3.3.Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 14 februari 2016 om 23.06 uur belt [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) met de meldkamer van de politie Noord Holland en geeft aan dat een vriend van hem onder dwang is meegenomen. De politie vraagt hem om een verklaring te komen afleggen op het buro.
[slachtoffer 2] verklaart dan dat hij en [slachtoffer 3] (hierna te noemen: [slachtoffer 3] ) een zakelijk conflict hebben met [verdachte 1] ) uit Arnhem. [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) zou hierin bemiddelen. Op 14 februari 2016 spreekt [slachtoffer 1] met [verdachte 1] af om het conflict uit te praten. Eerder heeft [verdachte 1] al tegen [slachtoffer 2] gezegd dat dit de deadline was, anders zou hij een incasso laten doen door “yugo’s” op hen af te sturen of geld op hun hoofd te zetten.
Tussen 20.00 en 21.00 uur die dag ontmoet [slachtoffer 1] [verdachte 1] bij de Vomar in Langedijk. Rond 20.30 uur belt [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] met zijn eigen telefoonnummer [telefoonnummer] met de mededeling dat er problemen zijn en dat hij geld moet brengen. Op dat moment klinkt [slachtoffer 1] angstig. Vervolgens wordt de telefoon van [slachtoffer 1] afgepakt en iemand zegt tegen hem: “We hebben je vriend in de auto gegooid en we laten hem pas vrij als er geld komt”. Vervolgens neemt [slachtoffer 2] contact op met [slachtoffer 3] en beiden trachten, zonder succes, [slachtoffer 1] te bellen.
Omstreeks 22.07 uur wordt [slachtoffer 2] gebeld door het nummer [telefoonnummer] ), welk telefoonnummer volgens hem van [verdachte 1] is. [slachtoffer 1] komt aan de lijn en zegt dat hij geld moet regelen, omdat hij anders in de problemen komt.
Omstreeks 22.56 uur krijgt hij een sms van telefoonnummer [telefoonnummer] met de tekst: “Alleen SMS 12K Arnhem jij en [slachtoffer 3] ”. Na dit bericht belt [slachtoffer 2] de politie. Op het moment dat [slachtoffer 2] bij de politie wordt verhoord, wordt hij gebeld door [slachtoffer 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] ). [slachtoffer 2] geeft aan dat hij nog “twee K” tekort komt.
[verdachte 1] rijdt in een Mercedes, zilvergrijs van kleur met kenteken [kenteken] .
[slachtoffer 3] bevestigt dat hij en [slachtoffer 2] sinds anderhalve week een zakelijk conflict hebben met [verdachte 1] . Het bedrag is 12.000,- euro geworden.
Naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer 2] wordt door de politie een observatie- en arrestatieteam ingezet en een drietal spoedtaps in werking gesteld op de telefoonlijnen [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ) [slachtoffer 2] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] ). Tijdens de telefonische contacten wordt gesproken met [slachtoffer 1] [telefoonnummer] en met één van de gijzelnemers [telefoonnummer] :
Op 15 februari 2016 om 02.16 uur belt [telefoonnummer] naar [slachtoffer 2] [telefoonnummer] en gebruikt de beller de volgende zinnen:
“Als je gewoon komt brengen, is niks aan de hand is je vriend komt gelijk vrij hoor.”
en
“ik geef 1000 garantie want ik praat. Baas praat. Ik geef je 1000 procent garantie. Als die geld is er gebeurd niks. Vraag aan je vriend, ik heb hem ook zo gezegd, als jullie betalen, gebeurd helemaal niks, want dan krijgt iedereen (onverstaanbaar) thuis, iedereen is blij.”
In een volgend gesprek, op 15 februari 2016 te 02.42 uur, neemt het slachtoffer [slachtoffer 1] met nummer [telefoonnummer] contact op met [slachtoffer 2] [telefoonnummer] en zegt dan:
“Broer je moet het vertrouwen als je mij nog terug wilt zien moet je gewoon komen. Ze gaan jullie ook niks doen. Je moet dat geld gewoon geven ouwe.”
“Broer, luister het is gewoon zo, kom met dat geld, geef dat geld en neem mij weer mee. Zo simpel is het. Je hebt hun woord dat ze jullie niks aandoen.”
en op de vraag of hij veilig is:
“Ja nu nog wel jongen veilig maar als je nog heel [medeverdachte 2] gaat doen niet meer.”
“ [adres 2] moet je komen.”.
Op 15 februari 2016 om 03.21 uur ziet het observatieteam de Mercedes met het kenteken [kenteken] , ter hoogte van huisnummer 29 op de [adres 2] te Arnhem . In de auto zitten 2 personen. De bestuurder wordt aan de hand van een ter beschikking gestelde foto herkend als [verdachte 1] (hierna te noemen: [verdachte 1] ). Omstreeks 05.00 uur wordt de auto aangetroffen voor de woning aan de [adres 1] , het woonadres van [verdachte 1] .
Om 10.18 uur, zegt [slachtoffer 1] [telefoonnummer] die dan gebeld wordt door [slachtoffer 3] [telefoonnummer] onder
andere:
“Kom nu, [slachtoffer 3] , even serieus, ik ken je zo lang en je laat mij gewoon stikken, serieus, ik zeg je elke seconde doet er toe en je laat mij gewoon stikken.
“waarheen moet je komen, gewoon, kom naar Arnhem toe en als je de stad in rijdt dan moet je effe doorgeven dat je er bent en dan krijg je een locatie toegestuurd. Als je echt zo bang bent dat er iets gebeurd dan leg je dat geld in hun auto alleen en dan loop je daarna door en dan laten hun mij daarna vrij en komen jullie mij daarna ophalen.”
“oh, op die fiets. 0k kom gewoon zo snel mogelijk hierheen en laten we het afhandelen ik wil naar huis toe man.”
In een volgend gesprek met [slachtoffer 3] [telefoonnummer] , om 11.39 uur, zegt [slachtoffer 1] [telefoonnummer] :
“Jullie zijn bang voor je eigen leven, is dat echt het antwoord wat je daar op terug gaat geven dus jij vind jullie leven belangrijker dan mij.”
“Ik ben er bij, gelijk oversteken, dat gaan we zo overleggen met die jongens, dat zal waarschijnlijk wel mogen.”
Met de gecombineerde inzet van het onderzoek telecommunicatie, OT, Imsi catcher en AT wordt vastgesteld dat het slachtoffer zich met een of meerdere verdachten moet bevinden in voormelde woning aan de [adres 1] . Op 15 februari 2016 omstreeks 12.37 uur ziet het observatieteam drie onbekenden mannen, [slachtoffer 1] en [verdachte 1] uit de woning komen. [slachtoffer 1] en twee personen stappen in de Opel met kenteken [kenteken] en [verdachte 1] en een onbekende man stappen in de Mercedes met kenteken [kenteken] .
Op 15 februari 2016 wordt de Opel met kenteken [kenteken] staande gehouden. In de auto bevinden zich [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden aangehouden.[verdachte 1] wordt eveneens aangehouden. Hij bevindt zich op dat moment in de Mercedes met kentekenen [kenteken] .
Bij zijn fouillering wordt bij [verdachte 1] een GSM-toestel van het merk Alcatel One Touch aangetroffen. Het is zeer waarschijnlijk dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in de GSM, de Alcatel One Touch heeft gezeten. Dit telefoonnummer heeft contact gehad met [telefoonnummer].
Op 15 februari 2016 doet [slachtoffer 1] aangifte van opzettelijke vrijheidsberoving. Ongeveer anderhalve week geleden sprak hij met [verdachte 1] , die hij kent als [verdachte 1] , over een financieel probleem met [slachtoffer 2] . [verdachte 1] belde hem op zijn mobiele nummer [telefoonnummer] ). [slachtoffer 2] zou geld van [verdachte 1] hebben gestolen en het zou om 9.000 euro gaan. [verdachte 1] wilde dat hij ging bemiddelen. Via de telefoon heeft hij een afspraak gemaakt, waarna [verdachte 1] een locatie doorgaf. Dit was in Noord-Scharwoude.
Op 14 februari 2016 omstreeks 20.00 uur ziet hij [verdachte 1] ’s auto, een oldtimer Mercedes Benz E- klasse aan komen rijden. [verdachte 1] stopt bij hem. [verdachte 1] is alleen in de auto en hij stapt aan de passagierszijde in. Zij spreken over het geld dat [slachtoffer 2] zou hebben gestolen. Dan komt er iemand op de achterbank zitten. Deze man vraagt hem hoe zij dit allemaal op gaan lossen. Daarop belt [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] , maar [slachtoffer 2] komt niet opdagen. Hij ziet dat er nog twee mannen in de auto komen.[slachtoffer 1] identificeert deze mannen als [medeverdachte 2] (foto 3), [medeverdachte 1] (foto 1) en een donkere man, een Antilliaan.[medeverdachte 2] stapt uit en loopt naar de andere auto, een grijze Opel Astra. De sfeer slaat om. Als [slachtoffer 1] wil uitstappen, wordt hij door de mannen achter in de auto bij zijn jas vastgepakt. Hij moet blijven zitten en zijn mond houden. Als [slachtoffer 1] vervolgens [medeverdachte 2] op zich af ziet rennen, meent hij dat hij geen kans had om weg te komen. Hij geeft het woonadres van [slachtoffer 2] in Heerhugowaard door, waarna ze met de auto richting het opgegeven adres rijden. Hij zit met [verdachte 1] , de Antilliaan en [medeverdachte 1] in de Mercedes. [medeverdachte 2] rijdt achter hen aan in de Opel. De Mercedes stopt en op dat moment komt [medeverdachte 2] weer naar hen toe. Het raam aan de passagierskant is omlaag en [medeverdachte 2] geeft hem met zijn vuist een klap op zijn neus. Hij krijgt een bloedneus en een dikke lip. Hij moet zijn mobiele telefoon en zijn rijbewijs aan [medeverdachte 2] afgeven, waarna ze in de richting van Arnhem rijden. Hij ziet dat [medeverdachte 2] weer achter hen aanrijdt. In het centrum van Arnhem wordt bij een café gestopt. In de steeg moet hij zijn riem afdoen. [medeverdachte 2] bindt met die riem zijn polsen aan elkaar. Voordat ze een café binnengaan, worden zijn handen losgemaakt. [medeverdachte 2] draagt hem op dat hij in het café naar beneden moet kijken en met niemand contact mag maken.
Inmiddels is er weer contact met [slachtoffer 2] . Als hij weer buiten komt, staan [verdachte 1] en de Antilliaan daar. [slachtoffer 2] wil geld komen brengen, maar wil hem eerst aan de lijn. Hij krijgt een prepaid van één van de mannen en hoort [slachtoffer 2] aan de andere kant van de lijn. Hij zegt dat de mannen hun geduld beginnen te verliezen als hij wegblijft. Hij geeft het door één van de mannen gegeven adres door: de [adres 2] . Met twee auto’s rijden ze naar de [adres 2] . Hij zit nu in de grijze Opel. Hij hoort dreigementen over kogels en steken. Tot een uur of drie zijn zij nabij de [adres 2] . Omdat niemand verschijnt, rijden ze naar een huis. Het is een appartement op de eerste etage met een steile trap omhoog. [verdachte 1] gaat op bed slapen en [medeverdachte 1] gaat op de bank liggen. [slachtoffer 1] moet ook gaan slapen. Hij ziet een hangslot aan de voordeur hangen, maar durft één van de sleutels van de sleutelbos die hij aantreft, niet uit te proberen.
Omstreeks tien uur die morgen mag hij [slachtoffer 2] weer bellen. Hij vraagt aan [slachtoffer 2] waarom zij niet waren gekomen, omdat zijn leven in gevaar is. Hij vraagt of het geld er nu wel is en krijgt te horen dat ze met tien of twaalfduizend euro komen. Vervolgens maakt hij een afspraak bij het Gelredome. Hij loopt met [verdachte 1] naar beneden. [medeverdachte 2] pakt hem bij zijn jas en zegt hem dat hij met hem mee moet. Hij stapt samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Opel. [verdachte 1] rijdt in de Mercedes naar het Gelredome.
[slachtoffer 1] heeft een mes bij één van de mannen gezien. Onderweg van het café naar de woning heeft [medeverdachte 2] een mes uit zijn binnenzak gepakt en weer teruggedaan.
Tegen [slachtoffer 1] is gezegd dat zij wisten waar hij woonde en dat zij zijn familie iets aan zouden doen. Hij is bang dat zij nu represailles gaan nemen.
[slachtoffer 1] heeft die avond en nacht met meerdere prepaid telefoons heeft gebeld. De nummers weet hij niet omdat hij de telefoons kreeg van [verdachte 1] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] , en van een andere donkere jongen. Hij vond dat er een serieuze dreiging uitging van deze mannen en daarom heeft hij geen pogingen meer gedaan om weg te komen. Er is hem gezegd dat zij hem pas zouden vrijlaten als er betaald zou zijn. Op andere momenten is hem gezegd dat ze hem zouden overdragen aan vier andere mannen: Joegoslaven en Albanezen.
Volgens [medeverdachte 2] ging het om gestolen geld van [verdachte 1] . Als het geld betaald zou worden, zou iedereen van [verdachte 1] wat krijgen. [medeverdachte 2] heeft zijn vriend [medeverdachte 1] gevraagd om rugdekking te geven, zodat ze samen tijdig weg kunnen komen als er iets zou gebeuren. Op het moment dat [medeverdachte 2] in Broek op Langedijk aankomt, is [verdachte 1] al aanwezig en zitten [verdachte 1] en [slachtoffer 1] in de Mercedes. [medeverdachte 1] is achter in de auto van [verdachte 1] gaan zitten “om [verdachte 1] te beschermen”.
Omdat [medeverdachte 2] vindt dat [verdachte 1] aan het lijntje gehouden wordt, slaat [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] door het geopende raam van de auto in diens gezicht en pakt de telefoon en het rijbewijs van [slachtoffer 1] af. [medeverdachte 2] geeft [verdachte 1] twee mannen mee voor zijn veiligheid. In totaal zijn ze met vier man. Samen met [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] is [medeverdachte 2] in Arnhem een café ingegaan. [medeverdachte 2] heeft de handen van [slachtoffer 1] met een broekriem vastgebonden. [verdachte 1] is later gekomen met de vierde persoon.
Ze zijn naar het huis van [verdachte 1] aan de [adres 1] gereden. [slachtoffer 1] , [verdachte 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn de woning ingegaan. De volgende dag is [medeverdachte 2] gebeld door [verdachte 1] met de mededeling dat hij contact heeft gehad met de vrienden van [slachtoffer 1] en zij met het geld naar het Gelredome zouden komen. [verdachte 1] is zijn vriend en hij kon wel centjes gebruiken. Zij wilden laten zien dat [verdachte 1] niet alleen was. De twee anderen zaten bij [medeverdachte 2] in de auto op de heenweg. Er werd gebruik gemaakt van een prepaid telefoon. Op 14 februari 2016 tussen 22.00 en 23.00 uur heeft [medeverdachte 2] een telefoon aangeschaft zodat zijn eigen telefoon niet belast zou worden. Dit zou het nummer [telefoonnummer] kunnen zijn dat op 15 februari 2016 om 22.37 uur door de medewerkers van de internetzaak geactiveerd.
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] hem op 14 februari 2016 vraagt om mee te gaan. Samen gaan ze naar [verdachte 1] . Bij [verdachte 1] is nog een andere jongen die hij als volgt omschrijft: Antilliaans, ongeveer 30 jaar oud, donker haar, lang met krullen. [medeverdachte 2] praat dan met [verdachte 1] en op enig moment zijn [medeverdachte 2] en hij in de auto gestapt en richting Alkmaar gereden. Onderweg vertelt [medeverdachte 2] hem dat ze naar een jongen gaan waar ze € 9000,00 moeten halen omdat de jongen dat heeft gestolen van [verdachte 1] . Op het moment dat ze daar aankomen, is [verdachte 1] al ter plaatse. Hij rijdt in een oud type Mercedes. [verdachte 1] zit achter het stuur en naast hem op de passagiersstoel zit een jongen, die hij herkent op foto 5 [slachtoffer 1] ). Dat is de jongen die later door hen is meegenomen. De Antilliaanse jongen zat achterin de auto. Ze zijn dus met twee auto’s en in totaal met vier personen naar Alkmaar gereden.
Op het moment dat [slachtoffer 1] uit de auto wil gaan, ziet [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] naast de auto staan. [medeverdachte 2] geeft [slachtoffer 1] een vuistslag in zijn gezicht. Hij ziet dat [slachtoffer 1] een bloedende lip heeft. Van [verdachte 1] krijgt hij een doekje om het bloeden te stelpen. Daarop zijn ze naar Arnhem gereden. [medeverdachte 2] rijdt alleen terug in zijn auto, de Opel. [verdachte 1] heeft gezegd dat ze [slachtoffer 1] bij hen moeten houden totdat hij contact heeft gehad met diegene die aan hem euro 9.000,00 moet betalen. Omdat er niemand op de Spijkerstraat verschijnt, rijden ze naar de woning van [verdachte 1] .
[verdachte 1] , [medeverdachte 2] , de Antilliaanse jongen, [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] zijn de woning binnengaan, waarna ze zijn gaan slapen. De deur was afgesloten met een hangslot dat bevestigd was aan twee ogen die in het hout zijn geschroefd. [medeverdachte 1] ziet dat [slachtoffer 1] bang is en zich niet op zijn gemak voelt. [verdachte 1] heeft af en toe iemand aan de telefoon, waarschijnlijk de jongen die het geld heeft gestolen.
[medeverdachte 1] heeft op [slachtoffer 1] gepast. Onderweg naar Alkmaar belooft [medeverdachte 2] dat hij enkele honderdjes zal verdienen voor zijn hulp. [medeverdachte 1] heeft een mes bij zich dat uit de auto van [medeverdachte 2] komt op het moment dat ze naar Alkmaar rijden. [medeverdachte 1] heeft het mes bij zich gestoken omdat hij dacht dat het verkeerd kon gaan lopen. Op het moment dat [slachtoffer 1] uit de auto wil vluchten roept [slachtoffer 1] meermalen: “help” en “laat me gaan”. [slachtoffer 1] is vastgepakt door de Antilliaanse jongen en [medeverdachte 1] heeft het mes in zijn richting gedaan en hem gezegd: “ga nu gewoon zitten, dan gebeurt er niets”. [verdachte 1] was de baas en [verdachte 1] heeft [medeverdachte 2] gevraagd om mee te gaan.’s Nachts in zijn woning zei [verdachte 1] dat [medeverdachte 1] wakker moest blijven zodat [slachtoffer 1] niet weg kon gaan.
Op 16 februari 2016 verklaart [verdachte 1] tegenover de politie dat zijn roepnaam [verdachte 1] is. Hij zegt dat het om een bedrag gaat dat hij van [slachtoffer 2] krijgt. Hij heeft een bedrag geleend aan [slachtoffer 2] en dat zou hij terugkrijgen. Het gaat om 9 á 12 (de rechtbank begrijpt: negen à twaalf duizend euro). [slachtoffer 1] is bij hem in de auto gestapt en met hem meegegaan naar Arnhem om de kwestie daar verder te bespreken.
Ter terechtzitting heeft verdachte onder meer verklaarddat op 14 februari 2015 met [medeverdachte 2] heeft gesproken. Op het moment dat [slachtoffer 1] in de auto stapt, wist verdachte dat [medeverdachte 2] onderweg was. Vervolgens komt [medeverdachte 2] en stappen twee personen, [medeverdachte 1] en de Antilliaan, bij hem achter in de auto. Er is een hoop geschreeuw; ook over een telefoon. Hij ziet bij [slachtoffer 1] een bloedneus.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , de Antilliaanse jongen en [slachtoffer 1] zijn naar zijn, verdachte’s, huis gegaan. [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] en verdachte hebben daar geslapen. De contacten met [slachtoffer 2] werden onderhouden door de personen uit de groep. Verdachte heeft [slachtoffer 1] zijn telefoon gegeven om te bellen. Het ging om € 9.000,00.