In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening betreffende kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. van de Kolk, verzocht om nihilstelling van de kinderalimentatie die hij moest betalen voor zijn drie minderjarige kinderen. Hij stelde dat hij in de periode waarin de voorlopige voorziening van kracht was, een inkomen onder 90% van de bijstandsnorm had en geen draagkracht had om de alimentatie te voldoen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Kluivers, betwistte dit en stelde dat de man niet in zijn verzoek kon worden ontvangen omdat de voorlopige voorziening zijn kracht had verloren door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 17 februari 2015.
De rechtbank oordeelde dat de voorlopige voorziening met betrekking tot de kinderbijdrage op grond van artikel 826, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn kracht had verloren, maar dat wijziging van de beschikking nog steeds mogelijk was voor de periode vóór deze datum. De rechtbank erkende dat partijen zich in februari/maart 2014 enkele weken hadden verzoend en weer samen hadden gewoond, en dat de man in die periode de huur van de echtelijke woning had betaald. De rechtbank besloot dat de kinderbijdrage op nihil werd gesteld voor de periodes van 5 februari 2014 tot 1 mei 2014 en van 17 september 2014 tot en met 13 februari 2015, en dat de vrouw niet hoefde terug te betalen wat zij in die periodes had ontvangen.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te wijzigen op basis van gewijzigde omstandigheden, zelfs nadat deze zijn kracht heeft verloren, mits de wijziging betrekking heeft op een periode vóór het verlies van die kracht. De rechtbank heeft de verzoeken van de man toegewezen en het meer of anders verzochte afgewezen.