6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft tijdens een ruzie met [slachtoffer] op enig moment een aardappelschilmesje voorhanden gehad en [slachtoffer] daarmee gesneden in zijn nek en in zijn wang, waardoor deze letsel heeft bekomen. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die van het voorval getuige waren. Daarnaast heeft hij met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van [slachtoffer] komt naar voren dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij daar nog steeds last van ondervindt. Daarbij komt dat hij dagelijks aan het voorval wordt herinnerd door de blijvende littekens in zijn gezicht.
De ernst van het hiervoor beschreven feit rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 7 april 2016 van [reclasseringswerker] bij Reclassering Nederland. Het advies houdt onder meer het volgende in:
Een verklaring voor hetgeen betrokkene wordt ten laste gelegd, heeft hij nog steeds niet helemaal en dit gebrek aan inzicht in zijn eigen gedrag lijkt een risicofactor. Uit het onderzoek van de reclassering, waarbij ook de bevindingen uit het psychiatrisch Pro Justitia rapport zijn meegenomen, komen nog een aantal risicofactoren naar voren die met elkaar lijken samen te hangen. Zo is betrokkene eerder wegens agressiedelicten in beeld gekomen, heeft hij al langere tijd geen nuttige dagbesteding, zijn er aanwijzingen van middelenafhankelijkheid (cannabis), een gebrek aan vaardigheden en een geschiedenis van antisociale gedragingen. Betrokkene zegt al jaren in een negatieve spiraal te verkeren waar hij niet uitkomt. Hij staat open voor hulp en begeleiding maar wil daarnaast niet overal aan meewerken.
De reclassering acht de kans aanwezig dat betrokkene weer met justitie in aanraking komt als hij geen hulp en begeleiding krijgt bij de probleemgebieden. Reclasseringsbegeleiding lijkt dan ook geïndiceerd om de kans op recidive te verkleinen. Vooralsnog kan geen concrete invulling worden gegeven aan een plan van aanpak voor reclasseringsbegeleiding, anders dan alleen het vaststellen van de risicogebieden. De reclassering hoopt dat betrokkene zich binnen het toezicht nog meer open zal stellen voor begeleiding/behandeling en de reclassering zo meer inzicht krijgt op de risicofactoren en een passend plan van aanpak kan opstellen. Mocht blijken dat het wenselijk is dat betrokkene in dat kader gedragsinterventie(s) volgt, dan zal de toezichthouder dit als aanwijzing kunnen opdragen aan betrokkene. Gedacht kan worden aan een cognitieve vaardigheids- en/of leefstijltraining en/of behandeling bij De Waag gericht op de agressieproblematiek van betrokkene.
Mocht betrokkene schuldig worden bevonden, dan wordt geadviseerd hem een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht.
Op 14 juni 2016 is het volgende aanvullende bericht van de reclassering aan de rechtbank toegezonden:
In het schorsingstoezicht is gebleken dat betrokkene gemotiveerd is om aan zijn drugsproblematiek, zoals in het reeds uitgebrachte reclasseringsadvies omschreven, te gaan werken. Daarnaast is in het schorsingstoezicht naar voren gekomen dat het ontbreken van een dagbesteding een risicofactor vormt en begeleiding op dit gebied is dan ook van belang.
In overleg met de toezichthouder van betrokkene, [toezichthouder] , zijn we dan ook tot een aanvullende advies gekomen. Geadviseerd wordt om betrokkene naast de al geadviseerde meldplicht bij de reclassering te Zaandam, de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
-
Betrokkene wordt verplicht mee te werken aan een intake bij de Brijder, of een soortgelijke instelling op het gebied van verslavingsproblematiek, en het volgen van een mogelijke behandeling die hieruit voortvloeit.
-
Betrokkene wordt verplicht om mee te werken aan toeleiding naar adequate dagbesteding, ook als dit inhoudt begeleiding bij een passende instelling op dit gebied.
Voorts is over de persoon van verdachte een Pro Justitia rapport, gedateerd 5 april 2016 uitgebracht, opgemaakt door [naam] , arts in opleiding tot psychiater (supervisant) en [naam 2] , psychiater (supervisor). Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene lijkt op basis van de gesprekken geen sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit is echter niet met zekerheid te stellen gezien er geen heteroanamnese (verdachte geeft hier geen toestemming voor) of psychiatrie-dossieronderzoek is verricht. Omdat er geen volledig onderzoek is verricht, kan geen uitspraak worden gedaan of betrokkene daadwerkelijk volledig toerekeningsvatbaar is.
De rechtbank heeft het LOVS-oriëntatiepunt ten aanzien van het toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de strafhoogte.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens zijn documentatie, in het verleden reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsdelicten en het onberekenbare karakter van verdachte. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten drie maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd op drie jaren te stellen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, het meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding en een behandelverplichting bij Brijder of een soortgelijke instelling noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.