere curator.
Mr. Van Waesberghe en mr. Van Hemert hebben ter zitting, naar aanleiding van de door de advocaat van de vrouw de dag voor de zitting ingediende producties, een aanvullend verzoek gedaan en stukken overgelegd.
1.3
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder – met toestemming van de rechtbank – op 10 mei 2016 een schriftelijke reactie, met bijlagen, ingediend naar aanleiding van de nadere verzoeken van de bijzondere curator en de man. De bijzondere curator en de advocaat van de man hebben naar aanleiding hiervan op 11 respectievelijk 17 mei 2016 schriftelijk gereageerd.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen hebben in de periode 2013 enkele maanden een affectieve relatie met elkaar gehad. Na beëindiging daarvan hebben zij nog enkele contacten met elkaar gehad, waaruit op [geboortedatum] in [geboorteplaats] is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 december 2015 is mr. E.M. van Hemert, advocaat te Zaandam, tot bijzondere curator over het kind benoemd.
2.3
De huidige partner van de moeder [de erkenner] heeft, met toestemming van de moeder, de minderjarige op 8 maart 2016 erkend. Op 15 maart 2016 heeft de griffier van deze rechtbank in het gezagsregister aangetekend dat de moeder en de erkenner als ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast.

3.Verzoeken van de man

3.1
Het verzoek van de man strekt tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De man heeft zijn verzoek gebaseerd op de stelling dat hij de verwekker is van het kind en dat de moeder zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van het kind te verlenen. De man heeft aangevoerd dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet schaadt en dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind niet in het gedrang komt.
3.2
Voorts heeft de man verzocht hem - na toewijzing van het onder 3.1 vermelde verzoek - samen met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige. De man heeft ook verzocht een zorgregeling, dan wel omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige - na een ruime opbouwregeling - uiteindelijk drie dagen per week bij hem verblijft. De man heeft daarbij een schema opgemaakt voor de wijze waarop de omgang tijdens bijzondere (feest)dagen tussen partijen verdeeld dient te worden.
Ten slotte heeft de man verzocht een informatie- en consultatieregeling vast te stellen, inhoudende dat partijen elkaar over en weer – via een schriftje, alsmede iedere veertien dagen via e-mail – op de hoogte zullen houden omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot het kind.

4.Verweer van de moeder

De moeder heeft de verzoeken gemotiveerd bestreden. Zij heeft primair gesteld dat het kind reeds is erkend door haar huidige partner en dat zij en de erkenner inmiddels zijn belast met het gezamenlijk gezag, zodat het verzoek van de man afgewezen dient te worden. De moeder heeft uitgelegd dat zij hiermee de juridische realiteit heeft willen laten samenvallen met haar diep gekoesterde wens om samen met haar huidige partner en het kind een gezin te vormen en het kind samen te verzorgen en op te voeden.
De moeder heeft benadrukt dat het haar bedoeling was om samen met een anonieme zaaddonor een kind te verwekken en dat het nooit de bedoeling is geweest om samen met de man een kind te krijgen. Volgens de moeder was het nadrukkelijk ook niet de wens van de man om samen met haar een kind op de wereld te zetten en dit samen op te voeden.
Subsidiair heeft de moeder gesteld dat zij psychisch nadeel heeft ondervonden van het gedrag van de man tijdens hun relatie, welke psychische problemen ten gevolge van de onderhavige procedure in hevige mate zijn teruggekeerd. Zij is in verband daarmee onder behandeling van een psycholoog en een therapeut. Volgens de moeder schaadt een erkenning van het kind door de man haar belangen bij een ongestoorde verhouding met het kind, en komt door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang. Dit laatste geldt eveneens bij toewijzing van de overige verzoeken, aldus de moeder. De moeder wijst er in dat verband nog op, dat zij zich door het gedrag en de opstelling van de man niet in staat acht om met hem te communiceren, hetgeen toch een vereiste is bij gezamenlijk gezag en een dergelijke intensieve zorgregeling, als door de man verzocht.

5.Nader verzoek van de man

De man heeft, nadat hij op 25 april 2016 bekend is geworden met het feit dat het kind inmiddels is erkend door een ander en dat de moeder en de erkenner gezamenlijk zijn belast met het gezag, ter zitting verzocht voor recht te verklaren dat dit een niet-rechtsgeldige dan wel nietige erkenning betreft. Volgens de man kon de moeder, gelet op de reeds aanhangige onderhavige procedure, slechts voorwaardelijk haar toestemming tot erkenning door de [de erkenner] geven. De man stelt dat de moeder door haar handelwijze misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt en in strijd heeft gehandeld met zijn uit artikel 8 EVRM voortvloeiende rechten.

6.Standpunt van de bijzondere curator

6.1
De bijzondere curator heeft in zijn verslag van 16 december 2015 geadviseerd de toestemming van de moeder tot erkenning van het kind te vervangen door de toestemming van de rechtbank. De bijzondere curator heeft aangegeven dat hem niet is gebleken dat door het verlenen van die toestemming tot erkenning reële risico’s zouden ontstaan dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Het uitgangspunt dat de man en het kind er recht op hebben dat hun relatie rechtens als een familierechtelijke relatie wordt erkend, dient daarom te prevaleren boven de belangen van de moeder bij niet erkenning.
6.2
In reactie op het feit dat het kind tijdens de onderhavige procedure is erkend door [de erkenner] , heeft de bijzondere curator mondeling ter zitting en vervolgens op 11 mei 2016 schriftelijk verzocht voor recht te verklaren dat de door de moeder aan [de erkenner] verleende toestemming voor de erkenning geen rechtsgevolg heeft, de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [plaats] te gelasten – kort gezegd – de betreffende akte van erkenning door te halen, en – zoals reeds eerder geadviseerd – de man vervangende toestemming te verlenen [minderjarige] als zijn dochter te erkennen.

7.Beoordeling

Vervangende toestemming tot erkenning
7.1
Op grond van het in artikel 1: 204 lid 3 BW bepaalde kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en de man de verwekker is van het kind.
Met de strekking van deze regeling is onverenigbaar dat in een geval waarin de vraag of de gronden tot weigering van de vervangende toestemming ontbreken aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen vóórdat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet volgens vaste jurisprudentie worden aangenomen dat in elk geval vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van deze vervangende toestemming bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd (zie onder meer Hoge Raad 31 mei 2002, NJ 2002, 470).
De rechtbank zal daarom eerst het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning beoordelen.
7.2
Uit DNA-onderzoek is gebleken dat de man de verwekker van het kind is.
7.3
Bij een verzoek tot vervangende toestemming is uitgangspunt dat zowel het kind als
de man er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
Volgens de wetsgeschiedenis (TK,1996-1997, 24 649, nr.28, blz.8) is een zekere emotionele weerstand van de moeder onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
7.4
De moeder heeft een zeer negatief beeld van de man en van hun onderlinge verhouding geschetst en zij heeft grote weerstand geuit tegen erkenning van [minderjarige] door de man. De moeder heeft in haar schriftelijke reactie na de zitting gesteld dat de man door middel van geweld heeft geprobeerd te voorkomen dat zij een gezond kind/zijn kind ter wereld zou brengen, omdat hij het kind niet wenste. Zij beroept zich erop dat volgens vaste jurisprudentie geweld tegen de moeder en zoals hier zelfs tegen het ongeboren kind, een zodanige omstandigheid oplevert dat de verzochte erkenning in de belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van de vernietiging van de reeds gedane erkenning en van de daarop volgende erkenning door de man.
De man heeft betwist dat hij geweld heeft gebruikt tegen de moeder, dan wel het ongeboren kind.
7.5
Het is aannemelijk dat de moeder spanning ervaart van de onderhavige situatie. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat haar medische/psychische toestand door de erkenning dermate wordt beïnvloed, dat dit tot gevolg heeft dat de relatie tussen haar en het kind zozeer in gevaar komt dat het kind daardoor in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Nu partijen beiden aan de bijzondere curator desgevraagd uitdrukkelijk hebben aangegeven dat tijdens hun relatie en de periode daarna geen sprake is geweest van enige vorm van lichamelijke mishandeling jegens elkaar, acht de rechtbank de latere stelling van de moeder dat de man geweld jegens haar en haar ongeboren kind heeft gebruikt, niet aannemelijk nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd.
De rechtbank ziet in de niet onderbouwde stellingen van de moeder ook geen aanleiding voor een onderzoek in het kader van de vervangende toestemming erkenning door de Raad voor de Kinderbescherming (hier de Raad), zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
Mede gezien het advies van de bijzondere curator om het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning toe te wijzen, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.
7.6
Het voorgaande leidt ertoe dat de erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , gedaan op 8 maart 2016 door [de erkenner] niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. De betreffende akte van erkenning, aktenummer 0021 van het jaar 2016 dient daarom te worden doorgehaald, evenals de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en de erkenner.
7.7
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De moeder heeft gesteld dat zij [minderjarige] heeft laten erkennen door haar huidige partner op advies van de bijzondere curator. Nog daargelaten dat mr. Van Hemert heeft ontkend een dergelijk advies te hebben gegeven en de rechtbank het ook hoogst onaannemelijk acht dat mr. Van Hemert zo’n advies heeft gegeven, zou dit de beslissing van de rechtbank niet anders maken.
Gezag en omgang (en informatie)
7.8
De verzoeken van de man tot gezamenlijk gezag en de vaststelling van een zorg- dan wel omgangsregeling dienen ingevolge artikel 1:253c BW respectievelijk artikel 1:377a BW afzonderlijk door de rechter getoetst te worden binnen hun eigen toetsingskader.
7.9
De moeder heeft grote bezwaren geuit tegen gezamenlijk gezag met de man alsmede tegen omgang tussen de man en [minderjarige] . De moeder heeft daarbij aangegeven dat ze bang is om het kind aan de man mee te geven. Zij heeft ook niet geen antwoord gegeven op het dringende verzoek van de rechtbank om de man in elk geval eens per maand een foto van zijn dochter te sturen.
7.1
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat ten aanzien van het gezag en de omgang wel een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming nodig is. Het onderzoek moet gaan over de vraag of het belang van de minderjarige zich tegen een omgangs- dan wel zorgregeling verzet en zo dit niet het geval is, met welke regeling de minderjarige het beste af zijn en hoe dit het beste kan worden opgebouwd. Indien door de Raad begeleiding noodzakelijk wordt geacht, wordt verzocht te adviseren wie aan die begeleiding uitvoering zal kunnen geven, voor welke periode, met welke frequentie en op welke locatie. Het onderzoek dient voorts te gaan over de vraag of het belang van de minderjarige zich ertegen verzet dat de ouders met het gezamenlijk gezag worden belast.
In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over het gezag en een omgangs- dan wel zorgregeling aanhouden.
8 Beslissing:
De rechtbank:
8.1
Verleent
[de man], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
vervangende toestemming tot erkenning van het kind
[minderjarige]:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
8.2
Gelast de doorhaling van de akte van erkenning, aktenummer 0021 van het jaar 2016, voorkomende in de registers van de burgerlijke stand van [plaats] , betreffende de erkenning van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , gedaan op 8 maart 2016 door [de erkenner] .
8.3
Draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van [plaats] .
8.4
Gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [de erkenner] ten aanzien van voornoemde minderjarige door te halen, na verstrijking van de onder 8.3 vermelde termijn.
8.5
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de omgang/ zorgregeling en het gezag een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 7.9 vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren.
8.6
Bepaalt dat het raadsrapport uiterlijk op 4 oktober 2016 door de rechtbank ontvangen dient te zijn. De zaak wordt daartoe tot voormelde datum pro forma aangehouden.
De rechtbank zal na ontvangst van het advies van de Raad beslissen over de voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. van Dam, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.