ECLI:NL:RBNHO:2016:5209

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
15/800452-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling tijdens ruzie met mes

Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 4 oktober 2015 te Landsmeer, waar de verdachte tijdens een ruzie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer in de nek en wang heeft gesneden, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie tot doodslag, aangezien zowel de verdachte als getuigen ontkenden dat er met opzet gestoken was. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met het mes aanzienlijke verwondingen had toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 3.346,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800452-15 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Paardekooper, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 04 oktober 2015 te Landsmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de wang althans het gezicht en/of de nek heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 oktober 2015 te Landsmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meermalen met een mes althans een scherp en/of puntig voorwerp in de wang althans het gezicht en/of de nek heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens haar heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] door hem in het gezicht te steken met het aangetroffen mes.
3.2
Standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Volgens hem is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om aan te nemen dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken of gesneden met een mes. Verdachte ontkent dat en ook [slachtoffer] en [getuige] hebben dat niet gezien, zodat onduidelijk is hoe [slachtoffer] aan zijn verwondingen is gekomen.
Subsidiair bepleit de raadsman vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. Hij betoogt dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin, omdat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De raadsman wijst er in dit verband op dat de verwondingen zijn aangebracht met een aardappelschilmesje, dat niet bijzonder scherp is en een relatief kort en buigzaam snijdeel heeft. Ook uit de geneeskundige verklaring blijkt niet dat de verwondingen van [slachtoffer] zodanig waren dat hij heeft moeten vrezen voor zijn leven. Ten slotte zijn er ook geen andere aanknopingspunten om te betogen dat [slachtoffer] door het toegebrachte letsel had kunnen overlijden. Zo kan uit het dossier niet worden afgeleid dat het mes met kracht is gebruikt, aldus – steeds – de raadsman.
3.3
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging doodslag. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte ontkent [slachtoffer] te hebben gestoken en ook [slachtoffer] en [getuige] hebben niet waargenomen dat verdachte met een mes heeft gestoken. Uit de geneeskundige verklaring blijkt weliswaar dat [slachtoffer] aanzienlijk letsel had in zijn gezicht, maar daaruit blijkt niet of die wonden zijn veroorzaakt door steek- of snijbewegingen, nu deze wonden in die verklaring zowel steek- als snijwonden worden genoemd. Ook kan uit die verklaring niet worden afgeleid dat de wonden zodanig diep zijn dat zij door een steekbeweging of met kracht moeten zijn toegebracht. Gelet op het voorgaande kan uit de bewijsmiddelen dus niet worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken of op een zodanige wijze heeft gesneden dat hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Derhalve staat niet vast dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
[slachtoffer] verklaart dat hij in de nacht van zondag 4 oktober 2015 met [getuige] naar haar woning aan de [adres 2] is gegaan. Nadat hij afscheid heeft genomen, komt hij een jongen tegen in de steeg. Hij verklaart: “Hij zei meteen tegen mij dat ik bij zijn huis aan het inbreken was. Hij ging heel erg dicht bij mij aan staan. Ik heb als soort grap zijn pet omgedraaid. De jongen werd bozer. Hij slaat mij voluit. Ik ben vervolgens terug gaan vechten om mijzelf te verdedigen. Slaan, duwen, maaien. We vielen in de struiken op de grond. Ik heb de jongen geraakt, maar weet niet meer waar. Aan mijn verwondingen te zien heeft hij mij ook geraakt. Ik heb geen flauw idee waar het mes precies vandaan komt. Op een gegeven moment eindigt het gevecht voor de woning van [getuige] in de struiken. Ik was het gevecht aan het verliezen. Ik weet niet waarom het gevecht op hield. Vervolgens bleef ik nog even liggen. De jongen was in een keer weg. Ik bleef liggen omdat het niet zo goed met mij ging. Ik had op gegeven moment door dat ik behoorlijk aan het bloeden was. De ambulancebroeder zei dat ik snijwonden had. Ik heb het in het gevecht niet doorgehad. Ik was heel verbaasd dat ik gestoken was. Ik ben gehecht aan de linkerkant van mijn wang en achter mijn linkeroor. Rechterhand. Dit zijn allemaal snijwonden. Ik weet niet waarmee ze zijn aangebracht.” [2]
[getuige] verklaart eveneens dat zij samen met [slachtoffer] naar huis is gefietst in de nacht van zondag 4 oktober. Nadat zij afscheid had genomen zag zij de haar bekende [verdachte] aan komen lopen. [verdachte] kwam dicht tegen [slachtoffer] aan staan. Zij verklaart: “Ik hoorde [verdachte] zeggen: “je wilt gewoon bij me inbreken.” Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] begon te duwen. Ik zag dat [slachtoffer] terugduwde en agressief werd. Ik weet niet meer precies hoe het ging en wie de eerste klap gaf, maar op gegeven moment vlogen ze elkaar aan en ontstond er een vechtpartij. Ik zag dat ze elkaar over en weer sloegen en met elkaar worstelden. Ik zag dat zij zich verplaatsten in de richting van de straatzijde. Halverwege de steeg zag ik dat er bloed druppelde maar dit drong niet echt tot mij door. Ik zag dat dit bloed bij [slachtoffer] vandaan kwam. Ik zag dat [slachtoffer] bloed in zijn gezicht had, volgens mij aan de linkerzijde. Ze verplaatsten zich steeds meer naar de straatkant en ik zag dat ze samen in de bosjes voor mijn huis vielen. Ik zag dat [slachtoffer] onderop lag. Op dat moment zag ik dat er heel veel bloed op de grond en de bladeren van de bosjes lag. Ik heb [verdachte] toen van [slachtoffer] afgetrokken. Ik heb niets gezien van een wapen. Ik zag dat [verdachte] ook wat bloed aan zijn hand had, ik weet verder niet waar dit vandaan kwam. Hij liep een beetje achterom kijkend naar zijn huis. Ik zag dat kort hierna de moeder van [verdachte] naar buiten kwam naar ons toe. Ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] een verwonding aan zijn hand had. Volgens mij zei ze een messteek: “ [verdachte] is gestoken in zijn hand”. Ik besefte toen pas eigenlijk dat [slachtoffer] moest zijn gestoken.” [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij thuis was en op een gegeven moment iets hoorde buiten. Hij verklaart: “Ik ben toen even gaan kijken. Ik ben toen naar buiten gegaan. Buiten zag ik dat er een jongen in de steeg liep. Ik kende die jongen niet. Er was ook een meisje. In eerste instantie herkende ik haar ook niet. Ik vroeg aan de jongen wat hij hier deed. Hij vroeg aan mij wat ik daar deed. Wij kregen wat woorden. Tijdens die woordenwisseling probeerde die jongen ineens mijn pet te pakken of zoiets. Er ontstond toen een worsteling. Wij vielen naar de grond. Ik voelde toen ineens iets scherps in mijn hand. Ik heb het voorwerp toen gepakt en weggegooid. Ik zag dat mijn hand open was. Ik heb niet gezien wat voor voorwerp het was. Ik heb het gelijk weggegooid. Volgens mij was het een mes. De worsteling is in de bosjes geëindigd. Ik stapte van de jongen af. De jongen bleef liggen.’’ [4]
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring met betrekking tot het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel.
De behandeld [arts 1] , die hem op de spoedeisende hulp heeft onderzocht, heeft onder meer als volgt gerapporteerd:
“Onderzoek:
aangezicht:
laceratie pre-auriculair links: bloed flink arterieel, lengte 5 cm;
snijwond wang links: tot in subcutis, bloedt niet meer, lengte 1,5 cm.
hand rechts:
laceratie 1,5 cm in hypothenar, bloedt niet meer.
Conclusie: steekwonden aangezicht en hand rechts.”
De behandeld [arts 2] , die [slachtoffer] ook op de spoedeisende hulp heeft onderzocht, heeft onder meer als volgt gerapporteerd:
“Onderzoek:
aangezicht: snijwond pre-auriculair links 3-4 cm met arteriële spuiter; snijwond wang links 1 cm tot in subcutis; intra-oraal geen letsel.
hand rechts: snijwond thenar 1,5 cm tot in subcutis.” [5]
[verbalisant 1] constateert bij het opnemen van de aangifte van [slachtoffer] dat hij meerdere krassen in zijn gezicht en nek waarneemt. [6] Als bijlage bij de aangifte is een foto van het letsel in de nek bijgevoegd. [7]
Op de vraag aan verdachte waar het mes was, heeft verdachte verklaard dat hij het mes in een tuin heeft gegooid. [8] [verbalisant 2] heeft op zondag 4 oktober onderzoek ingesteld naar het steekwapen ter hoogte van de woning aan [adres 3] , daar waar het incident had plaatsgevonden. In de tuin van de woning aan de [adres 4] treft zij een aardappelschilmesje, blauw van kleur. Het snijvlak was gebogen en er zat bloed op het snijgedeelte. Ook op het blauwe gedeelte zaten bloedspetters. [9] Als bijlage bij haar proces-verbaal van bevindingen zijn foto’s gevoegd van het aangetroffen mes. Ook is een overzichtskaartje bijgevoegd, waaruit blijkt waar het incident heeft plaatsgevonden en waar het mes is gevonden. [10]
Bewijsoverweging
Vaststaat dat verdachte en [slachtoffer] met elkaar in gevecht zijn geraakt. Voorts staat vast dat verdachte tijdens dat gevecht een scherp voorwerp, volgens hemzelf een mes, voorhanden heeft gehad. Dit mes heeft hij weggegooid, een tuin in, en in de buurt van het gevecht is in een tuin een aardappelschilmesje aangetroffen met bloed erop. Er is bij onderzoek in de buurt geen ander mes gevonden, zodat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen mes het voorwerp is geweest dat verdachte voorhanden moet hebben gehad tijdens het gevecht. Ten slotte staat vast dat [slachtoffer] bij het gevecht met verdachte aanzienlijke snijwonden heeft opgelopen in zijn gezicht en zijn nek. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders zijn dan dat verdachte deze wonden heeft toegebracht met het aardappelschilmesje.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat op zwaar lichamelijk letsel indien iemand met een mes in het gezicht en de nek wordt gesneden. Door [slachtoffer] tijdens het gevecht met het mes in het gezicht en de nek te snijden, heeft verdachte zodoende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] dergelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging zware mishandeling.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 4 oktober 2015 te Landsmeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes in de wang en de nek heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen, te weten een meldplicht, een behandelverplichting bij Brijder, het volgen van een agressieregulatietraining en het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke strafdeel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft tijdens een ruzie met [slachtoffer] op enig moment een aardappelschilmesje voorhanden gehad en [slachtoffer] daarmee gesneden in zijn nek en in zijn wang, waardoor deze letsel heeft bekomen. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die van het voorval getuige waren. Daarnaast heeft hij met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] komt naar voren dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij daar nog steeds last van ondervindt. Daarbij komt dat hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd door de blijvende littekens in zijn gezicht.
De ernst van het hiervoor beschreven feit rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 april 2016 van [reclasseringswerker] bij Reclassering Nederland. Het advies houdt onder meer het volgende in:
Een verklaring voor hetgeen betrokkene wordt ten laste gelegd, heeft hij nog steeds niet helemaal en dit gebrek aan inzicht in zijn eigen gedrag lijkt een risicofactor. Uit het onderzoek van de reclassering, waarbij ook de bevindingen uit het psychiatrisch Pro Justitia rapport zijn meegenomen, komen nog een aantal risicofactoren naar voren die met elkaar lijken samen te hangen. Zo is betrokkene eerder wegens agressiedelicten in beeld gekomen, heeft hij al langere tijd geen nuttige dagbesteding, zijn er aanwijzingen van middelenafhankelijkheid (cannabis), een gebrek aan vaardigheden en een geschiedenis van antisociale gedragingen. Betrokkene zegt al jaren in een negatieve spiraal te verkeren waar hij niet uitkomt. Hij staat open voor hulp en begeleiding maar wil daarnaast niet overal aan meewerken.
De reclassering acht de kans aanwezig dat betrokkene weer met justitie in aanraking komt als hij geen hulp en begeleiding krijgt bij de probleemgebieden. Reclasseringsbegeleiding lijkt dan ook geïndiceerd om de kans op recidive te verkleinen. Vooralsnog kan geen concrete invulling worden gegeven aan een plan van aanpak voor reclasseringsbegeleiding, anders dan alleen het vaststellen van de risicogebieden. De reclassering hoopt dat betrokkene zich binnen het toezicht nog meer open zal stellen voor begeleiding/behandeling en de reclassering zo meer inzicht krijgt op de risicofactoren en een passend plan van aanpak kan opstellen. Mocht blijken dat het wenselijk is dat betrokkene in dat kader gedragsinterventie(s) volgt, dan zal de toezichthouder dit als aanwijzing kunnen opdragen aan betrokkene. Gedacht kan worden aan een cognitieve vaardigheids- en/of leefstijltraining en/of behandeling bij De Waag gericht op de agressieproblematiek van betrokkene.
Mocht betrokkene schuldig worden bevonden, dan wordt geadviseerd hem een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
Op 14 juni 2016 is het volgende aanvullende bericht van de reclassering aan de rechtbank toegezonden:
In het schorsingstoezicht is gebleken dat betrokkene gemotiveerd is om aan zijn drugsproblematiek, zoals in het reeds uitgebrachte reclasseringsadvies omschreven, te gaan werken. Daarnaast is in het schorsingstoezicht naar voren gekomen dat het ontbreken van een dagbesteding een risicofactor vormt en begeleiding op dit gebied is dan ook van belang.
In overleg met de toezichthouder van betrokkene, [toezichthouder] , zijn we dan ook tot een aanvullende advies gekomen. Geadviseerd wordt om betrokkene naast de al geadviseerde meldplicht bij de reclassering te Zaandam, de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
-
Betrokkene wordt verplicht mee te werken aan een intake bij de Brijder, of een soortgelijke instelling op het gebied van verslavingsproblematiek, en het volgen van een mogelijke behandeling die hieruit voortvloeit.
-
Betrokkene wordt verplicht om mee te werken aan toeleiding naar adequate dagbesteding, ook als dit inhoudt begeleiding bij een passende instelling op dit gebied.
Voorts is over de persoon van verdachte een Pro Justitia rapport, gedateerd 5 april 2016 uitgebracht, opgemaakt door [naam] , arts in opleiding tot psychiater (supervisant) en [naam 2] , psychiater (supervisor). Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene lijkt op basis van de gesprekken geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit is echter niet met zekerheid te stellen gezien er geen heteroanamnese (verdachte geeft hier geen toestemming voor) of psychiatrie-dossieronderzoek is verricht. Omdat er geen volledig onderzoek is verricht, kan geen uitspraak worden gedaan of betrokkene daadwerkelijk volledig toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft het LOVS-oriëntatiepunt ten aanzien van het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de strafhoogte.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens zijn documentatie, in het verleden reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsdelicten en het onberekenbare karakter van verdachte. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten drie maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd op drie jaren te stellen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding en een behandelverplichting bij Brijder of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.346,- ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 1.096,- voor de materiële en € 2.250,- voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van zowel de materiële schade als de immateriële schade geheel kan worden toegewezen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Vergoeding van de immateriële schade dient te worden beperkt tot een bedrag van € 1.250,-, aldus de raadsman. Hij verwijst daarbij naar uitspraken uit de Smartengeldgids 2016.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde feit [kort gezegd: poging tot zware mishandeling], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het subsidiair bewezen verklaarde feit en zal daarvoor het gevorderde bedrag ad € 1.096,- toewijzen.
Het slachtoffer is door verdachte met een mes in zijn gezicht en nek gesneden. Hij is voor behandeling daarvan naar het ziekenhuis vervoerd. Als gevolg van de verwondingen heeft hij onder meer een week lang alleen vloeibaar voedsel kunnen nuttigen. Uit de slachtofferverklaring met bijlagen blijkt dat [slachtoffer] blijvende littekens in het gelaat heeft overgehouden aan het voorval. Daarnaast is hij wegens PTSS – als gevolg van dit voorval – onder behandeling bij een psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank houdt de vordering tot vergoeding van de immateriële schade derhalve ook voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.250,- komt de rechtbank ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.346,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het subsidiair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negen (9) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie (3) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich, wanneer hij een uitnodiging daartoe ontvangt, meldt bij Reclassering Nederland, gelegen aan de Stationsstraat 73, 1506 DE te Zaandam en zich hierna blijft melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • verplicht is mee te werken aan toeleiding naar adequate dagbesteding, ook indien dit inhoudt begeleiding bij een passende instelling op dit gebied;
  • verplicht is mee te werken aan een intake bij de Brijder of een soortgelijke instelling op het gebied van verslavingsproblematiek, en het volgen van een mogelijke behandeling die hieruit voortvloeit;
  • zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
De reclassering wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.346,- (zegge: drieduizend driehonderdzesenveertig euro), bestaande uit € 1.096,- voor de materiële en € 2.250,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.346,- (zegge: drieduizend driehonderdzesenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
43 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
28 juni 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina’s 81 t/m 85).
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina’s 33 t/m 37).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 6 oktober 2015, doch uitsluitend wat betreft de hiervoor geciteerde zinnen.
5.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina’s 91 en 92).
6.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina 85).
7.Bijlage bij het proces-verbaal van aangifte gedaan door [slachtoffer] d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina 89).
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina 14).
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina’s 15 en 16). Op het mesje werden geen bruikbare sporen aangetroffen (proces-verbaal relaas, dossierpagina 9)
10.Bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 oktober 2015 (dossierpagina’s 19 en 20).