ECLI:NL:RBNHO:2016:5354

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
C/15/239738 / FA RK 16-1186
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.E. Heyning-Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en beoordeling van draagkracht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.H. Fridsma, verzocht om de kinderbijdrage voor zijn kinderen te verlagen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. N.D. Groenewoud, betwistte de gewijzigde omstandigheden en stelde dat de man voldoende draagkracht had om de overeengekomen bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de kinderbijdrage voor de minderjarige [minderjarige] in de periode van 25 augustus tot 21 december 2015 niet heeft voldaan, maar dat hij in de periode van uithuisplaatsing voldoende heeft bijgedragen aan de kosten van de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat de man tot 1 februari 2016 volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen en dat de wijziging van de kinderalimentatie gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de kinderbijdrage vastgesteld op € 313 per maand per kind, met ingang van 1 september 2016. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Haarlem
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/239738 / FA RK 16-1186
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 6 juli 2016
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.H. Fridsma, kantoorhoudende te Heemskerk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.D. Groenewoud, kantoorhoudende te Nieuw-Vennep.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties, van de man, ingekomen bij de rechtbank Den Haag op 14 december 2015;
- het verweerschrift, met producties, van de vrouw, ingekomen bij de rechtbank Den Haag op 9 februari 2016;
- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2016;
- het F-formulier, met producties, van de advocaat van de vrouw van 2 juni 2016;
- het F-formulier, met producties, van de advocaat van de man van 7 juni 2016.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 juni 2016 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. N.H. Fridsma en de vrouw door mr. A.M. Buitenhuis, namens mr. N.D. Groenewoud.
1.3
De minderjarigen [minderjarige] en [minderjarige] hebben hun mening schriftelijk kenbaar gemaakt; de minderjarige [minderjarige] heeft haar mening na afloop van de zitting in raadkamer nogmaals kenbaar gemaakt.

2.Feiten en omstandigheden

2.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 22 maart 2013 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidings-beschikking van deze rechtbank van 27 februari 2013.
2.2
Uit dit huwelijk zijn geboren de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3
Bij de hiervoor genoemde beschikking is bepaald dat het convenant en het ouderschapsplan dat partijen hebben ondertekend, deel uitmaken van de beschikking. Volgens dit ouderschapsplan hebben de minderjarigen hoofdverblijfplaats bij de vrouw en dient de man aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 412,50 per maand per kind te voldoen. Voorts is in dit ouderschapsplan opgenomen dat de man zal meebetalen aan de contributie aan clubs en verenigingen en aan het schoolgeld, indien dit op voorhand met hem is besproken en hij het met die uitgaven eens is. In het convenant is overeengekomen dat de echtelijke woning van partijen wordt toegescheiden aan de vrouw.
2.4
Op 23 december 2013 zijn partijen schriftelijk overeengekomen dat in geval de vrouw niet meer aan haar hypotheekverplichtingen kan voldoen, de man geen financiële verplichtingen heeft aan de vrouw, zolang hij zijn financiële verplichtingen aan haar heeft voldaan.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 september 2014 is het gezamenlijk gezag over de minderjarigen beëindigd en is bepaald dat het eenhoofdig gezag over hen toekomt aan de vrouw.
2.6
De minderjarige [minderjarige] heeft in de periode van 25 augustus tot 21 december 2015 op grond van een machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter in een pleeggezin verbleven. Zij woont sedert laatstgenoemde datum weer bij haar moeder.
2.7
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderbijdrage met ingang van 1 januari 2016 € 432,29 per maand per kind.
2.8
De man heeft de kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige] steeds voldaan. Hij heeft de kinderbijdrage voor [minderjarige] over de maanden december 2015 en januari 2016 niet voldaan; per 1 februari 2016 is hij weer gaan betalen.

3.Verzoek

3.1
De man heeft verzocht voormelde beschikking van 27 februari 2013 en het ouderschapsplan te wijzigen in die zin, dat met ingang van 1 december 2015 de kinderbijdrage voor [minderjarige] wordt bepaald op nihil en de kinderbijdrage voor [minderjarige] wordt bepaald op € 343 per maand. Hij stelt hiertoe dat de hierboven genoemde beschikking en het ouderschapsplan door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan wettelijke maatstaven. De man voert daartoe aan dat [minderjarige] vanaf augustus 2015 uit huis is geplaatst, zodat de vrouw geen kosten meer voor haar heeft. De overige wijzigingen van omstandigheden bestaan er volgens de man uit dat in het ouderschapsplan destijds geen rekening is gehouden met het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt en hij heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:HR2015:3011).
3.2
Ter zitting heeft de man zijn verzoek – gelet op de omstandigheid dat [minderjarige] sinds 21 december 2015 weer thuis woont – gewijzigd, in die zin dat hij verzoekt de kinderbijdrage voor de beide kinderen te wijzigen in een bedrag in goed justitie te bepalen, waarbij de beschikbare draagkracht van de man gelijkelijk over de twee minderjarigen zal worden verdeeld.

4.Verweer

De vrouw heeft betwist dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat partijen destijds bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Zij stelt daarbij dat de man voldoende draagkracht heeft om de overeengekomen en vervolgens vastgestelde bijdrage te voldoen.

5.Beoordeling

5.1
Niet ter discussie staat dat [minderjarige] in de periode 25 augustus tot 21 december 2015 op grond van een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin heeft gewoond en dat de vrouw in verband daarmee geen eigen bijdrage heeft hoeven voldoen. Eveneens staat vast dat de man de kinderbijdrage voor [minderjarige] steeds heeft voldaan met uitzondering van de maanden december 2015 en januari 2016.
De rechtbank acht aannemelijk dat de vrouw in de periode dat [minderjarige] niet thuis woonde wel enige doorlopende kosten voor haar heeft gehad, zoals bijvoorbeeld schoolkosten en verzekeringskosten; de kosten van eten en drinken en persoonlijke verzorging van haar dochter had zij echter niet. De rechtbank is van oordeel dat de man door de kinderbijdrage gedurende drie maanden van de ruim vier maanden uithuisplaatsing te blijven voldoen aan de vrouw voldoende heeft betaald om haar doorlopende kosten voor [minderjarige] te compenseren. Nu de man tevens onderbouwd heeft gesteld dat hij in de periode van uithuisplaatsing aan de pleegouders en aan [minderjarige] zelf ook nog betalingen heeft gedaan in verband met kleding, school, ontspanning, telefoon en bril, is de rechtbank van oordeel dat de man geacht kan worden in de periode van 25 augustus 2015 tot 1 februari 2016 met alle door hem voor [minderjarige] betaalde onderhoudsbijdragen tot 1 februari 2016 volledig te hebben voldaan aan de beschikking van 27 februari 2013 en het ouderschapsplan. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw tot 1 februari 2016 niets meer van de man heeft te vorderen.
5.2
Inmiddels woont [minderjarige] weer thuis, zodat vanaf 21 december 2015 beoordeeld dient te worden of de overige gestelde wijzigingen van omstandigheden aanleiding geven de kinderbijdrage aan te passen. Bij voormelde beschikking van deze rechtbank van 10 september 2014 is een eerder verzoek van de man tot vermindering van de kinderbijdrage afgewezen. Hierbij is overwogen dat conform het Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014 de per 1 april 1014 (moet zijn 2013) geldende nieuwe rekenmethode geen grond vormt om, zonder een feitelijke wijziging van omstandigheden, die nieuwe wijze van berekening van kinderalimentatie toe te passen. Alleen al daarom treft de stelling van de man, dat de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek oplevert geen doel; deze uitspraak ziet immers op de uitwerking van die gewijzigde rekenmethode.
5.3
De man heeft tevens een beroep gedaan op gewijzigde inkomens van partijen, maar zoals reeds in de beschikking van 10 september 2014 is overwogen, is het inkomen van de man, dat volgens de jaaropgave 2015 € 43.651 bedraagt, sedert het onderteken van het ouderschapsplan juist gestegen, zodat deze wijziging niet tot een alimentatievermindering kan leiden.
5.4
Partijen zijn het er over eens dat zij in het ouderschapsplan voor wat betreft de kinderbijdrage destijds bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, aangezien het de bedoeling was dat de vrouw financieel in staat zou zijn de woonlasten van de echtelijke woning te blijven voldoen. Partijen achtten het destijds immers in het belang van de kinderen dat zij (voorlopig) in de echtelijke woning konden blijven wonen. De vrouw had daartoe in ieder geval een kinderbijdrage van € 412,50 per maand per kind nodig. Ook is toen in het ouderschapsplan afgesproken dat de man daarnaast overige (extra) lasten van de kinderen zou bijdragen. In december 2013 zijn partijen met het oog op de voortgezette bewoning van de echtelijke woning door de vrouw en de kinderen nogmaals een overeenkomst aangegaan, waaruit blijkt dat de man voornemens is de overeengekomen kinderbijdrage te blijven voldoen.
Inmiddels is de woning verkocht en zal deze eind augustus 2016 aan derden worden geleverd; de vrouw heeft inmiddels een andere huurwoning gevonden.
5.5
Op grond van de jurisprudentie zal de rechter, indien partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, slechts tot wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
In het licht van voormelde bedoeling en afspraken van partijen acht de rechtbank de verkoop van de (voormalig) echtelijke woning een relevante wijziging van omstandigheden, die een herberekening van de kinderbijdrage rechtvaardigt. Ne de woning eind augustus 2016 wordt geleverd, zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om de kinderbijdrage met ingang van 1 september 2016 te wijzigen en, indien dit het geval is, deze datum als ingangsdatum bepalen.
De rechtbank hanteert voor haar berekening de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt, inclusief de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011).
5.6
Nu , gelet op het voorgaande, moet worden aangenomen dat de behoefte van de kinderen in 2012 niet is vastgesteld dient dit thans alsnog te geschieden.. Daartoe dient het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen ten tijde van het als uitgangspunt. Het NBI is de som van het bruto-inkomen, inclusief vakantietoeslag, verminderd met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn, waarbij tevens de relevante heffingskortingen in aanmerking zijn genomen.
5.7
De man heeft onweersproken gesteld dat zijn NBI in 2012 € 2.633 bedroeg en dat van de vrouw € 800 per maand. Dit gegeven, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen (destijds) toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, levert een tabelbedrag op van € 384 per maand per kind. Geïndexeerd naar 2016 bedraagt de behoefte € 402,35 per maand per kind.
5.8
Vervolgens moet het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 890)]. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening word gehouden met een bedrag van € 890 aan overige lasten en wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.550) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
5.9
Nu vanaf 1 september 2016, de ingangsdatum van de gewijzigde bijdrage, beide partijen slechts woonlasten voor een woning behoeven te betalen, ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door de vrouw verzocht, niet van forfaitaire woonlasten uit te gaan.
5.1
De man heeft blijkens zijn jaaropgave 2015 een inkomen van € 43.651. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt zijn NBI € 2.550 per maand. De draagkracht van de man bedraagt daarom volgens de formule € 313 per maand per kind. De rechtbank houdt geen rekening met een vergoeding voor verblijfskosten van de man die de vrouw aanmerkt als loon in natura, aangezien de man heeft ontkend dat hij deze vergoeding ontvangt en de vrouw haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
5.11
De vrouw had in de eerste helft van 2015 een werkloosheidsuitkering en vervolgens inkomen uit loondienst. Haar jaarinkomen 2015 bedroeg € 12.797, hetgeen neerkomt op een NBI van € 1.426 per maand, inclusief het voorschot kindgebonden budget van € 465 per maand. Per 1 januari 2016 is zij ziek uit dienst gegaan en ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet, waarvan de hoogte nog niet definitief vast staat. Volgens de vrouw komt zij mogelijk binnenkort in aanmerking voor een uitkering op grond van de Participatiewet, maar gegevens daarover zijn niet overgelegd. Nu de vrouw inmiddels weer arbeidsgeschikt is, acht de rechtbank het redelijk om aan te nemen dat zij in de loop van dit jaar weer aan het arbeidsproces zal kunnen gaan deelnemen. De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw aldus, uitgaande van de gegevens uit 2015 en volgens de formule, op € 56 per maand.
5.12
Nu de draagkracht van beide ouders samen onvoldoende is om in de basisbehoefte van de minderjarigen te voorzien, dienen beiden maximaal bij te dragen.
De man dient dus een kinderbijdrage van € 313 per maand per kind te voldoen.
De stelling van de vrouw dat de kinderen een hogere behoefte hebben, gelet op de extra kosten van reis- en parkeerkosten in verband met hun bezoeken aan de hulpverlening/behandelaars kan daarmee onbesproken blijven. Nu er geen omgang is tussen de man en de kinderen, kan ook de eventuele zorgkorting onbesproken blijven.
5.13
De rechtbank gaat ervan uit dat de man tot 1 september 2016 de in het ouderschapsplan overeengekomen (geïndexeerde) bijdrage zal blijven voldoen, waarbij hij – volgens afspraak – zal meebetalen aan de extra kosten die de vrouw voor de kinderen heeft voldaan en nog zal voldoen, voor zover die kosten betrekking hebben op de periode tot 1 september 2016.
De rechtbank wijst er -ten overvloede- op dat de hierna vast te stellen bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
Bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 27 februari 2013 en het ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt,
dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarigen] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
dient te voldoen € 313 per maand per kind, met ingang van 1 september 2016, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
6.2
Bepaalt dat de man met hetgeen hij ten behoeve van [minderjarige] voornoemd in de periode van 1 augustus 2015 tot 1 februari 2016 aan de vrouw, respectievelijk aan de pleegouders, dan wel aan de minderjarige zelf heeft betaald, tot 1 februari 2016 volledig heeft voldaan aan zijn financiële verplichtingen op grond van de beschikking van deze rechtbank van 27 februari 2013 en het ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt.
6.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, rechter, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.