6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 7 maanden schuldig gemaakt aan (ernstige) fysieke (en geestelijke) mishandeling van zijn zoon [slachtoffer/kind] die destijds vijf jaar oud was, vaak in het bijzijn van zijn tweelingzus [tweelingzus]. Hij zag de moeder van [slachtoffer/kind] en de kinderen ongeveer twee keer in de week, dan vonden de mishandelingen en vernederingen plaats. De mishandelingen en wreedheden zijn aangevangen toen [slachtoffer/kind] vijf jaar oud was en waren in ieder geval één keer dusdanig ernstig, dat het heeft geleid tot bewustzijnsverlies. [tweelingzus] heeft hierover verklaard dat zowel zij als haar moeder na mishandeling door verdachte een keer dachten dat [slachtoffer/kind] dood was. Uiteindelijk heeft de school van de kinderen aan de bel getrokken en is een melding gedaan bij het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling). [slachtoffer/kind] is hierop door een vertrouwensarts onderzocht, waarbij onder meer een zogeheten brilhematoom is waargenomen en zwelling van de oogleden, blauwgekleurd aan beide kanten. De vertrouwensarts vond het letsel dusdanig ernstig dat zij met [slachtoffer/kind] naar de spoedeisende hulp is gegaan. De kinderen zijn als gevolg van dit incident direct uit huis geplaatst.
[slachtoffer/kind] heeft verklaard dat het brilhematoom was veroorzaakt doordat verdachte hem vuistslagen in het gezicht had gegeven. [tweelingzus] heeft tegen familieleden verteld dat zij er getuige van is geweest dat verdachte [slachtoffer/kind] veel pijn heeft gedaan, dat hij hem heeft geslagen met zijn vuist in het gezicht, dat hij met zijn voeten heeft getrapt op het gezicht van [slachtoffer/kind] en dat [slachtoffer/kind] toen “blind” werd. [tweelingzus] bedoelde volgens hen hiermee te zeggen dat [slachtoffer/kind] niet meer kon zien door de dikke en blauwe ogen, zoals op de dag van de uithuisplaatsing van de kinderen bij [slachtoffer/kind] werd geconstateerd. Behalve veel blauwe plekken op de onder- en bovenbenen had [slachtoffer/kind] negen tweedegraads brandwonden op de billen, in verschillende stadia van genezing. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij bij drie verschillende gelegenheden de wonden heeft toegebracht met een brandende sigaret.
De kinderen mochten van verdachte en hun moeder niet over de mishandelingen praten. Uiteindelijk hebben zij na hun uithuisplaatsing (soms fluisterend) tegen hun familieleden verteld dat [slachtoffer/kind] door verdachte ook met een stok werd geslagen, geschopt is, bier moest drinken, een brandende sigaret in de mond/op de tong kreeg en een sigaret op moest eten. Ook hebben zij verteld dat verdachte de kinderen heeft aangemoedigd om elkaar hard te slaan. Verdachte stond erbij en applaudisseerde. Ook vertelden zij dat verdachte [slachtoffer/kind] uit bed gehaald heeft en hem met verkleedspullen als meisje heeft aangekleed, waarna hij moest dansen en werd uitgelachen. Beide kinderen hebben voorts verklaard dat [slachtoffer/kind] wel eens van verdachte onder de tafel moest gaan zitten, omdat er voor hem op de bank geen plaats zou zijn en dat hij sterk gepeperd eten moest opeten en daarna moest overgeven. Bij [slachtoffer/kind] is een posttraumatische stressstoornis (ptss) vastgesteld. Ook [tweelingzus] heeft de diagnose ptss. De kinderen zijn sinds het voorjaar in traumatherapie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een geweldsfeit is veroordeeld, maar wel voor Opiumwetdelicten (handel in cocaïne) onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld;
- De voormelde over verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapportage, opgemaakt door [psycholoog], GZ-psycholoog, aangevuld met twee aanvullingen van 2 juni 2016;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 mei 2016 van de heer [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Uit de psychologische rapportage komt (verder nog) het volgende naar voren:
Gezien de levensstijl van verdachte (het jarenlang bedriegen van twee vriendinnen) lijkt er sprake van een lacunaire gewetensfunctie en een afhankelijke instelling naar zijn vriendinnen. Verantwoordelijkheid voor het opbouwen van een beroepscarrière en voor zijn rol als vader van de tweeling lijkt uit gemakzucht vermeden te zijn. Aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis zijn niet gevonden. Het middelengebruik van verdachte, wiet, cocaïne en alcohol heeft een rol gespeeld bij het plegen van de delicten. Verdachte zal behandeling nodig hebben om zijn motieven en gevoelens te herkennen. Grote schaamte over wie hij is, wat hij gedaan heeft, lijkt het inzicht nu te blokkeren. Aangezien verdachte weinig inzicht heeft in de achtergrond van het mishandelen van zijn zoontje is het recidiverisico moeilijk in te schatten. Er is onvoldoende zicht op een mogelijk onderliggende agressieproblematiek. Om het ontstaan van een langer durende dysthyme stoornis te voorkomen, waardoor mogelijk weer toename van drank- en drugsgebruik zal plaatsvinden, zijn gesprekken over het innerlijk van verdachte en zijn levenssituatie noodzakelijk.
De psycholoog komt tot de conclusie dat verdachte voor het plegen van de delicten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zoals hiervoor reeds overwogen onder 5 kan de rechtbank zich met die conclusie van het rapport niet verenigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat (mede) gelet op de persoon van verdachte geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland en een behandelverplichting noodzakelijk. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.