ECLI:NL:RBNHO:2016:5345

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
15/820161-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en recidive van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.967,6 gram cocaïne op 28 februari 2016 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft geleid tot recidive. De rechtbank heeft het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte in overweging genomen, waaruit blijkt dat hij al eerder voor invoer van cocaïne is veroordeeld. Dit heeft de rechtbank doen besluiten dat er geen aanleiding is om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 24 maanden heeft gevorderd. De rechtbank heeft ook het advies van de reclassering in overweging genomen, dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert, omdat de verdachte niet gemotiveerd is voor gedragsverandering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde deels voorwaardelijke straf geen meerwaarde heeft, gezien het hoge risico dat de verdachte zich aan de voorwaarden zal onttrekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820161-16 (P)
Uitspraakdatum: 24 juni 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te district Suriname (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
verblijfadres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A.C. Bruin, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van de Koninklijke Marechaussee d.d. 28 februari 2016 (dossierpagina 1 t/m 4);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van de Koninklijke Marechaussee d.d. 28 februari 2016 (dossierpagina 37 tot en met 40);
  • een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 1 maart 2016 met laboratoriumnummer 2311 X 16, opgemaakt door drs. [deskundige] (los opgenomen).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 24 maanden de helft voorwaardelijk op te leggen, met daarbij een lange proeftijd en reclasseringscontact.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1.967,6 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van invoer van cocaïne onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte (ongedateerde) voorlichtingsrapport van [reclasseringswerker], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte niet gemotiveerd is voor gedragsverandering.
Gelet op het advies van de reclassering heeft de door de raadsman voorgestelde deels voorwaardelijke straf met reclasseringscontact geen meerwaarde, omdat wordt ingeschat dat er een hoog risico bestaat dat verdachte zich aan de voorwaarden zal onttrekken en er bij verdachte geen enkele motivatie bestaat om zijn gedrag te veranderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. W. Veldhuijzen van Zanten en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2016.