ECLI:NL:RBNHO:2016:52

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
4589220/AO VERZ 15-329
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding na het vinden van geld door werknemer

In deze zaak heeft de werknemer, werkzaam als beveiligingsmedewerker bij Securitas Transport & Aviation Security B.V., op 28 september 2015 een stapeltje bankbiljetten gevonden en dit niet op de juiste wijze gemeld. De werkgever heeft de werknemer op 29 september 2015 op staande voet ontslagen, stellende dat de werknemer zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst op grove wijze heeft overtreden. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vernietiging van het ontslag en om betaling van loon, een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft op 7 januari 2016 geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De werkgever had niet voldoende redenen om tot ontslag over te gaan, en de werknemer had niet op grove wijze gehandeld. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.000, een transitievergoeding van € 5.624 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.664, met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 4589220/AO VERZ 15-329
Uitspraakdatum: 7 januari 2016
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: de werknemer
gemachtigde: mr. F. van Geuns
tegen
de besloten vennootschap Securitas Transport & Aviation Security B.V.
gevestigd te Haarlemmermeer
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: de werkgever
gemachtigde: mr. M. Obbes

1.Het procesverloop

in de zaak van de verzoeken en de tegenverzoeken
1.1.
De werknemer heeft een verzoek gedaan om het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en de werkgever te veroordelen om de werknemer tot de bedongen arbeid toe te laten en tot betaling aan de werknemer van het loon (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) vanaf 29 september 2015, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De werknemer heeft subsidiair een verzoek gedaan om te oordelen dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst in strijd is met de wet en om de werkgever te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding en een transitievergoeding, alsmede de wettelijke rente over deze vergoedingen te betalen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend en tegenverzoeken gedaan tot het geven van een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven, veroordeling van de werknemer tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2.
Op 10 december 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigden van partijen hebben pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben de werknemer en de werkgever bij brieven van 1 en 3 december 2015 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

in de zaak van de verzoeken en de tegenverzoeken
2.1.
De werknemer, geboren [geboortedatum] 1984, is op 10 november 2009 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van algemeen beveiligingsmedewerker, met een gemiddeld salaris van € 2.768,58 bruto per vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag en 1,26% eindejaarsuitkering.
2.2.
Op 28 september 2015 rond 21.30 uur heeft de werknemer zijn werkzaamheden beëindigd. Hij heeft zijn werkplek (in het beveiligde gedeelte van Schiphol; achter de paspoortcontrole) verlaten en heeft in een bloemenwinkel op Schipholplaza zonnebloemen gekocht. Na het verlaten van de winkel heeft de werknemer een stapeltje bankbiljetten op de grond gevonden, dat door een ander moet zijn verloren. De werknemer heeft het stapeltje opgepakt en meegenomen. Een taxironselaar, die getuige is geweest van de vondst van het geld, spreekt de werknemer aan. Binnen en buiten Schiphol worden camerabeelden opgenomen. Op deze beelden is naast de vondst van de bankbiljetten het volgende te zien. De ronselaar en de werknemer lopen samen weg richting de uitgang. De werknemer heeft de zonnebloemen in zijn hand. Er is een glimlach op het gezicht van de werknemer te zien. Tevens is te zien dat de ronselaar de werknemer met handgebaren iets duidelijk probeert te maken. De werknemer verlaat de hal vlak achter de ronselaar aan naar buiten. Vervolgens zijn beiden buiten te zien. Zij gaan stil staan. De werknemer houdt de zonnebloemen nog vast. De werknemer kijkt naar beneden en de ronselaar heeft zijn hand richting de werknemer uitgestrekt en hij pakt een of meer bankbiljetten. De ronselaar geeft de werknemer een hand. De werknemer stopt het geld in zijn zak. De werknemer geeft vervolgens de ronselaar een hand. De werknemer geeft de ronselaar een schouderklopje. Ze praten nog even en de ronselaar kust de werknemer op zijn voorhoofd, waarbij hij zijn armen om hem heen slaat. De werknemer geeft de ronselaar nog twee klapjes op zijn rug. Vervolgens loopt de werknemer naar de bus. De ronselaar gaat terug Schipholplaza in.
2.3.
Op 29 september 2015 is de werknemer door de werkgever telefonisch verzocht om 13.00 uur, zijnde twee uur en vijftien minuten voor de geplande aanvang van zijn werkzaamheden, op het kantoor van de werkgever te verschijnen voor een gesprek. Over de inhoud van het gesprek wordt vooraf door de werkgever geen informatie verstrekt. De werknemer heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en op het kantoor van de werkgever voeren partijen een gesprek over het gevonden geld. Voorafgaand aan het gesprek heeft de werkgever het kluisje van de werknemer leeg gehaald. Tijdens het gesprek wordt de werknemer door de werkgever op staande voet ontslagen. De werkgever heeft de inhoud van het kluisje aan de werknemer meegegeven.
Bij brief van 2 oktober 2015 aan de werknemer heeft de werkgever het ontslag bevestigd. Uit de brief blijkt dat de werkgever van mening is dat de werknemer op 28 september 2015 zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst op grove wijze heeft overtreden en dat de werknemer met zijn handelen de belangen van de werkgever heeft ondermijnd en de continuïteit bij de opdrachtgever van de werkgever in gevaar heeft gebracht. Volgens de werkgever had de werknemer als integer beveiliger direct melding kunnen en moeten maken van de vondst van het stapeltje bankbiljetten. Door niet direct melding te maken van de gevonden bankbiljetten bij de dicht bij zijnde post van de KMar, dat ook niet de volgende ochtend en middag alsnog te doen bij de KMar en/of bij de werkgever en door een gedeelte van de gevonden bankbiljetten te delen met een taxironselaar heeft de werknemer volgens werkgever onderstreept dat hij nooit van plan was om melding te maken van de vondst van het geld.
2.4.
Bij brief van 12 oktober 2015 heeft de Schiphol Group aan de werkgever medegedeeld, dat de Schipholpas van de werknemer door de controlerende instantie met ingang van 28 september 2015 is geblokkeerd, vanwege het vermoedelijk plegen van een strafbaar feit en overtreding van de Schipholregels door de werknemer. Tevens wordt in deze brief bericht dat de Bedrijfsrecherche Schiphol een onderzoek heeft ingesteld en dat daarin is vastgesteld dat de werknemer “
een enveloppe met inhoud heeft gevonden, deze enveloppe heeft opgeraapt en hiervan bewust niet zo spoedig mogelijk aangifte heeft gedaan en in bewaring heeft gegeven bij de afdeling “Gevonden Voorwerpen” van de exploitant maar zich de inhoud van de enveloppe heeft toegeëigend.”, dat de werknemer hierdoor Schipholregels heeft overtreden, dat de overheid naar aanleiding van een en ander een onderzoek heeft opgestart en dat in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek geen enkele Schipholpas aan werknemer zal worden verstrekt.

3.De verzoeken

3.1.
De werknemer heeft – na intrekking van zijn primaire verzoek om het ontslag op staande voet te vernietigen en de werkgever te veroordelen tot wedertewerkstelling en doorbetaling loon - subsidiair een verzoek gedaan om op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen van € 15.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2015. Volgens de werknemer moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW. In dat kader heeft de werknemer het volgende aangevoerd. De werkgever is bij het vaststellen van de feiten onzorgvuldig te werk gegaan. Voorafgaand aan het ontslag op staande voet zijn door de werkgever geen camerabeelden bekeken. De geloofwaardigheid van de werknemer is zonder enige aanleiding in twijfel getrokken. De werknemer was van plan het gevonden geld, ter waarde van € 200,00 à € 250,00, voor zijn volgende dienst op 29 september 2105 aan te geven. Hij wilde op de avond van 28 september 2015 zo vroeg mogelijk naar huis, ook in verband met de slechte gezondheidstoestand van zijn moeder. De beslissing om de werknemer te ontslaan was feitelijk al genomen voordat zijn kant van het verhaal is gehoord. De werkgever heeft al voor aanvang van het “ontslaggesprek” het kluisje van de werknemer geopend en zijn persoonlijke spullen eruit gehaald. De werkgever heeft het recht op hoor en wederhoor geschonden. Het leeghalen van het persoonlijke kluisje van de werknemer is onrechtmatig en in strijd met goed werkgeverschap. Vanwege de onzorgvuldige handelwijze van de werkgever vraagt de werknemer zich af of hij nog enige toekomst heeft bij de werkgever. Dat geldt des te meer nu de werkgever hem publiekelijk aan de schandpaal heeft genageld. Een dag na het ontslag heeft de werkgever via een memo in de kantine bericht dat de werknemer vanwege niet integer handelen is ontslagen en hij wordt in verband gebracht met taxironselaars. De werknemer heeft ook een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2015. Volgens de werknemer is de werkgever op grond van artikel 7:672 lid 9 BW een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd, gelijk aan het bedrag aan loon over de opzegtermijn van 8 weken, te weten € 5.664,-- bruto. De werknemer stelt verder dat de werkgever op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd is van € 5.624,-- bruto.

4.Het verweer en de tegenverzoeken

4.1.
De werkgever verweert zich tegen de verzoeken. Zij voert aan – samengevat – dat de werknemer zijn verplichting uit artikel 21 Rv, zijnde de verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, heeft geschonden door te trachten te verhinderen dat de camerabeelden zouden worden getoond. De gemachtigde van de werknemer heeft bovendien een onjuist beeld geschetst van hetgeen er op de beelden te zien is. Alleen op deze grond dienen de verzoeken van de werknemer al te worden afgewezen.
De lezing van de feiten door de werknemer rammelt aan alle kanten. Hij heeft wel degelijk geld afgegeven c.q. de buit gedeeld met de ronselaar. Van het uit de handen grissen of afpakken van geld is geen sprake. Als de door de werknemer gegeven lezing van het gebeuren juist zou zijn, dan had het voor de hand gelegen dat hij daarvan direct melding had gemaakt. De werknemer weet heel goed hoe hij moet handelen bij gevonden voorwerpen.
Het incident heeft plaatsgevonden tijdens werktijd. De werkgever en de opdrachtgever moeten onvoorwaardelijk op de werknemer als beveiliger kunnen vertrouwen. Dat vertrouwen heeft de werknemer ernstig en onherstelbaar geschonden. Vaststaat immers dat de werknemer geld heeft gevonden en dat hij daarvan niet direct melding heeft gemaakt. Hij deelt het geld met een ronselaar en neemt de rest mee naar huis. Uit de feiten blijkt niet dat de werknemer op een later tijdstip melding van de vondst had willen maken. [verzoeker] is geen gewone burger die geld vindt. De werknemer heeft met zijn handelwijze de werkgever een dringende reden gegeven voor ontslag. Zijn verzoeken dienen daarom te worden afgewezen.
Mocht de kantonrechter oordelen dat het op staande voet geen stand houdt dan dient de loonvordering niettemin te worden afgewezen op voet van artikel 7:627 BW. Doordat de Schipholpas van de werknemer is ingetrokken kan de werkgever hem niet langer zijn werkzaamheden laten uitvoeren. De intrekking van de pas komt voor rekening en risico van de werknemer. De verzochte transitievergoeding, de billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging dienen eveneens te worden afgewezen, nu de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
4.2.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door de werkgever verzocht voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en de werknemer te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 4.872,70 bruto. Tevens wordt door de werkgever verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorwaardelijk te ontbinden primair op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW en subsidiair op grond op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst blijkt niet te zijn geëindigd door het aan de werknemer op staande voet gegeven ontslag. Voor de toekenning van een transitievergoeding bestaat geen aanleiding, nu de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De werknemer heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van de verzoeken
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan de werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend. Daarnaast is aan de orde de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en van een transitievergoeding. Partijen zijn het eens over de hoogte van een eventueel te betalen vergoeding wegens onregelmatige opzegging (te weten € 5.664,- bruto) en een eventueel te betalen transitievergoeding (te weten € 5.642,-- bruto)
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen. In de brief van 2 oktober 2015 heeft de werkgever de dringende reden(en) geformuleerd. De lezing van partijen over de feitelijke gang van zaken in en buiten Schipholplaza verschilt op een aantal punten aanzienlijk. Zo stelt bijvoorbeeld de werkgever dat de werknemer nadat hij het geld had gevonden een deel van dat geld aan de ronselaar heeft gegeven c.q. hij het gevonden geld met de ronselaar heeft gedeeld. Deze stelling heeft de werknemer gemotiveerd betwist. Ook over de vraag of het geld binnen werktijd werd gevonden zijn partijen het niet eens. Op papier moest de werknemer op het moment dat hij het geld vond weliswaar nog iets langer werken, maar nu tussen partijen niet in geschil is dat hij na het afhandelen van zijn laatste vlucht naar huis mocht, dat deze vlucht was afgehandeld, dat hij het beveiligde gebied waar hij zijn gebruikelijke werkzaamheden uitvoert inmiddels had verlaten en dat hij zich in zijn uniform in het voor een ieder toegankelijke Schipholplaza bevond, lijkt toch alleszins aannemelijk dat de werknemer zijn werkdag had beëindigd en dat hij in zijn eigen tijd voor het naar huis gaan nog een boodschap heeft gedaan in een winkel op Schipholplaza. De kantonrechter en partijen hebben ter zitting naar de camerabeelden gekeken en op grond van deze beelden is voor de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat de werknemer een deel van het gevonden geld aan de ronselaar heeft gegeven . De werkgever heeft haar stelling over het weggeven van een deel van het gevonden geld ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt.
De werkgever stelt dat de werknemer direct melding had moeten maken van de vondst van de bankbiljetten, maar die stelling is naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden. In de PersoneelsInformatieMap (MIP) van Securitas is geen regel opgenomen over hoe je moet omgaan met gevonden geld. Uit een interne memo van 9 april 2014 blijkt dat meerdere collega’s van de werknemer op dat moment niet wisten hoe zij met gevonden voorwerpen moesten omgaan. In de memo wijst Securitas haar medewerkers erop dat zij gevonden voorwerpen bij de informatiebalie op Schiphol moeten afgeven, maar niet binnen welke termijn dat moet gebeuren. In artikel 15 van de Schipholregels staat dat de vinder van een zaak verplicht is om zo spoedig mogelijk aangifte te doen.
Gelet op deze omstandigheden valt niet goed in te zien waarom de werkgever niet wat langer de tijd heeft genomen alvorens een beslissing om al dan niet tot een ontslag op staande voet over te gaan, te besluiten. Zij had kunnen afwachten of de werknemer de volgende dag alsnog zelf tot aangifte zou overgaan. Een ontslag op staande voet is immers een uiterste middel.
Voor een ontslag op staande voet moet zowel objectief als subjectief een dringende reden aanwezig zijn. Vaststaat dat de Schipholpas van de werknemer per 28 september 2015 is ingenomen en dit roept de vraag op of de aangevoerde ontslagreden in subjectieve zin voldoende dringend was. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Zij acht de reactie van de werkgever op de gedraging van de werknemer te rigide en in de gegeven omstandigheden niet op zijn plaats. Met name valt niet in te zien waarom de werkgever niet heeft gekozen voor een andere weg, bijvoorbeeld een waarschuwing met een opschorting van de loonbetalingen (geen arbeid van loon) of de indiening van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.3.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
5.4.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 5.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2015.
Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de werkgever verwijtbaar heeft gehandeld door te snel te kiezen voor een ontslag op staande voet. De wijze waarop de werkgever bij dit ontslag te werk is gegaan verdient ook geen schoonheidsprijs. Het kluisje van de werknemer is voorafgaand aan het gesprek van partijen zonder enige noodzaak al leeggehaald, dat is diffamerend en het wekt de indruk dat het besluit van de werkgever al (min of meer) vast stond en hetgeen de werknemer naar voren zou brengen er niet meer toe zou doen.
Daar staat tegenover dat de werknemer zich op zijn minst genomen vreemd heeft gedragen nadat hij het geld had gevonden.
5.5.
De werknemer heeft ook verzocht om de werkgever te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 5.624,-- bruto. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De werkgever heeft zich met een beroep op dit artikel verweerd tegen betaling van de transitievergoeding. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, valt bij gebreke aan een dringende reden en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet in te zien dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dat betekent dat de werkgever de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 5.624,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2015.
5.6.
Ook de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 9 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 5.664,--bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2015.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van de tegenverzoeken
5.10.
De verzochte verklaring voor recht en veroordeling tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding zullen worden afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt immers dat de kantonrechter van oordeel is dat het ontslag op staande voet van 29 september 2015 niet rechtsgeldig is gegeven.
5.11.
De verzochte (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal eveneens worden afgewezen. De werkgever heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen belang meer bij de toewijzing van dit verzoek. De werknemer heeft immers zijn primaire verzoek ingetrokken en stelt zich net als de werkgever op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst van partijen inmiddels is geëindigd.
5.12.
De werkgever wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van de werknemer tot op heden op nihil worden begroot.

6.De beslissingDe kantonrechter:

in de zaak van het verzoek
6.1.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een billijke vergoeding te betalen van € 5.000,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 november 2015 tot aan de dag van de gehele betaling.
6.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen van € 5.624,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 november 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 5.664,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 november 2015 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 1.066,--, te weten:
griffierecht € 466,--
salaris gemachtigde € 600,-- ;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
in de zaak van de tegenverzoeken
6.6.
wijst de verzochte verklaring voor recht en veroordeling tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding, alsmede de voorwaardelijk verzochte ontbinding af;
6.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
Deze beschikking is gewezen door mr. H.A.M. Röell-Mulder, kantonrechter en op 7 januari 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter