ECLI:NL:RBNHO:2016:5104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/871075-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door de vader met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zich gedurende een periode van ongeveer zeven maanden schuldig heeft gemaakt aan ernstige mishandeling van zijn vijfjarige zoon. De mishandelingen vonden vaak plaats in het bijzijn van de tweelingzus van het slachtoffer. De vader heeft zijn zoon fysiek en geestelijk mishandeld, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een brilhematoom en brandwonden. De mishandelingen werden pas aan het licht gebracht nadat de school van de kinderen een melding deed bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. De kinderen zijn na de melding direct uit huis geplaatst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader de feiten heeft bekend en dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling. De rechtbank heeft de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de vader verplicht om zich te laten behandelen voor zijn problematiek en moet hij zich houden aan de voorwaarden van de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €5000,- toegewezen aan het slachtoffer, te betalen door de vader, wegens immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van de mishandeling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn verslaving aan drugs en alcohol. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet leidt tot een uitsluiting van strafbaarheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, alsmede de vordering van de benadeelde partij, toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871075-14 (P)
Uitspraakdatum: 20 juni 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 januari 2016 en 6 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de basisregistratie persoonsgegevens op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 maart 2014 tot en met 30 april 2014 te Heemskerk en/of te Haarlem, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind genaamd [slachtoffer/kind], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn handen en/of een hard voorwerp en/of zijn voet(en) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2013 tot en met 30 april 2014, te Heemskerk en/of te Haarlem, althans in Nederlands (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer/kind], geboren op [geboortedatum] te Amsterdam, meermalen althans één maal met zijn hand(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de romp en/of in de (onder)rug en/of op de bil(len) heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met zijn voet(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de romp en/of tegen de in de (onder)rug en/of op de bil(len) heeft geschopt en/of getrapt en/of
- met een stok, althans een (hard) voorwerp, (telkens) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de romp en/of tegen de (onder)rug en/of op de bil(len) heeft geslagen en/of
- ( met) (een) brandende dan wel smeulende sigaret(ten) op de bil(len) in elk geval op het lichaam heeft (uit)gedrukt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van studioverhoor door de politie van [slachtoffer/kind] d.d. 30 juni 2014 (dossierpagina’s ZD 165-184);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 1] d.d. 18 februari 2015 en bijlage (dossierpagina’s ZD 429-434);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 2] d.d. 14 mei 2014 (dossierpagina’s ZD 75-78);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 3] d.d. 16 mei 2014 (dossierpagina’s ZD 81-85);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 4] d.d. 28 mei 2014 (dossierpagina’s ZD 136-138);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 5] d.d. 3 juni 2014 (dossierpagina’s ZD 188-191);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2014 (dossierpagina’s ZD 207 en 208);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2015 (dossierpagina’s ZD 335 en 336);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2015 (dossierpagina’s ZD 375 en 376);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 6] d.d. 3 februari 2015 en bijlagen (dossierpagina’s ZD 387-400);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2015 (los in het dossier);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een Forensische Medische Rapportage met betrekking tot [slachtoffer/kind] d.d. 13 november 2014 (dossierpagina’s ZD 251-289)
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie van getuige [getuige 7] d.d. 14 mei 2014 en fotobijlage (dossierpagina’s ZD 66-73).
3.5.
Bewijsoverweging
De rechtbank zal bij de bewezenverklaring van de periode van het onder 2 ten laste gelegde, uitgaan van de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft daar verklaard dat hij vanaf september 2013 is begonnen met het mishandelen van [slachtoffer/kind].
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 7 maart 2014 tot en met 30 april 2014 te Heemskerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind genaamd [slachtoffer/kind], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn handen en/of zijn voet(en) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft gestompt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in de periode van 1 september 2013 tot en met 30 april 2014, te Heemskerk, althans in Nederlands telkens opzettelijk mishandelend zijn kind, te weten [slachtoffer/kind], geboren op [geboortedatum] te Amsterdam, meermalen
- met zijn handen telkens met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de romp en/of in de onderrug en/of op de billen heeft geslagen en/of gestompt en/of
- met zijn voet(en) (telkens) met kracht tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en/of
- met een stok tegen de (onder)rug heeft geslagen en
- brandende dan wel smeulende sigaretten op de billen heeft (uit)gedrukt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn kind;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

5.1.
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5.2.
De strafbaarheid van verdachte
Ingevolge artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, niet strafbaar.
In de over verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapportage van [psycholoog], GZ-psycholoog, d.d. 25 april 2016 wordt geadviseerd verdachte ‘enigszins verminderd toerekeningsvatbaar’ te achten. In de rapportage staat hier over: “Bij het mishandelen heeft de afhankelijkheid van wiet en cocaïne, met alcohol en zijn dubbelleven doorgewerkt in het delict waardoor betrokkene voor het mishandelen enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te houden” (p. 18). In een als toelichting op dat advies aan de officier van justitie gericht schrijven van de psycholoog d.d. 2 juni 2016 wordt gesproken van het advies om verdachte ‘verminderd toerekeningsvatbaar’ te achten. In een daaropvolgend nagekomen bericht van de psycholoog van diezelfde datum wordt gesproken van het advies verdachte ‘licht verminderd toerekeningsvatbaar’ te achten. De argumentatie van de psycholoog in deze drie opeenvolgende stukken komt, kort samengevat, op het volgende neer. Verdachte ondervond toenemend grote spanning die zijn draagkracht te boven ging als gevolg van zijn levensstijl waarin sprake was van (i) cocaïnegebruik, ook samen met de moeder van [slachtoffer/kind], dat de vorm had van een als hersenziekte aan te merken verslaving (ii) ruzies met de moeder van [slachtoffer/kind], (iii) het onderhouden van twee relaties, zonder dat een van de betrokken vrouwen daarvan weet had, (iv) het niet hebben van (legaal) werk en (v) gedachten aan de mogelijke consequenties van het dealen in drugs. Daarnaast was sprake van een negatief zelfbeeld dat verdachte meende te kunnen opvijzelen door als strenge vader op te treden, waartoe hij volgens zijn zeggen door de moeder van [slachtoffer/kind] werd gestimuleerd. Door het cannabis en cocaïnegebruik raakte verdachte afgestompt, geagiteerd en werd zijn oordeelsvermogen gestoord.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog dat verdachte als (enigszins of licht) verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd niet. Het oordeel van de psycholoog houdt niet in dat verdachte ten tijde van het begaan van de strafbare feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, anders dan veroorzaakt door drugsverslaving. De dysthyme stoornis die in het rapport ook wordt genoemd, zou immers volgens datzelfde rapport pas zijn ontstaan nadat verdachte de feiten heeft bekend. Voor zover verdachte de strafbare feiten heeft begaan als gevolg van een storing van zijn geestvermogens veroorzaakt door het gebruik van drugs, geldt dat hij verwijtbaar in die toestand is komen te verkeren, omdat hij zelf deze verdovende middelen tot zich heeft genomen. Waar verdachte door zijn verslaving minder weerstand kon bieden aan de drang om -steeds opnieuw- cocaïne te gebruiken, dwong deze verslaving verdachte, die elders woonde, er niet toe om dit in aanwezigheid of in de buurt van [slachtoffer/kind] te doen. Opmerking verdient daarbij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zelfstandig en zonder veel moeite is gestopt met het gebruik van drugs. Voor de overige omstandigheden en de invloed die daarvan mogelijk op verdachtes handelen is uitgegaan geldt in overwegende mate, evenzeer als voor de mogelijke ontremming door het drugsgebruik, dat verdachte deze aan zijn eigen keuzes te wijten heeft. Overigens is met betrekking tot die omstandigheden niet aannemelijk geworden dat deze hebben geleid tot een gebrekkige ontwikkeling of storing van verdachtes geestvermogens in de zin van art. 39 Wetboek van Strafrecht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden een proeftijd van 3 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht en behandelverplichting.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 7 maanden schuldig gemaakt aan (ernstige) fysieke (en geestelijke) mishandeling van zijn zoon [slachtoffer/kind] die destijds vijf jaar oud was, vaak in het bijzijn van zijn tweelingzus [tweelingzus]. Hij zag de moeder van [slachtoffer/kind] en de kinderen ongeveer twee keer in de week, dan vonden de mishandelingen en vernederingen plaats. De mishandelingen en wreedheden zijn aangevangen toen [slachtoffer/kind] vijf jaar oud was en waren in ieder geval één keer dusdanig ernstig, dat het heeft geleid tot bewustzijnsverlies. [tweelingzus] heeft hierover verklaard dat zowel zij als haar moeder na mishandeling door verdachte een keer dachten dat [slachtoffer/kind] dood was. Uiteindelijk heeft de school van de kinderen aan de bel getrokken en is een melding gedaan bij het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling). [slachtoffer/kind] is hierop door een vertrouwensarts onderzocht, waarbij onder meer een zogeheten brilhematoom is waargenomen en zwelling van de oogleden, blauwgekleurd aan beide kanten. De vertrouwensarts vond het letsel dusdanig ernstig dat zij met [slachtoffer/kind] naar de spoedeisende hulp is gegaan. De kinderen zijn als gevolg van dit incident direct uit huis geplaatst.
[slachtoffer/kind] heeft verklaard dat het brilhematoom was veroorzaakt doordat verdachte hem vuistslagen in het gezicht had gegeven. [tweelingzus] heeft tegen familieleden verteld dat zij er getuige van is geweest dat verdachte [slachtoffer/kind] veel pijn heeft gedaan, dat hij hem heeft geslagen met zijn vuist in het gezicht, dat hij met zijn voeten heeft getrapt op het gezicht van [slachtoffer/kind] en dat [slachtoffer/kind] toen “blind” werd. [tweelingzus] bedoelde volgens hen hiermee te zeggen dat [slachtoffer/kind] niet meer kon zien door de dikke en blauwe ogen, zoals op de dag van de uithuisplaatsing van de kinderen bij [slachtoffer/kind] werd geconstateerd. Behalve veel blauwe plekken op de onder- en bovenbenen had [slachtoffer/kind] negen tweedegraads brandwonden op de billen, in verschillende stadia van genezing. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij bij drie verschillende gelegenheden de wonden heeft toegebracht met een brandende sigaret.
De kinderen mochten van verdachte en hun moeder niet over de mishandelingen praten. Uiteindelijk hebben zij na hun uithuisplaatsing (soms fluisterend) tegen hun familieleden verteld dat [slachtoffer/kind] door verdachte ook met een stok werd geslagen, geschopt is, bier moest drinken, een brandende sigaret in de mond/op de tong kreeg en een sigaret op moest eten. Ook hebben zij verteld dat verdachte de kinderen heeft aangemoedigd om elkaar hard te slaan. Verdachte stond erbij en applaudisseerde. Ook vertelden zij dat verdachte [slachtoffer/kind] uit bed gehaald heeft en hem met verkleedspullen als meisje heeft aangekleed, waarna hij moest dansen en werd uitgelachen. Beide kinderen hebben voorts verklaard dat [slachtoffer/kind] wel eens van verdachte onder de tafel moest gaan zitten, omdat er voor hem op de bank geen plaats zou zijn en dat hij sterk gepeperd eten moest opeten en daarna moest overgeven. Bij [slachtoffer/kind] is een posttraumatische stressstoornis (ptss) vastgesteld. Ook [tweelingzus] heeft de diagnose ptss. De kinderen zijn sinds het voorjaar in traumatherapie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een geweldsfeit is veroordeeld, maar wel voor Opiumwetdelicten (handel in cocaïne) onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld;
- De voormelde over verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapportage, opgemaakt door [psycholoog], GZ-psycholoog, aangevuld met twee aanvullingen van 2 juni 2016;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 mei 2016 van de heer [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit de psychologische rapportage komt (verder nog) het volgende naar voren:
Gezien de levensstijl van verdachte (het jarenlang bedriegen van twee vriendinnen) lijkt er sprake van een lacunaire gewetensfunctie en een afhankelijke instelling naar zijn vriendinnen. Verantwoordelijkheid voor het opbouwen van een beroepscarrière en voor zijn rol als vader van de tweeling lijkt uit gemakzucht vermeden te zijn. Aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis zijn niet gevonden. Het middelengebruik van verdachte, wiet, cocaïne en alcohol heeft een rol gespeeld bij het plegen van de delicten. Verdachte zal behandeling nodig hebben om zijn motieven en gevoelens te herkennen. Grote schaamte over wie hij is, wat hij gedaan heeft, lijkt het inzicht nu te blokkeren. Aangezien verdachte weinig inzicht heeft in de achtergrond van het mishandelen van zijn zoontje is het recidiverisico moeilijk in te schatten. Er is onvoldoende zicht op een mogelijk onderliggende agressieproblematiek. Om het ontstaan van een langer durende dysthyme stoornis te voorkomen, waardoor mogelijk weer toename van drank- en drugsgebruik zal plaatsvinden, zijn gesprekken over het innerlijk van verdachte en zijn levenssituatie noodzakelijk.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte voor het plegen van de delicten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zoals hiervoor reeds overwogen onder 5 kan de rechtbank zich met die conclusie van het rapport niet verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat (mede) gelet op de persoon van verdachte geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een behandelverplichting noodzakelijk. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De wettelijke vertegenwoordiger van de benadeelde partij
[slachtoffer/kind], mevrouw [wettelijke vertegenwoordiger], heeft namens [slachtoffer/kind] een vordering tot schadevergoeding van € 5000,- (zegge: vijfduizend euro) ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer/kind] als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 8 maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na ommekomst van het onvoorwaardelijk deel van zijn detentie zal melden bij Reclassering Nederland op het adres: Zijlweg 148C, 2015 BJ, te Haarlem. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering noodzakelijk acht;
- zich voor zijn geconstateerde problematiek, zoals geformuleerd in het psychologisch rapport van 25 april 2016 van mevrouw [psycholoog], zal laten behandelen bij de FPK de Waag te Haarlem of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer/kind]geleden schade tot een bedrag van
€ 5000,-(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer/kind], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer/kind] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5000,- (zegge: vijfduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.E. Kwak, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en R. Kuiper, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.S. Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 juni 2016.
Mr. Kuiper is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.