ECLI:NL:RBNHO:2016:5207

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
15/800512-15 en 15/198846-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling en vernielingen met vrijspraak poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling, vernieling en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een vlaag van woede een plantenbak van ongeveer 25 kilogram van de eerste verdieping naar beneden had gegooid, maar dat hij zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat dit letsel zou veroorzaken. De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte twee ruiten van een toegangsdeur heeft vernield door deze met kracht dicht te gooien, en dat hij een andere persoon heeft mishandeld en een gitaar heeft vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf en een taakstraf, waarbij rekening is gehouden met zijn psychiatrische problematiek en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, omdat de verdachte al onder toezicht staat van de GGZ.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/800512-15 en 15/198846-15 (P)
Uitspraakdatum: 28 juni 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Y.M. Eising en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/800512-15
Feit 1:
hij op of omstreeks 08 november 2015 in de gemeente Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een plantenbak (van ongeveer 25 kilogram)
vanaf de eerste verdieping van een flatgebouw aan de [adres 2] (met kracht) naar beneden heeft gegooid op een moment dat die [aangeefster 1] zich aldaar op de begane grond bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 08 november 2015 in de gemeente Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een toegangsdeur van een woning aan de [adres 2] en/of een prullenbak in die woning, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [woningbouwvereniging] en/of [aangeefster 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte,:
- die toegangsdeur met zoveel kracht dichtgegooid, dat de ruiten zijn gebroken en/of
- een of meer ke(e)r(en) tegen die prullenbak geschopt;
Parketnummer 15/198846-15
Feit 3:
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Purmerend [aangever] heeft mishandeld door genoemde [aangever] een of meerma(a)l(en) op/tegen de benen en/of (elders) op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen;
Feit 4:
hij op of omstreeks 30 september 2015 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een gitaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, een of meerma(a)l(en) tegen die gitaar geschopt en/of
getrapt en/of een of meerma(a)l(en) met die gitaar tegen de grond geslagen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens haar is sprake van poging tot doodslag, omdat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [aangeefster 1] door de plantenbak naar beneden te gooien. Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is geweest van opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood, danwel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op grond van het dossier kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat iemand zou overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welke kans dan door verdachte zou zijn aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Er is geen sprake van vol opzet, maar ook niet van voorwaardelijk opzet. De aanmerkelijke kans dat het gevolg – het breken van de ruiten – zou intreden is niet welbewust aanvaard. In de omstandigheid dat verdachte kort na elkaar twee keer de deur hard heeft dichtgeslagen, waarbij de eerste keer niks is gebeurd, mocht hij ervan uitgaan dat ook de tweede keer de ruiten in de deur heel zouden blijven.
Wat betreft de prullenbak is niet vast te stellen of deze is vernield of beschadigd, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan overtuigend bewijs.
3.3
Vrijspraak ten aanzien van feit 1Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling vereist dat bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij aangeefster niet willens en wetens van het leven heeft willen beroven of letsel heeft willen toebrengen. Uit de dossierstukken valt ook niet af te leiden dat sprake was van zogenaamd ‘vol opzet’. De rechtbank heeft – hiervan uitgaande – onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangeefster.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Verdachte heeft op 8 november 2015 een plantenbak van ongeveer 25 kilogram vanaf de eerste verdieping van een flatgebouw naar beneden gegooid. De plantenbak is op de straat voor het flatgebouw terecht gekomen, waar op dat moment aangeefster op haar fiets om de hoek kwam rijden. De plantenbak kwam vlak voor haar op straat terecht. Indien een dergelijk zwaar object vanaf een dergelijke hoogte midden op de dag naar beneden wordt gegooid – nabij de toegangsdeur van een flatgebouw, dan is – naar algemene ervaringsregels – de kans aanmerkelijk dat een persoon dodelijk wordt getroffen of ten minste zwaar lichamelijk letsel oploopt. De vraag die de rechtbank voorts dient te beantwoorden is of verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Hiervoor is vereist dat verdachte zich van het bestaan van de aanmerkelijke kans bewust was. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat verdachte heeft gezien dat aangeefster dan wel andere personen zich in de onmiddellijke nabijheid van de ingang van het flatgebouw bevonden toen hij de plantenbak naar beneden gooide. Aangeefster heeft verklaard dat er geen oogcontact is geweest en verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting van 14 juni 2016 verklaard dat hij in een vlaag van woede de plantenbak heeft opgepakt en deze vervolgens zonder te kijken naar beneden heeft gegooid. De vraag is derhalve of het van de eerste verdieping gooien van een plantenbak op straat nabij de ingang van het flatgebouw een gedraging oplevert die naar haar aard zozeer is gericht op het veroorzaken van een dodelijk gevolg of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte zich wel bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat bedoeld gevolg zou intreden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De gedraging van verdachte was naar haar aard niet gericht tegen een of meer personen, zoals bijvoorbeeld bij het steken met een mes of het schieten met een vuurwapen. Verdachte heeft ten tijde van het gooien van de plantenbak – blijkens zijn verklaringen – niet gedacht aan de mogelijkheid dat er personen onder aan de flat konden lopen; de handeling van verdachte was een impulsieve uiting van woede en frustratie. Hoe ernstig en onverantwoord het gedrag van verdachte ook moge zijn, uit de gebleken omstandigheden kan niet worden afgeleid dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat zijn handelen de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster zou kunnen veroorzaken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van voorwaardelijk opzet, zodat verdachte van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.
3.4
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 8 november 2015 doet [aangeefster 2] namens [woningbouwvereniging] aangifte van vernieling van de voordeur. Zij heeft verklaard dat zij woonachtig is in een flat aan de [adres 2] te Purmerend. Op genoemde dag kreeg [aangeefster 2] daar ruzie met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte). [2] [aangeefster 1] verklaart dat zij een man op de galerij van het flatgebouw zag lopen, waarna hij naar een deur liep die hij zo hard dicht gooide dat het raam daarvan eruit vloog. [3] Toen [verbalisanten] ter plaatse kwamen, zagen zij dat de twee ramen die in de voordeur zaten van [huisnummer] waren vernield; bij de deur en op de balustrade lagen diverse glasscherven. [4] Ter terechtzitting van 14 juni 2016 heeft verdachte verklaard dat hij in woede de voordeur van de woning van zijn vriendin [aangeefster 2] (
de rechtbank begrijpt: [aangeefster 2]) heeft dichtgegooid. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat glazen ruiten in een deur breken, als gevolg van het met kracht dichtgooien daarvan, naar algemene ervaringsregels aannemelijk is te achten. De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat verdachte zich bewust is geweest van die kans, terwijl in de gebruikte kracht de aanvaarding van de gevolgen is gelegen. Derhalve is sprake van voorwaardelijk opzet. Dat verdachte eerder dezelfde deur ook met kracht zou hebben dichtgegooid, zonder dat de ruiten zijn gebroken, doet daar niet aan af, omdat verdachte er niet vanuit kon gaan dat die gelukkige afloop zou betekenen dat het glas de volgende keer ook wel heel zou blijven.
Ten aanzien van feiten 3 en 4:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 30 september 2015 doet [aangever] aangifte. Hij heeft verklaard dat hij op diezelfde dag bij de [winkel] te Purmerend de persoon tegenkwam die hij had betaald voor een tijdelijke verblijfplaats. Hier had hij op 29 september 2015 een verklaring over afgegeven. [aangever] werd door deze persoon geschopt tegen zijn linker bovenbeen. Door die trap verloor hij zijn evenwicht en viel hij op de grond. [aangever] verklaart dat deze schop pijn deed. Toen hij eenmaal op de grond lag, zag hij dat de persoon hem meerdere malen met kracht schopte. [aangever] voelde harde klappen tegen zijn arm en buik, wat hem pijn deed. Toen hij zich wilde wegdraaien, voelde hij een harde klap op zijn rug. Vervolgens pakte de persoon de Spaanse gitaar van [aangever] en trapte deze stuk. [6]
[verbalisanten] zijn op 30 september 2015 ter plaatse gegaan. Daar zien ze de heer [aangever] . Hij liep een beetje mank, hield met zijn rechterhand zijn linkerpols vast, en trok een pijnlijk gezicht. [verbalisant] ziet dat de kast van de gitaar van [aangever] helemaal kapot was. Verbalisanten horen via de hulpofficier van justitie dat [aangever] gisteren op het politiebureau was in verband met een conflict met [verdachte] . [7]
[aangever] is op 1 oktober 2015 naar het Waterlandziekenhuis in Purmerend gegaan, waar bij hem een gebroken pols is geconstateerd. [8]
[getuige] heeft verklaard dat zij op 30 september 2015 op een gegeven moment geschreeuw hoorde vanaf de straat. Daar zag zij dat een blanke man tegen een andere man van Roemeense afkomst aan het schoppen was. De Roemeense man lag op de grond en met zijn beide handen beschermde hij zijn lichaam. De blanke man was aan het schoppen tegen het lijf van de Roemeense man en maakte hierbij meerdere schopbewegingen. De Roemeense man werd op zijn bovenlichaam geraakt. Het heeft zeker 40 seconden tot een minuut geduurd. Hierna pakte de blanke man een gitaar en sloeg hiermee meerdere keren op de grond. Hij heeft de gitaar vernield. [9]
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Parketnummer 15/800512-15
Feit 2:
hij op 8 november 2015 in de gemeente Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een toegangsdeur van een woning aan de [adres 2] toebehorende aan [woningbouwvereniging] , heeft vernield, immers heeft hij, verdachte:
- die toegangsdeur met zoveel kracht dichtgegooid, dat de ruiten zijn gebroken;
Parketnummer 15/198846-15
Feit 3:
hij op 30 september 2015 te Purmerend [aangever] heeft mishandeld door genoemde [aangever] meermalen tegen de benen en elders tegen het lichaam te schoppen;
Feit 4:
hij op 30 september 2015 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een gitaar, toebehorende aan [aangever] , heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, tegen die gitaar getrapt en meermalen met die gitaar tegen de grond geslagen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15/800512-15
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Parketnummer 15/198846-15
Feit 3:
mishandeling
Feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de door de reclassering geadviseerde behandelverplichting.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een taakstraf – gelet op de beperkte belastbaarheid van verdachte – niet passend en geboden is.
De raadsman heeft bepleit dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren, zulks met begeleiding van de reclassering.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling met letsel ten gevolge, te weten een gebroken pols. Mishandeling is een inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verder is mishandeling een ernstig feit dat bij slachtoffers gevoelens van onveiligheid en vaak ook emotionele schade teweegbrengt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van twee ruiten in de voordeur van de woning van zijn vriendin en aan het vernielen van een gitaar. Door aldus te handelen heeft hij de eigenaren schade berokkend. .
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 juni 2016, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Die omstandigheid rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 maart 2016 van [reclasseringswerker] bij Reclassering Nederland. Het advies houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene kampt met complexe, chronische psychiatrische problematiek in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. Hoewel betrokkene hiervoor structureel medicamenteus wordt behandeld, lijkt zijn denkwijze en emotioneel welzijn in ieder geval deels verband te houden met het huidige delictgedrag. In situaties die betrokkene als stressvol ervaart of wanneer hij het idee heeft niet gehoord te worden, kampt hij met grote onmacht en hij handelt dan ongecontroleerd en impulsief.
De handelingsmogelijkheden van betrokkene zijn zeer beperkt en vermoedelijk nog beperkter wanneer hij onder invloed van middelen verkeerd. Niet alleen lijkt dergelijk gedrag ten grondslag te liggen aan tenminste een deel van de huidige tenlasteleggingen, grensoverschrijdend gedrag dat voortkwam uit een situatie van spanning liet hij recent ook zien bij Actief Talent. Betrokkene heeft echter wel ziekte-inzicht en probleembesef; achteraf keurt hij zijn gedrag af, laat hij zich aanspreken op zijn gedrag en spreekt hij spijt uit, maar op het moment van spanning is hij niet in staat om doordacht te handelen en realiseert hij niet wat de impact van zijn gedrag op anderen kan zijn. Hierdoor is er sprake van een hoog risico op recidive en tevens een risico op letselschade voor derden. Om het recidiverisico te verlagen, is het van belang dat betrokkene vaardigheden aanleert, waardoor hij in spanningsvolle situaties zijn gedrag leert controleren in plaats van te handelen vanuit emotie. Afgevraagd kan echter worden in hoeverre betrokkene leerbaar is, gezien de complexiteit van zijn problematiek.
Ondanks dat GGZ reclassering Palier betwijfelt in hoeverre betrokkene veranderbaar is, heeft betrokkene tijdens zijn schorsingsperiode laten zien dat hij afsprakentrouw is en hij zich kan conformeren aan voorwaarden. Hij is tevens trouw in zijn contact met het FACT-team van GGZ Dijk & Duin, hetgeen naar verwachting deels wordt veroorzaakt door een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Betrokkene lijkt in die zin gevoelig voor de dwang van een voorwaardelijke kader. Ondanks dat de reclassering de beïnvloedingsmogelijkheden als gering inschatten, adviseert GGZ reclassering Palier toch om betrokkene voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen van de reclassering. Toevoeging van reclasseringscontact aan de huidige zorg, maakt dat er naast aandacht voor zijn psychische gezondheid ook expliciet aandacht komt voor delictgedrag en factoren die hiertoe leiden. Het contact met de reclassering kan laagdrempelig en laagfrequent zijn en dient het doel van ‘vinger aan de pols’ contact.
GGZ reclassering Palier adviseert om betrokkene een (deels) voorwaardelijke straf met een proeftijd van twee jaar op te leggen. Hierbij worden de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd voor de duur van één jaar:
- meldplicht;
- behandelverplichting.
Gelet op het wekelijkse contact van verdachte met het FACT-team van GGZ Dijk & Duin en de behandeling die hij reeds in het civielrechtelijk traject moet volgen binnen het kader van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging, die eind juni 2016 verlengd zal worden met één jaar, ziet de rechtbank geen meerwaarde in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en zal daarom geen reclasseringstoezicht en behandelverplichting – of enige andere bijzondere voorwaarde – aan de voorwaardelijke straf verbinden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Weliswaar blijkt uit voornoemd reclasseringsrapport dat verdachte kampt met complexe, chronische psychiatrische problematiek in de zin van schizofrenie van het paranoïde type, de rechtbank is ervan overtuigd dat ook voor verdachte een passende invulling kan worden gegeven aan de taakstraf. De rechtbank dringt erop aan dat bij de tenuitvoerlegging daarvan zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met zijn problematiek en dat plaatsing op een groepsproject niet wenselijk is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
twee (2) weken, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
28 juni 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangeefster 2] namens [woningbouwvereniging] d.d. 8 november 2015 (dossierpagina’s 6 en 7).
3.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangeefster 1] d.d. 8 november 2015 (dossierpagina 17).
4.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door [verbalisanten] d.d. 8 november 2015 (dossierpagina 26).
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
6.Proces-verbaal van aangifte gedaan door [aangever] d.d. 30 september 2015 (dossierpagina’s 5 en 6).
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2015 (dossierpagina’s 11 en 12).
8.Een schriftelijk bescheid, zijnde een medische verklaring d.d. 1 oktober 2015 (dossierpagina 7).
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] d.d. 2 oktober 2015 (dossierpagina’s 13 en 14).