In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met de minderjarige naar een andere plaats. De moeder heeft verzocht om deze toestemming op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij na de relatiebreuk met de vader van de minderjarige een nieuwe, betaalbare woning heeft gevonden. De vader heeft verweer gevoerd en stelde dat hij nooit toestemming heeft gegeven voor de verhuizing en dat deze in strijd is met de belangen van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van het kind voorop moeten staan en dat de moeder, hoewel zij eigenhandig heeft gehandeld, in het belang van het kind niet terug kan worden gedraaid naar de oude situatie. De rechtbank heeft de moeder vervangende toestemming verleend voor de verhuizing, maar benadrukt dat dit geen terugwerkende kracht heeft en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet is vastgesteld. De behandeling van de zelfstandige verzoeken van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling is aangehouden, zodat partijen de gelegenheid krijgen om een ouderschapsplan op te stellen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder tot proceskostenveroordeling van de vader afgewezen.