ECLI:NL:RBNHO:2016:5413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1796
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en afwaardering lening

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2009, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag is berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.567 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.195. Eiser heeft een lening van € 50.000 verstrekt aan de besloten vennootschap [B.V. 1] in 2002, maar stelt dat deze lening in 2009 nog bestond en dat hij deze kan afwaarderen. De inspecteur heeft de afwaardering van de lening niet geaccepteerd, omdat volgens de aangiften vennootschapsbelasting van [B.V. 1] er ultimo 2006 geen bedrag meer resteerde van de lening.

Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat er nooit aflossingen op de lening hebben plaatsgevonden en dat de jaarrekeningen en aangiften vennootschapsbelasting zonder zijn medeweten zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de lening in 2009 nog bestond. De rechtbank concludeert dat eiser hierin niet is geslaagd, aangezien de aangiften vennootschapsbelasting van [B.V. 1] aangeven dat er geen schuld meer op de balans staat. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag zoals opgelegd door de inspecteur.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2016. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1796

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: drs. F.J. van Dijk FB)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Leeuwarden, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.567 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.195. Hierbij is bij beschikking een bedrag van € 2.072 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. J.H.P. Alting Siberg.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is vanaf de oprichtingsdatum 14 augustus 2002 100% aandeelhouder van [holding 1] . [naam 1] is 100% aandeelhouder van [holding 2] .
2. [holding 1] heeft op 14 augustus 2002, samen met [holding 2] , [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ) opgericht. [holding 1] en [holding 2] houden ieder 50% van de aandelen [B.V. 1] .
3. [B.V. 1] heeft op 14 augustus 2002 alle aandelen in [holding 3] (hierna: [holding 3] ) gekocht. Ter financiering van de aankoop van de aandelen [holding 3] is onder meer een lening verkregen van de ABN AMRO bank. Voorts hebben zowel eiser als [naam 1] een lening van € 50.000 verstrekt aan [B.V. 1] .
4. In de jaarstukken 2002 van [B.V. 1] is onder meer het volgende opgenomen:
“ [B.V. 1] en [holding 3] zijn samen een overeenkomst inzake kredietfaciliteit met de ABN AMRO aangegaan waarbij de volgende zekerheiden zijn gesteld:
- Krediethypotheek ad € 440.000 in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op elk van de onroerende zaken te [plaats] , aan (…);
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [holding 1] ;
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [holding 2] ;
- Pandrecht voorraden;
- Pandrecht bedrijfsinventaris;
- Pandrecht vorderingen;
- Achterstelling jegens ABN AMRO van de vordering op [B.V. 1] , ad € 50.000,
van de heer [eiser] , blijkens akte van geldlening;
- Achterstelling jegens ABN AMRO van de vordering op [B.V. 1] , ad € 50.000,
van de heer [naam 1] , blijkens akte van geldlening.
5. Bij kredietovereenkomst getekend op 18 mei 2004 heeft de ABN AMRO bank aan [B.V. 1] onder meer een rekening-courant krediet van € 250.000 verstrekt ter financiering van de bedrijfsuitoefening van [B.V. 1] . Daarbij zijn de volgende tarieven, zekerheden en verklaringen overeengekomen:

Tarieven
Het rekening-courant krediet
- Totale debetrente thans 5,75% per jaar
bestaande uit:
- ABN AMRO Euro Basisrente 4,00% per jaar (minimum)
- Individuele opslag 1,75% per jaar
(boven EUR 100.000,= 3,75% per jaar) was 3,50% p jaar.
- Kredietprovisie 0,250% per kwartaal
De kredietprovisie wordt berekend over het hoogste rentedragend debetsaldo.

Zekerheden en verklaringen

- Krediethypotheek ad EUR 440.000, in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op elk van de onroerende zaken te (…), één en ander nader omschreven in de hypotheekakte.
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [eiser] , gesecureerd door een krediethypotheek 4e in rang, groot EUR 150.000,=, op de onroerende zaak te (…).
De onroerende zaak mag niet anders belast zijn dan met een krediethypotheek 1e, resp. 2e en 3e in rang, groot EUR 186.049,88, resp. EUR 22.689,01 en resp. EUR 50.000,=, ten behoeve van ABN AMRO.
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [naam 1] , gesecureerd door een krediethypotheek 2e in rang, groot EUR 150.000,= op de onroerende zaak te (…).
De onroerende zaak mag niet anders belast zijn dan met een krediethypotheek 1e in rang, groot EUR 113.445,05, ten behoeve van ABN AMRO.
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van [holding 2]
- Hoofdelijke mede-van [holding 1]
- pandrecht voorraden.
- Pandrecht bedrijfsinventaris.
- Pandrecht vorderingen.
(…)
- Pandrecht rechten uit gesloten en te sluiten overeenkomsten van aanneming van werk. (nieuw) (…).
- Achterstelling jegens ABN AMRO van de vordering op [B.V. 1] , ad EUR 50.000,=, van de heer [eiser] , blijkens akte van geldlening d.d. 14.08.2002.
- Achterstelling jegens ABN AMRO van de vordering op [B.V. 1] ., ad EUR 50.000,=, van [holding 2] , blijkens akte van geldlening d.d. 10.02.2003.
- Op grond van artikel 18 van de Algemene Voorwaarden van ABN AMRO strekken alle zaken, waardepapieren en effecten die ABN AMRO of een derde voor haar uit welken hoofde ook van of voor de Kredietnemer onder zich heeft of krijgt, alle aandelen in verzameldepots als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer die zij onder haar beheer heeft of krijgt, en alle bestaande en toekomstige vorderingen van de Kredietnemer op ABN AMRO uit welken hoofde ook ABN AMRO tot pand voor al hetgeen zij uit welken hoofde ook van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben. ABN AMRO aanvaardt hierbij dit pandrecht. “
(…)”
6. Volgens de aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) van [B.V. 1] bedroeg het saldo van de door eiser en [naam 1] aan [B.V. 1] verstrekte leningen (zowel commercieel als fiscaal) in de navolgende jaren:
Jaar 1 januari 31 december
2002 € 0 € 100.000
2003 € 100.000 € 100.000
2004 € 100.000 € 100.000
2005 € 100.000 € 1.488
2006 € 1.488 € 0
2007 € 0 € 0
2008 € 0 € 0
2009 € 0 € 0
7. Voor [holding 3] is in 2004 faillissement aangevraagd. Het faillissement is in 2006 beëindigd wegens gebrek aan baten. [holding 3] is de enige dochtermaatschappij van [B.V. 1] .
8. Eiser heeft tot het belastingjaar 2009 nooit een vordering op [B.V. 1] in zijn aangiftes ib/pvv aangegeven.
9. In de aangifte ib/pvv 2009 heeft eiser een afwaardering van € 50.000 op een vordering op [B.V. 1] in aanmerking genomen als negatief inkomen in verband met terbeschikkingstelling van gelden aan een verbonden vennootschap.
10. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2009 de afwaardering van € 50.000 niet geaccepteerd en heeft de aanslag als volgt vastgesteld:
aangegeven inkomen box 1 voor persoonsgebonden aftrek € 19.189
bij: correctie TBS € 50.000
af: persoonsgebonden aftrek
€ 2.622
vastgesteld belastbaar inkomen box 1 € 66.567
vastgesteld belastbaar inkomen box 3 € 1.195

Geschil11. In geschil is ten eerste of eiser in 2009 (nog) een vordering van € 50.000 heeft op [B.V. 1] . Indien dit het geval is, dan is in geschil of eiser die vordering in 2009 kan afwaarderen naar nihil als verlies uit terbeschikkingstelling van vermogen. Meer in het bijzonder gaat het bij de afwaardering om de vraag of er sprake is van een onzakelijke lening.

12. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.725 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.195.
13. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
14. Niet (langer) in geschil is dat eiser in 2002 een lening van € 50.000 heeft verstrekt aan [B.V. 1] . Verweerder stelt zich gelet op de jaarstukken en de aangiften Vpb van [B.V. 1] (zie overweging 7) evenwel primair op het standpunt dat deze lening in 2005/2006 is afgelost, zodat die lening in 2009 niet meer bestaat en deze derhalve ook niet kan worden afgewaardeerd. Eiser heeft daartegenover verklaard dat nooit aflossingen op de lening hebben plaatsgevonden, omdat na aankoop al snel bleek dat het financieel slecht ging met [holding 3] . Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat de jaarrekeningen zonder zijn medeweten en toestemming zijn gedeponeerd en dat ook de aangiften Vpb zonder zijn medeweten en toestemming zijn gedaan.
15. Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiser de last aannemelijk te maken dat de in 2002 aan [B.V. 1] verstrekte lening van € 50.000 in 2009 nog bestond. Blijkens de aangiften Vpb van [B.V. 1] resteert er (zowel commercieel als fiscaal) van de oorspronkelijke lening van eiser aan [B.V. 1] van € 50.000 ultimo 2006 geen enkel bedrag meer. Vanaf dat moment staat er blijkens de aangiften Vpb dan ook geen schuld aan aandeelhouders/participanten meer op de balans van [B.V. 1] . De eerst ter zitting betrokken stelling van eiser dat de jaarrekeningen en aangiften Vpb van [B.V. 1] zonder zijn medeweten en toestemming zijn ingediend, impliceert dat die aangiften en jaarstukken op het punt van de lening onjuist zouden zijn. De rechtbank acht deze stelling, die zonder enige onderbouwing pas ter zitting is ingenomen, terwijl verweerder in het verweerschrift van 25 mei 2015 primair reeds het standpunt heeft ingenomen dat de lening in 2006 geheel was afgelost, van onvoldoende gewicht om voorbij te gaan aan de in de stukken vermelde gegevens. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat in 2009 geen sprake meer is van een vordering van eiser op [B.V. 1] . Eiser heeft daartegenover - met zijn niet onderbouwde verklaringen - niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2009 een vordering had op [B.V. 1] . Aan de vraag of de vordering kan worden afgewaardeerd in het jaar 2009 wordt in dat geval niet toegekomen. Het gelijk is aldus aan verweerder.
16. Bij deze uitkomst is de hoogte van de persoonsgebonden aftrek, zoals deze door verweerder bij het opleggen van de aanslag in aanmerking is genomen, niet in geschil.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, en mr. M.C van As en mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.