ECLI:NL:RBNHO:2016:5415

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
C/15/237744 / FA RK 16-177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening kinderalimentatie en nihilstelling over verzoeningsperiode

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening betreffende kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van de Kolk, verzocht om nihilstelling van de kinderalimentatie die hij moest betalen voor zijn drie minderjarige kinderen. Hij stelde dat hij in de periode waarin de voorlopige voorziening van kracht was, een inkomen onder 90% van de bijstandsnorm had en geen draagkracht had om de alimentatie te voldoen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Kluivers, betwistte dit en stelde dat de man niet in zijn verzoek kon worden ontvangen omdat de voorlopige voorziening zijn kracht had verloren door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 17 februari 2015.

De rechtbank oordeelde dat de voorlopige voorziening met betrekking tot de kinderbijdrage op grond van artikel 826, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn kracht had verloren, maar dat wijziging van de beschikking nog steeds mogelijk was voor de periode vóór deze datum. De rechtbank erkende dat partijen zich in februari/maart 2014 enkele weken hadden verzoend en weer samen hadden gewoond, en dat de man in die periode de huur van de echtelijke woning had betaald. De rechtbank besloot dat de kinderbijdrage op nihil werd gesteld voor de periodes van 5 februari 2014 tot 1 mei 2014 en van 17 september 2014 tot en met 13 februari 2015, en dat de vrouw niet hoefde terug te betalen wat zij in die periodes had ontvangen.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te wijzigen op basis van gewijzigde omstandigheden, zelfs nadat deze zijn kracht heeft verloren, mits de wijziging betrekking heeft op een periode vóór het verlies van die kracht. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
voorlopige voorzieningen/tegenspraak
zaak-/rekestnummer: C/15/237744 / FA RK 16-177
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 30 juni 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. van de Kolk, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Kluivers, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, met producties, ingekomen op 14 januari 2016;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de vrouw van 10 maart 2016, met productie;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 31 mei 2016, met producties.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016 in aanwezigheid van de advocaten van partijen. Partijen zijn niet in persoon ter zitting verschenen.

2.Beoordeling

2.1.
Het verzoek van de man strekt tot wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen van 5 februari 2014 van deze rechtbank, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van de drie minderjarige kinderen van partijen (hierna: kinderbijdrage) dient te betalen van € 80 per kind per maand.
2.2.
De vrouw heeft haar zelfstandig verzoek strekkende tot vaststelling van een kinderbijdrage van € 50 per maand voor de drie kinderen samen ter zitting ingetrokken. Op dit verzoek hoeft dus geen beslissing meer te worden genomen.
2.3.
Bij beschikking van 21 januari 2015 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 februari 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij in de periode waarin de beschikking voorlopige voorzieningen van kracht was een inkomen onder 90% van de bijstandsnorm had en derhalve geen draagkracht had om een kinderbijdrage te voldoen. De man stelt dat partijen zich na de beschikking voorlopige voorzieningen enige tijd verzoend hebben en weer samen hebben gewoond en heeft onweersproken gesteld dat hij tot 1 mei 2014 de huur van de echtelijke woning heeft betaald. De man heeft van 17 september 2014 tot en met 13 februari 2015 gedetineerd gezeten in verband met een veroordeling voor huiselijk geweld en heeft sindsdien geen inkomen. Hij stelt enige tijd gewacht te hebben met het indienen van het onderhavige verzoekschrift, omdat hij hoopte werk te vinden, zodat hij de achterstallige kinderbijdrage alsnog zou kunnen voldoen. Omdat dit niet het geval is en hij geen uitzicht op werk heeft, is de man genoodzaakt om alsnog nihilstelling van de bij beschikking voorlopige voorziening vastgestelde onderhoudsbijdrage te verzoeken.
2.5.
De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de man niet in zijn verzoek kan worden ontvangen, omdat de voorlopige voorziening zijn kracht heeft verloren door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking en daarom niet meer kan worden gewijzigd. Subsidiair heeft de vrouw gesteld dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van onjuiste of onvolledige gegevens ten tijde van het nemen van de beschikking van 5 februari 2014. Ook is volgens de vrouw niet aannemelijk geworden dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de getroffen voorziening in redelijkheid niet in stand kan blijven. De vrouw betwist dat de man geen inkomen had en stelt dat de (financiële) gevolgen van de detentie voor rekening en risico van de man komen, temeer omdat de detentie het rechtstreekse gevolg is van door hem gepleegd geweld tegen de vrouw.
2.6.
Ingevolge artikel 824, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking voorlopige voorzieningen op verzoek van de echtgenoten of van één van hen worden gewijzigd, indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige voorziening met betrekking tot de kinderbijdrage op grond van artikel 826, eerste lid, Rv met ingang van 17 februari 2015 zijn kracht heeft verloren. Dit staat er echter niet aan in de weg dat wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen kan worden verzocht, indien de verzochte wijziging betrekking heeft op een periode gelegen voor de datum waarop de voorlopige voorziening zijn kracht heeft verloren. Het verzoek van de man strekt tot wijziging van de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde kinderbijdrage over de periode voor 17 februari 2015. De man wordt daarom ontvangen in zijn verzoek.
2.8.
Van de zijde van de vrouw is ter zitting erkend dat partijen zich in februari/maart 2014 enkele weken verzoend hebben en weer samen hebben gewoond. De man heeft ter zitting aangegeven dat de verzoeningsperiode langer heeft geduurd en dat hij in die periode de huur heeft voldaan. De rechtbank constateert dat de verzoening voor partijen kennelijk geen aanleiding heeft gevormd om het verzoek tot echtscheiding in te trekken. Onder deze omstandigheden kan de vrouw naar het oordeel van het rechtbank thans in redelijkheid geen beroep meer op doen op de werking van de beschikking voorlopige voorzieningen over de periode van verzoening, omdat de man op andere wijze aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. De rechtbank gaat er bij gebrek aan andere objectieve gegevens en gelet op de huurbetalingen door de man vanuit dat de verzoeningsperiode tot 1 mei 2014 is doorgelopen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de kinderbijdrage op nihil wordt gesteld in de periode van 5 februari 2014 tot 1 mei 2014.
2.9.
Tussen partijen staat vast dat de man van 17 september 2014 tot en met 13 februari 2015 in detentie heeft verbleven en in die periode geen draagkracht had om een kinderbijdrage te voldoen, zoals de rechtbank ook in de echtscheidingsbeschikking van 21 januari 2015 heeft overwogen. In de omstandigheid dat de man gedetineerd was vanwege een veroordeling voor mishandeling van de vrouw is geen grond gelegen voor een ander oordeel. De rechtbank zal de kinderbijdrage daarom op nihil stellen over de periode dat de man gedetineerd was.
2.10.
Wat betreft de tussenliggende periode van 1 mei 2014 tot 17 september 2014 heeft de man onvoldoende gesteld om tot een wijziging te komen op grond van artikel 824, tweede lid, Rv.
2.11.
Onder de gegeven omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank van de vrouw in redelijkheid niet worden verlangd dat zij hetgeen zij reeds heeft ontvangen terugbetaalt. De rechtbank zal in die zin beslissen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 5 februari 2014, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van:
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
in de periode van 5 februari 2014 tot 1 mei 2014 en in de periode van 17 september 2014 tot en met 13 februari 2015 op nihil;
3.2.
bepaalt dat de vrouw hetgeen zij in voormelde periodes als kinderbijdrage heeft ontvangen niet hoeft terug te betalen;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2016.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.